Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

Paasch-nabetrachting

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„ ..... opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding en de gemeenschap Zijns lijdens, Zijnen dood gelijkvormig wordende of ik eenigszins moge komen tot de wederopstanding der dooden". Phil. 3 vers 10 en 11.

Als twee menschen met elkander kennis maken, kan de eerste indruk, dien de een op den ander maakt, de verhouding bepalen, waarin zij in het vervolg tot elkander staan zullen. Nu moeten wij in onze kortzichtigheid wel eens zeer voorzichtig zijn met dat afgaan op en zich geheel laten beïnvloeden door zulk een eersten indruk! Hoe licht vergissen wij ons niet en komen zoo tot een misplaatste vooringenomenheid! Wanneer dat gevaar niet bestaat? En de eerste indruk door nadere kennismaking gerechtvaardigd en tegelijk bevestigd wordt? Als die gevestigd was door een op den voorgrond tredenden karaktertrek of een bijzondere eigenschap van hem of haar, die wij voor 't eerst ontmoetten.
Zoo kan het onder menschen gaan. Zoo was het echter ook in de verhouding die er bestond tusschen den Heere Jezus Christus en Zijn gezant Paulus. We weten allen, hoe die ontstaan was — hoe Christus den vervolger, „blazende nog dreiging en moord tegen de discipelen des Heeren", tegentrad op diens reis naar Damascus en hem zóó krachtig in de ziel aangreep, dat hij ook in letterlijken zin voor Jezus in het stof van den weg nederzonk. Dat was de kracht van den verhoogden Christus, den Opgestane — dat was dus de kracht Zijner opstanding, die op zulk een bijzondere wijze aan Paulus geopenbaard werd. Had hij als Jood eerst geweigerd een Messias te erkennen, die in lijden en dood was ingegaan, van nu afaan mocht hij dit alles zien in het licht van den Paaschmorgen, zoodat de vruchten in en door het geloof den zondaar konden geschonken worden. Het kan dan ook geen verwondering wekken, dat juist die opstanding des Heeren zulk een groote plaats inneemt in zijn apostolisch woord, hetzij hij dat uitspreekt op den Areopagus voor Athene's wijzen, hetzij hij het op schrift richt tot Corinthische twijfelenden. Tegen die laatsten voert hij zijn betoog door tot het uiterste: „Indien Christus niet opgewekt is, zoo is onze prediking ijdel; ijdel is ook uw geloof". Geen wonder dan, dat wij voor onze nabetrachting van Paschen juist ook een woord uit een zijner brieven kozen.
„Opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding".
Merkwaardig woord! Vol brandend zielsverlangen! Maar..... kende Paulus Hem dan niet?
't Gaat hier natuurlijk niet over bloot-verstandelijke kennis van den Christus, doch over die kennis, dat „zekere weten", bedoeld in Antw. 21 van den Catechismus; die kennis des harten, die er is als er „een nieuwe mensch des harten" is geboren uit den Heiligen Geest. Als dus het geloof door dienzelfden Geest is gewerkt, als vermogen is ingeplant in de ziel.
Het is kennis, want het gaat niet buiten het verstand om .......... het is kennis des harten, want het zetelt niet in het verstand; het is geloofskennis, die gericht is op Hem, tot Wien de Heilige Geest steeds henenleidt, op Christus.
Hoe meer we nu elkander daarop wijzen, hoe sterker zich de vraag aan ons opdringt, die wij zooeven stelden, zonder die nog te beantwoorden: „bezat Paulus die kennis dan niet reeds?" Hij, die zooeven nog betuigt, dat hij al zijn uiterlijke voordeelen en al zijn eigen-gerechtigheid schade heeft leeren achten om Christus' wil? Paulus had toch overlang reeds in dien Christus Jezus zijn Zaligmaker gevonden, zoodat hij in vs. 8 betuigen kon: „Christus Jezus, mijnen Heere"? En de kracht Zijner opstanding, was die niet aan hem geopenbaard van die ure op den weg naar Damascus af?
Zeker! En toch blijft het: „ opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding". Want de apostel begeert toe te nemen, te wassen in het kennen van dien Christus, in denwelke alle de schatten der wijsheid en der kennis verborgen zijn" (Col. 2:3). Die kennis is het „eeuwige leven" (Joh. 17). Daar is het hem om te doen.
