Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

Jezus aan de deur (II)

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

»Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop; indien iemand Mijne stem zal hooren en de deur open doen, Ik zal tot hem inkomen en Ik zal met hem Avondmaal houden en hij met Mij«. Openbaring 3 vers 20.

II.
Jezus aan de deur! Wat Hij daar doet? Hij klopt en wie hebben gehoord hoe Hij klopt.
Maar de tweede vraag die we zouden beantwoorden is deze: Wat verwacht Hij daar? En op die vraag moet, naar het ons voorkomt, aan de hand van ons tekstwoord dit antwoord gegeven worden: Hij verwacht dat wij Zijn stem zullen hooren. en dat wij de deur zullen opendoen. Immers: indien iemand Mijne stem zal hooren en de deur opendoen. Indien, ja indien; want er zijn er ook velen die niettegenstaande Jezus' herhaald kloppen Zijn stem niet hooren, nooit hooren, en die dus ook de deur van hun hart, de deur van hun huis, de deur van hun leven voor den Heiland niet opendoen.
Daar zijn er zoovelen bij wie de stem van Jezus overstemd wordt door zoovele andere stemmen, door de stem van den satan, door de stem van wereld en zonde, door de stem van de begeerlijkheden des vleesches en van de wellusten des levens, door de stem van allerlei booze neigingen en zondige gewoonten. En zoo zijn daar wat stemmen in de wereld die ons oor verdooven voor de stem van Hem die, nu eens wat luider en an weer wat zachter, altoos kloppende is aan de deur van het zondaarshart. 
En daarom indien iemand Mijn stem al hooren, zegt Jezus. Ja, indien het gebeurt dat iemand zijn oor aan de stem des Heeren te luisteren legt, dan is het 'n wonder, dan is dat eigenlijk alleen omdat de eere zelf Zijn oor heeft doorboord en Zijn hart ontsloten heeft. Van Lydia lezen we immers ook dat haar hart door den Heere geopend werd, zoodat zij acht nam op het­geen van Paulus gesproken werd. En zoo is het met allen die acht leeren nemen op de stem van Jezus. Indien zij dat doen is dat omdat het oor door de kracht van Gods onwederstandelijlke genade voor die stem des Heeren ontsloten werd.
Het hooren van Jezus' stem en het opendoen van de deur van ons hart is dus nooit ons werk, maar altoos het werk van Gods onwederstandelijke genade, het werk van Zijnen Heiligen Geest. Maar nu mogen we hier toch wel wat voorzichtig zijn en toezien dat wij achter dat werk van Gods genade niet gaan verbergen onze eigen verantwoordelijkheid. En het komt ons voor dat de Heere ook in ons tekstwoord daar onze aandacht op heeft willen vestigen. Immers er staat in onzen tekst niet: Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop en nu moet God zelf het oor van den mensch doorboren en het hart ontsluiten en anders hoort die mensch dat kloppen van Jezus toch niet. Neen, als er dat gestaan had zou het op zich zelf ook waar zijn geweest. Maar dat staat er nu eenmaal niet. Althans in mijn bijbel staat het aldus: Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop ; indien iemand Mijn stem zal hooren en de deur opendoen. Daaruit blijkt genoegzaam dat de roeping komt tot iederen zondaar, zoowel tot iederen onwedergeboren als tot iederen wedergeboren zondaar om naar de stem des Heeren te luisteren en de deur voor den Heiland van zondaren open te doen. 
En nu zijn er, o zeker, vele zondaars die de stem van Jezus nooit hooren en bij wien het ook nooit komt tot ontsluiting van de deur van hun hart. Daar zijn er velen, wier hart en wier leven altoos gesloten blijft voor Hem die aan de deur staat te kloppen, maar die ook eenmaal Zijn hand van hun deur zal aftrekken en dan wee hun als Hij van hen geweken zal zijn.
Maar er zijn er ook die door genade in stilte leeren luisteren naar de geluiden die daar van buiten tot hen kwamen. Daar zijn er ook voor wien in de stem van Jezus een klank ligt die alle andere stemmen verdringt. Daar zijn er ook die Jezus' stem hooren. En dat hooren is natuurlijk iets anders dan luisteren met het uitwendig oor. Daar zijn er ook die evenals Lydia acht nemen op het Woord van Christus dat hun al zoovele malen en op zoo onderscheidene wijzen verkondigd werd. En als wij de stem des Heeren in dien zin hebben gehoord, dan is immers het eerste dat we verstonden: Zonder Jezus zijn we arm; zonder Jezus zijn we ellendig; zonder Jezus zijn we verloren. Zonder Jezus liggen we midden in den dood; zonder Jezus kunnen we niet getroost leven, zonder Jezus kunnen we niet getroost sterven, zonder Jezus zal de eeuwigheid voor ons een eeuwig omkomen zijn.
