Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Brief van Paulus aan de Romeinen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Brief van Paulus aan de Romeinen

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De apostel Paulus mag met recht wel genoemd worden de grootste zendingsapostel, die er ooit op de aarde geleefd heeft. Wat al plaatsen heeft hij bezocht, in Klein-Azië en Griekenland vooral, maar ook in de groote wereldstad Rome moest de bazuin des evangelies weerklinken. Misschien is hij ook in Spanje geweest.
Wat al gevaren en moeiten heeft hij moeten doorstaan op al die reizen. Overal volgde hem de haat der Joden. Maar ook de heidenen hebben zich met alle macht tegen hem gekant. Wie is vervolgd als hij? Heeft hij niet alles, ja ten slotte zijn leven opgeofferd voor de verbreiding van het kruisevangelie? En had hij het om niet ontvangen, om niet heeft hij het ook aan anderen gepredikt. Met het maken van tenten heeft hij in zijn onderhoud voorzien.
In vele plaatsen, waar de apostel Paulus een christengemeente had gesticht, verlangde hij later natuurlijk weer eenigen tijd te vertoeven. Het was zoo noodig om het werk in de jonge gemeenten in goede banen te leiden. Het reizen was echter moeilijk. De middelen van verkeer waren gebrekkig. Het eenige contact, wat Paulus met vele gemeenten kon onderhouden, bestond dan ook enkel in briefwisseling. Een bode bracht dan die brieven op de plaats van bestemming.
Die oorspronkelijke brieven van Paulus zijn alle verloren gegaan. De meeste van die brieven waren gedicteerd aan geroutineerde briefschrijvers. Sommige schreef hij met eigen hand. De brieven van den apostel werden bij aankomst gelezen en gingen van hand tot hand. Velen schreven ze over om ze te kunnen bewaren. Hoorde men, dat in een andere gemeente ook brieven van Paulus waren ontvangen, zoo was men er spoedig bij om die ook te lezen en af te schrijven. Zoo werden de brieven door de verschillende gemeenten onder elkaar uitgewisseld. Reeds spoedig ging men over tot de verzameling van brieven aan verschillende gemeenten, hetwelk de onmisbare grondslag vormde voor de kanonvorming.

WIE WAREN DE LEZERS TOT WIE HIJ ZICH RICHTTE IN DEN BRIEF AAN DE ROMEINEN?
Waren het Joden, die tot het christendom waren overgegaan? Of waren het christenen uit de heidenen? In Rom. 11 vers 13 lezen we: „Want ik spreek tot u, heidenen: voor zooveel ik der heidenen Apostel ben, maak ik mijne bediening heerlijk. In deze plaats richt Paulus zich tot de heidenen. Als we echter Rom. 15 vers 5—12 opslaan, blijkt weer duidelijk, dat de apostel daar spreekt tot christenen uit de Joden.
Misschien denken sommige lezers onmiddellijk aan het laatste hoofdstuk van den brief aan de gemeente te Rome. Men heeft het wel eens genoemd het groetkapittel omdat de apostel in dat hoofdstuk zooveel groeten overbrengt aan hem met name-bekende personen. In vers 7 en vers 11 spreekt hij Andronicus en Junias en Herodion toe als van zijne maagschap. Uit het feit, dat hij slechts dit drietal als Joden aanspreekt valt nog niet te besluiten, dat al de overigen heidenen waren. Van Aquila en Priscilla in vers 3 en van Maria in vers 6 en van Rufus en zijn moeder in vers 8 staat immers ook de Hebreeuwsche afkomst vast. Het feit, dat velen Latijnsche namen hebben in dit groetkapittel, zegt dus weinig want ook de Joden hadden Latijnsche namen. Uit al die verschillende namen zijn toch drie groepen te reconstruëeren. In vs. 14 en 15 worden er telkens vijf tegelijk toegesproken. In vers 5 is sprake van de gemeente in het huis van Aquila. Blijkbaar verzamelden zich de Christenen in die dagen op verschillende plekken in die groote wereldstad, evenals de Joden.