De kracht van Christus' opstanding! Rijke zaak! Die opstanding heeft rechtvaardigende kracht, want zij is borgtochtelijk, evenals Zijn lijden en sterven waarvan zij nimmer gescheiden mag worden. Immers: de Vader wekte Hem op, daarmede betuigende, dat Hij als Borg geheel betaald had voor de schuld, die Hij op Zich geladen had. Zoo zijn dan ook degenen, die in Hem, den Borg, besloten waren, vrij van den vloek der Wet! Wie dus, als Paulus, in dien Middelaar gevonden wordt, is door het geloof rechtvaardig voor God. De opstanding van Christus heeft hen rechtvaardig verklaard. De schuld der zonde verzoend!
Dat is het eerste! In onzen tekst meer verondersteld, dan bedoeld, want dat is niet 't eenigste! Neen, Paulus heeft hier het oog op die andere, volgende werking van de opstandingskracht Christi, die ervaren wordt door wie met Christus door een waar geloof vereend zijn, als n.I. in de heiligmaking ook de macht der zonde gebroken wordt in den geloovige. Die heiligmaking ligt in Christus vast, doch moet in den gerechtvaardigde aan den dag treden. Zulks kan gelijk een rank het leven in den wijnstok openbaart; zulks móét, opdat Christus in de Zijnen verheerlijkt worde.
Wie nu, zooals Paulus hier Christus in al Zijn volheid begeert, in al den rijkdom van Zijn persoon en Zijn genade, begeert niet alleen rechtvaardiging, doch ook heiliging. Die kan dus met niets minder tevreden zijn dan met de volkomene heiligheid Christi, uitgewerkt in, den geloovende.
Is dat mogelijk? Aan deze zijde des grafs niet. O, als die heiligmaking niet vast lag in Christus! Want wat is de nieuwe gehoorzaamheid meestal gebrekkig, ja, wat valt ze veelal geheel in 't niet bij de dagelijksche struikelingen! „Het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik", klaagt dezelfde apostel — „ik, ellendig mensch".
En toch: er is een wil, een begeerte naar het goede, een vermaak in de Wet Gods naar den inwendigen mensch. Waar is dat anders vrucht van dan daarvan, dat (Catech. Antw. 45) „wij door Zijne kracht worden opgewekt tot een nieuw leven"?
Leven beteekent groei. Stilstand is ook in het geestelijke achteruitgang. Wie genade kent, dorst naar genade voor genade! Bidt, dat de Heilige Geest uit de volheid van den rijkdom Christi steeds meer neme om den mensch te geven. Of om een andere spreekwijze te volgen: dat Christus meerder gestaltenis in hem of haar verkrijge.
Gij, die dit leest! Het is weer Paschen geweest; hebt gij het ook werkelijk gevierd? Dan is het niet genoeg, of gij eenen andermaal de prediking hebt gehoord aangaande Hem, Die krachtiglijk bewezen is te zijn de Zone Gods, nadat Hij gestorven en begraven geweest is. RORODan zult gij, die gedoopt zijt, ook werkelijk met Hem in Zijn dood begraven moeten geweest zijn. „Want indien wij met Hem ééne plant geworden zijn in de gelijkmaking Zijns doods, zoo zullen wij het ook zijn, in de gelijkmaking Zijner opstanding".
Maar dan zal des apostels verlangen uit onzen tekst ook het uwe moeten zijn. In de lijdensweken is het ons telkenmale wel voorgehouden, dat wij Jezus moeten volgen, op den lijdensweg. Dat blijft de eisch voor wie door Christus' kracht is opgestaan, geestelijk, tot een nieuw leven. Immers Paulus gaat verder: „en de gemeenschap Zijns lijdens, Zijnen dood gelijkvormig wordende; of ik eenigszins moge komen tot de wederopstanding der dooden". Want het leven der heiligmaking moet zijn een der wereld afsterven, een kruisigen van het vleesch en zijne begeerlijkheden. Als dat er niet is, ach, dan is er slechts een schijn, een gedaante van godzaligheid. Een ieder onderzoeke zichzelve. Want deze schijn bedriegt voor de eeuwigheid!