Maar als we dan ook hooren dat daar een Heiland voor onze deur staat die ons van arm rijk wil maken, die ons uit de diepte onzer ellende wil verlossen, die ons van dood levend wil maken, die onze smart vvil verdrijven, die ons wil geven sieraad voor asch, vreugdeolie voor treurigheid en het gewaad des lofs voor een benauwden geest, een Heiland die ons wil hoeden op de steile paan van dit leven en Wiens stok en staf ons zullen vertroosten als we straks zullen moeten gaan door het donkere dal van de schaduwen des doods, dan kan het immers niet anders of voor zulk een Zaligmaker wordt de deur van ons hart, de deur van ons huis, de deur van ons leven geopend; voor zulk een Verlosser opent zich dan de deur van ons geloof, al is dat ook nog zoo klein, de deur van onze hoop, al is die ook nog zoo zwak, de deur van onze liefde al is die ook nog zoo teer.  Ja als we de stem van den verheerlijkten Heiland waarlijk gehoord hebben dan kan de deur van onze ziel voor Hem niet gesloten blijven, dan moet het onze belijdenis zijn: 
Ja, U kiest ons hart
Eeuwig tot zijn Koning;
Onder vreugd en smart
Geldt Uw liefd' ons 't meest,
Strekk' ons hart Uw Geest
Eeuwig tot een woning. 
Jezus aan de deur. Wat Hij daar doet? Hij, klopt. Wat Hij daar verwacht? Hij verwacht dat wij Zijn stem, Zijn soms vermanende, soms bestraffende, soms ook vertroostende en bemoedigende stem zullen hooren en dat wij de deur dan zullen opendoen. Maar wat belooft Hij daar? Dat is de derde vraag waarop in onzen tekst dit antwoord wordt gegeven: Ik zal tot hem inkomen en Ik zal met hem Avondmaal vieren en hij met Mij.
Ik zal tot hem inkomen. En ziet daar nu juist het wonder, dat die groote Christus, die machtige Heiland, inkomt in het hart, in het kleine, maar ook in dat van nature zoo onreine hart van een zondaar, in dat hart waarvan de profeet Jeremia reeds zeide dat het arglistig is, meer dan eenig ding, ja dat het doodelijk is, wie zal 't kennen?
Ja, in dat hart, waar van nature God wordt onttroond, waar van nature onze naaste wordt gehaat, waar van nature de Waarheid wordt vervalscht, waar van nature allerlei gruwelen bedreven worden, in dat hart waar het er van nature zoo slecht, zoo vreeselijk slecht uitziet, in dat hart dat door David genoemd wordt een vuile bron van al zijn wanbedrijven, in dat hart neemt Christus Zijn intrek als wij door genade geleerd hebben om het voor Hem open te doen.
En nog eens, dat is nu het wonder, niet waar? O, als we lezen of hooren dat Jezus weer naar den hemel terugkeert, om daar Zijn intrek te nemen in de troonzaal des Almachtigen, dan vinden we dat niet vreemd, dan vinden we dat eigenlijk geen wonder; want we zeggen: ja, daar in den hemel, waar Gods engelen dienen en waar Gods heiligen zingen, daar hoort Jezus. Jezus en de hemel hooren bij elkaar. Maar Jezus en het hart van een zondaar hooren heelemaal niet bij elkaar. Jezus en het hart van een zondaar, dat zijn twee begrippen die oneindig ver van elkaar af liggen.
En toch staat het in ons tekstwoord, toch is het een deel der belofte die Jezus doet als Hij klopt aan de deur van ons hart: Ik zal tot hem inkomen. Het geringe en onwaardige kiest de Heiland zich dus ter woonplaats, „om het door de aanraking Zijner genade te verheerlijken".
Maar doordat Jezus er Zijn intrek nam, wordt nu dat hart van een mensch tot een tempel, schooner en heerlijker dan de eens zoo schoone tempel van Salomo. Immers uit dat hart zijn de uitgangen des levens. Dat is waar in natuurlijken, maar ook in geestelijken zin. Als 't hart van een mensch dus vol is van Jezus, als Jezus daar woont met Zijn Geest en genade, als Hij dat hart reinigt door Zijn bloed en als het door Zijn Geest vernieuwd en geheiligd wordt, dan komt vanuit dat hart heel het leven van zulk een zondaar onder 's Heilands gezegenden invloed te staan.
Ja, als Jezus in ons hart woont, dan woont Hij ook in ons hoofd, dan woont Hij ook in onze hand, dan woont Hij ook in onzen voet. Dan wordt dus het denken van ons hoofd, het werken van onze hand en het wandelen van onzen voet door Jezus bestierd. M.a.w. dan zal ons gansche bestaan er de kenmerken van dragen dat onze ziel een woonstede van Jezus is.
Ik zal tot hem inkomen. O, gelukkig als dit eerste deel der belofte op ons van toepassing is, als ook ons leven er de bewijzen van geeft dat wij niet meer leven, maar dat Christus in ons leeft.