Dat Paulus het meest kennis had aan de groep van Aquila, ligt voor de hand, daar Paulus aan dat echtpaar Aquila en Priscilla zich zoovele jaren nauw verbonden gevoelde. Hoofdstuk 16 redt ons dus niet uit de moeilijkheid. 
Zijn er misschien andere plaatsen in den brief, die ons beter op het spoor kunnen brengen. Ik lees in Rom. 7 :1 „Weet gij niet, broeders, dat de wet heerscht over den mensch, zoo langen tijd als hij leeft", en dan voegt de apostel als tusschenzin in: (want ik spreek tot degenen, die de wet verstaan). Daaruit volgt toch, dat de lezers vóór hunne bekeering al onder de wet hebben gestaan en dus Joden moeten zijn geweest. Worden de gemeenten van Korinthe, Thessalonica en Galatië door den apostel steeds toegesproken als christelijke gemeenten uit de heidenen, hoewel daar ook wel Jood-Christenen voorkwamen, met de gemeente van Rome is het omgekeerde wellicht het geval. Het meerendeel moet uit Joden-Christenen hebben bestaan. Pas in Rom. 11: 13 richt Paulus zich voor 't eerst tot de heidenen onder de lezers. Want ik spreek tot u, heidenen, enz.
Daar wordt ook de toon heel anders dan in 9: 1—11: 10. In Rom. 11: 13 worden de heiden-Christenen in Rome gewaarschuwd om toch niet vanuit de hoogte neer te zien op het ongeloovige Israël. Slechts tegenover de Joodsche Christenen is ook verstaanbaar de manier, waarop Paulus aan zijn nationaliteitsgevoel uiting geeft in al die groeten in hoofdstuk 16.
Maar er is meer!
Als we lezen in Rom. 14: 5: De een acht wel den eenen dag boven den anderen dag, maar de ander acht alle dagen gelijk. Een iegelijk zij in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd, kan hier toch zeker geen sprake zijn van toegeeflijkheid jegens oudheidensche gebruiken. Wie Gal. 4: 10 en Col. 2: 16 leest, mag zulks geen oogenblik van den apostel verwachten. Wel is dit 5e vers verstaanbaar als een bevestiging van zijne meening, dat de Joodsche leefwijze op zichzelf met het Christelijk geloof even vereenigbaar was als de heidensche. Ook Rom. 14: 5 wijst dus op Joodsch-Christelijken achtergrond van den brief. Had de gemeente overwegend uit heiden-Christenen bestaan, zeker zou de apostel haar onmiddellijk naar haar heidensche afkomst hebben toegesproken en zich aan haar als heiden-apostel hebben voorgesteld.
Van 1: 1 af grondt hij echter zijn aanspraak tot de Romeinsche Christenen op den breeden grondslag van het algemeene apostelschap. Hij wil zelfs den schijn niet op zich laden, alsof zijn roeping als heidenapostel hem zou moeten verhinderen zich als een wettig prediker van het Evangelie van Christus aan de gemeente te Rome te mogen aandienen.
Het thema, hetwelk Paulus in hoofdstuk 1: 18—5: 11 ontwikkelt, kan alleen gericht zijn op die Christenen, die door hun Joodsche afkomst het maar bezwaarlijk wilden erkennen dat het Evangelie een kracht Gods tot zaligheid was, voor een iegelijk die gelooft, niet alleen voor den Jood, maar ook voor den Griek.
Zijn onderwijzing over de wet in cap. 6 en 7 was o zoo noodzakelijk voor den Jood-Christen, die de zaligheid zoo moeilijk kon losmaken van de Mozaïsche wet. En zou de vermaning in Rom. 12: 17— 13: 7 om vreedzaam te zijn tegenover de heidenen en onderworpen aan de heidensche machten, die over hen gesteld zijn, niet alleszins gepast zijn aan het adres van de Christen-Joden, die eenige jaren te voren door Keizer Claudius uit Rome waren verdreven?