Als dat er wèl is, dan komt er lijden en strijd. Want de oude mensch is zoo krachtig nog! 't Is de vraag óf Paulus wel zoo volmondig zou gejubeld hebben: „Verlost! En nu geen zondaar meer". Rom. 7 en het vervolg van onzen tekst klinken ietwat anders! Niet, dat het lijden van Gods volk, waardoor innerlijke gemeenschap met Christus' lijden verkregen wordt, iets zou moeten toevoegen aan het Borgtochtelijk lijden des Heeren! Neen! „Het is volbracht" klonk het op Golgotha! Doch als het lijden van Jezus in de Zijnen zoo vervuld en uitgewerkt wordt, dan worden zij door lijden geheiligd; smaken zij te meer de vrucht van Zijn lijden, leeren zij te sterker verlangen naar dat oogenblik, wanneer zij zullen mogen ervaren, dat „de kracht Zijner opstanding" tenslotte hun algeheele zaliging, naar ziel en lichaam, zal bewerken.
Dat zal zijn op den jongsten dag, als 1 Cor: 15 zal vervuld worden. Als Christus ook de Zaligmaker des lichaams, dus van den geheelen mensch zal blijken. Doch dan zal de oude mensch der zonde eerst geheel moeten zijn afgestorven; moet het vleesch ook in letterlijken zin gedood zijn geweest. Begraven, gelijk Christus in het graf gelegd is geweest.
Welnu, ook zijn lichaamslijden ziet de apostel als behoorende bij het vervullen van Jezus' lijden, omdat het hem wordt aangedaan niet als een kwaaddoener, maar om zijns Meesters wille.
Ook den natuurlijken dood vreest hij niet meer; neen, hij verteert met vreugde zijn krachten in dienst van Hem, Die eens van den vervolger een kruisgezant wilde maken. En kruisgezant wil zeggen: kruisdrager achter Jezus aan!
Eigenaardig, dat de apostel zegt: „of ik eenigszins moge komen". Klinkt dat aarzelend? Wil dat zeggen, dat hij niet zeker was, niet geheel en al verzekerd van zijn zalige opstanding? Zoo willen 't sommige Roomschen. Doch neen: aldus wil hij laten uitkomen (Calvijn), hoe moeilijk de strijd met zooveel en zoo groote hinderpalen is! Het doel wordt hier beneden niet bereikt, en toch: geen lijdelijkheid kent Paulus, maar een strijden, een, jagen, een grijpen; de hoogste inspanning dus van al zijn zielekrachten!
„Of ik eenigszins moge komen tot de wederopstanding der dooden". Hoe komt 't toch, dat zulke klanken onder ons, mijne vrienden, zoo weinig vernomen worden? Zou het niet kunnen zijn, omdat er zoo weinig een gemeenschapsoefening, een gelijkvormig worden met Christus is?
Dat de Paasch-nabetrachting dan eens staan moge in het teeken van zelfonderzoek bij het licht van dit ons tekstwoord. Alleen wie sterft aan zonde, wereld en eigen begeerten, in de kracht Christi, gaat met Paulus verlangen naar „een komen tot de wederopstanding der dooden".
Hoe heerlijk! Dan is zelfs de dood een overwonnen vijand, zonder prikkel! O, dat daar eens meer van getuigd kon worden bij de graven der onzen!
Zal het kunnen gedaan worden bij het onze? Treurig, zoo wij jaar in jaar uit Paaschfeest vieren en geen andere begeerte kennen dan een lang, lang leven hier op aarde. Inderdaad, dan is en blijft de dood het allerergste! Dan zal de dag der opstanding er eene der wrake zijn! Treurig ook, zoo wij niets kennen van die begeerte van den apostel om in Christus' kracht te strijden, te loopen in de loopbaan, het heerlijk doel voor oogen. Als schijn-vrome lijdelijkheid ons verlamt!
O, dat die kracht Zijner opstanding begeerd, afgebeden en ervaren worde, dan zal die opgestane Christus ideaal en werkelijkheid tegelijk zijn. Hij, die in de Zijnen zal verwerkelijken door Zijn Geest en kracht, wat Hij als vrucht van Zijn Borgtocht verworven heeft.
N.                                                                                                     Kl.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 april 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 april 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's