Voorts bewijst ons de voorzichtige toon in dezen brief, dat het meerendeel der Iezers hem en zijn werk weliswaar niet vijandig was, maar nog een beetje wantrouwend tegenover hem stond. Wat alleen hier uit te verklaren is, dat zij overwegend uit Joden bestond, die hun Christendom noch aan Paulus, noch aan een van zijn helpers te danken hadden.
Ook in de brieven aan de Galaten handelt hij ook wel over wet, geloof en rechtvaardigmaking.
Maar vergelijking van beide brieven laat ons onmiddellijk zien dat er geen sprake was van bestrijding van valsche leeraars die het Christendom in Joodsche wettische banen wilden leiden. In Rome geen terugval noch tot het Jodendom noch tot het heidendom.
In 6: 17 dankt hij God, dat ze wel eertijds dienstknechten der zonde waren, maar nu van harte gehoorzaam aan het voorbeeld der leer tot hetwelk ze waren overgegeven.
Als hij pas in het 17e vers van het laatste hoofdstuk zegt: „En ik bid u, broeders neemt acht op degenen, die tweedracht en ergernissen aanrichten tegen de leer, die gij van ons geleerd hebt en wijkt af van de zelve", heeft hij toch wel niet gedacht aan lieden, die reeds bezig waren om de gemeente te verdeelen. De gehoorzaamheid des geloofs van de lezers was immers, naar Paulus opmerkt, algemeen bekend. Neen, dan wil Paulus hen veel meer vermanen voor de toekomst. De verzoeker zou ook de gemeente van Rome in de toekomst niet met rust laten.
Paulus waakt voor de eenheid. Daarom zegt hij in 16: 16: „Groet elkander met een heiligen kus. De gemeenten van Christus groeten ulieden".
De algemeene uitdrukkingen, waarmede hij op de toekomstgevaren van de zijde van de scheurmakers wijst, toonen aan dat de dwaalleeraars nog geen of maar weinig afbreuk gedaan hadden. Het was nog rustig in de gemeente van Rome.

WIE IS DE STICHTER VAN DE GEMEENTE TE ROME?
De Romeinsche gemeente heeft geen stichter gehad, gelijk Epheze of Korinthe. Wanneer er een te noemen was geweest, zou Paulus zeker zijn naam niet verzwegen hebben. Het eerste spoor van een Christengemeente in Rome is te vinden in de werken van den geschiedschrijver Suetonius. Hij vertelt, dat keizer Claudius omtrent het jaar 50 een edict uitvaardigde, waarbij alle Joden uit Rome werden verbannen, omdat ze onder den invloed van zekeren Chrestus groote beroerten hadden verwekt.
Het is nu maar de vraag, wie Suetonius met dezen Chrestus heeft bedoeld. Hoewel Chrestus of Christus maar één letter verschilt, schijnt het toch uitgesloten, dat Suetonius aan den Heere Jezus heeft gedacht. Dan zou men hebben moeten aannemen, dat Suetonius ook aan een verblijf van Jezus te Rome zou hebben gedacht. Woordspelingen van den naam van Christus zijn niet zonder voorbeelden onder de verschillende historieschrijvers. Het ligt het meest voor de hand, dat de tijding van den in Palestina verschenen Messias onder de Joden in Rome omstreeks het jaar 50 beroering en twist heeft verwekt. Wellicht heeft Suetonius de tijding aangaande Christus, die hem ter oore kwam, niet goed begrepen.
Tengevolge van het edict van Claudius werden de Joden wel niet uit Italië maar dan toch uit Rome verbannen. Velen zullen zich wel in de omgeving van Rome gevestigd hebben. Na den dood van Claudius in 54 zijn de Joden weer in grooten getale teruggekeerd. Onder die naar Rome trekkende Joden waren er velen, die het geloof in Christus waren deelachtig geworden in Palestina.
Andronicus en Junias, Rufus en zijne moeder zullen de eenigsten wel niet geweest zijn. Andronicus en Junias hebben zelfs eerder dan Paulus het Christendom omhelsd.
Bij het drukke verkeer van de Joden in Rome met het moederland is het niet onwaarschijnlijk, dat, ook zonder de werkzaamheid van zendelingen, door christenen uit de Joden uit Palestina die in Rome kwamen, het evangelie aldaar verbreid is. 

WAAR EN WANNEER IS DE BRIEF AAN DE ROMEINEN GE­SCHREVEN?
Het was voorjaar 58 toen Paulus zich gereed maakte om vanuit Corinthe over Macedonië naar Jeruzalem te reizen. Uit Hand. 15: 26 blijkt, dat men in Macedonië een groote collecte wilde houden voor de armen in Jeruzalem. De apostel schijnt zich over de bereidwilligheid om die handreiking te doen ten zeerste te hebben verheugd. Was er December 57 nog geen sprake van zijn vertrek naar Jeruzalem vanwege allerlei moeilijkheden die nog te overwinnen waren, voorjaar 58 was alles ten goede gekeerd. De groote vrede en de rustige stijl van den brief aan de Romeinen, doen vermoeden dat Paulus den brief begin Maart geschreven heeft. In Maart begonnen de schepen weer uit te varen. In den winter lagen alle schepen in de havens.
Dat de brief in Korinthe geschreven is moge blijken uit Rom. 16: 1 waar sprake is van Febe, een diacones van Kenchrea, de havenstad van Corinthe. Paulus geeft in genoemd vers deze zuster der gemeente een aanbeveling bij de gemeente van Rome. Bovendien brengt Paulus in Rom. 16: 23 de groeten over van Gajus „de huiswaard van mij en de geheele gemeente." Nu was Gajus inderdaad iemand uit Corinthe, wat blijkt uit 1 Cor. 1: 14 „Ik dank God, dat ik niemand van ulieden gedoopt heb dan Crispus en Gajus.
Na herstel van den vrede in Corinthe en na de regeling van de collecte kon Paulus met blijdschap zijne gedachten laten gaan over de verbreiding van het Evangelie in Italië en het overige Westen. In het belang van zijn roeping als heiden-apostel schrijft hij dan ook dezen brief. Als zendeling onder de heidenen in het Westen, kan hij de reeds bestaande gemeente in de hoofdstad Rome allerminst veronachtzamen. Voor hem als heiden-apostel moest die gemeente van de grootste beteekenis wezen.
Neen, hij schaamt zich niet om ook in die groote wereldstad 't Evangelie te brengen. Rome moest ook voorts het uitgangspunt wezen voor zijne verdere reizen naar Spanje, Afrika en Gallië, naar hij zich had voorgenomen.
Wat Paulus van de vrienden uit Rome omtrent den toestand van de Christengemeente had gehoord, noopte er hem toe om eens uitvoerig den weg des heils te beschrijven. Het was ook niet overbodig om die gemeente een ruggesteun te geven tegen de gevaren der Judaïsten, die overal bezig waren om het Christendom in Joodsche banen te leiden.
In meer dan een opzicht is het anders gegaan als Paulus verwachtte. De redding uit de handen van de fanatieke Joden, Pinksteren 58, werd gevolgd door een gevangenschap van 5 jaren. Door zijn beroep op den keizer in den zomer van het jaar 60, werd hij naar Rome vervoerd en nadat hij daar voorjaar 61 gekomen was, duurde het nog twee volle jaren, dus tot begin 63, éér er in zijn toestand werkelijke verandering intrad. We willen den lezers voorts aanbieden een practicale verklaring van den brief van den apostel Paulus zelf.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 januari 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Brief van Paulus aan de Romeinen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 januari 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's