Dan zal immers ook het tweede deel der belofte ons niet voorbijgaan, n.l. „en Ik zal met hem Avondmaal houden en hij met Mij". Nu moeten wij hier onder dit Avondmaal niet, althans niet uitsluitend verstaan het Sacrament des Heiligen Avondmaals, dat de Heere als een teeken en zegel Zijner genade voor Zijn gemeente heeft laten instellen en verordenen. Het Avondmaal houden is hier een zinnebeeld van de geestelijke gemeenschapsoefening, van de mysieke unie die daar bestaat tusschen God en Zijn volk. Het beeld is ontleend aan 't Oosen, waar de avondmaaltijd de hoofdmaaltijd was van den geheelen dag. Aan dien maaltijd werden alleen de huisgenooten en de meest intieme vrienden genoodigd. Wanneer n.l. de hitte des daags voorbij was en de leden van het gezin, die 's daags vaak door hun arbeid van elkander gescheiden waren, zich met elkaar aan den disch vereenigd hadden, dan genoten zij aan dien disch van de gemeenschap met elkander en tevens van de verkwikkende rust, die aan den versterkenden maaltijd dubbele waarde schonk.
Welnu, zoo komt Jezus zich nu ook vereenigen met de zielen der Zijnen. Zoo doet Hij hen nu ook Zijn gemeenschap smaken en door die gemeenschap worden, evenals aan een maaltijd de lichamen, de zielen der Zijnen gevoed; door die gemeenschap wordt evenals aan een maaltijd het natuurlijk leven, het geestelijk leven der Zijnen gesterkt. En zoo wordt in de gemeenschapsoefening met Christus ervaren wat de dichter van Psalm 36 eens zong:
Hoe groot is Uw goedgunstigheid,
Hoe zijn Uw vleug'len uitgebreid;
Hier wordt de rust geschonken,
Hier 't vette van Uw huis gesmaakt,
Een volle beek van wellust maakt
Hier elk in liefde dronken.
Ik zal met hem Avondmaal houden en hij met Mij. Het oefenen van gemeenschap gaat dus uit van Christus. Hij die als Gast inkwam, blijkt dus als Hij eenmaal woont in ons hart, de Gastheer te zijn. Maar die gemeenschapsoefening blijkt dan ook wederkeerig te zijn. Ik met hem, maar ook: hij met Mij. Het is dus een ontvangen, maar ook weer een teruggeven van wat we ontvingen. Als Christus in ons hart woont, dan geeft Hij zichzelf aan ons, maar wij geven ook onszelf wederkeerig aan Hem. Zijn leven droeg de kenmerken van zelfovergave voor ons te wezen, maar zoo zal ons leven dan ook de kenmerken dragen van zelfovergave voor Hem te zijn.
Ik zal met hem Avondmaal houden en Hij met Mij. En vraagt gij nu in hoever dat ook op het Sacrament des Heiligen Avondmaals van toepassing is, wij antwoorden: in zoover dat Sacrament een van God verordineerde vorm is, waarin die wederkeerige gemeenschapsoefening tusschen God en Zijn volk hier op aarde tot openbaring komt.
Over dat Sacrament als zoodanig spreken we nu natuurlijk niet. Wèl willen we even zeggen, dat als wij het kloppen des Heeren wel eens beluisterd hebben en we hebben de stem van Jezus wel eens gehoord, als de belijdenis van ons geloof dus een ware belijdenis is, we dan van dat Sacrament niet afkeerig mogen zijn, we dan ook voor dat Sacrament niet bang behoeven te zijn, we dan ook met dat toenaderen niet verlegen behoeven te wezen, maar dat we dan naar dat Sacrament wel begeerig moeten zijn. En wel willen we even zeggen, dat het stelselmatig verzuim van dat Sacrament nooit, maar dat het getrouw gebruik van dat Sacrament wèl een teeken van ons geestelijk leven, dus van onze waarachtige gemeenschapsoefening met Christus kan zijn. Maar verder spreken we nu over dat Sacrament des Avondmaals als zoodanig niet.
We willen elkander alleen nog even voor de vraag stellen in hoever het woord van onzen tekst nu ook op ons, inzonderheid op de nieuwe belijders en belijderessen van den Naam des Heeren van toepassing is.
Zie Ik sta aan de deur en Ik klop. Dat woord is op ons allen van toepassing. Jezus staat aan de deur van ons aller hart. Hij heeft er al zoo lang en op zoo velerlei wijze staan kloppen en Hij klopt ook vanmorgen weer.
Indien iemand Mijn stem zal hooren. Wat dunkt u, hebt gij met het oor uwer ziel de stem des Heeren wel eens gehoord? Is Zijn Woord wel eens doorgedrongen, wel eens bij u doorgedrongen tot de verdeeling der ziel en des geestes en der samenvoegselen en des mergs en is het wel eens een oordeeler uwer gedachten en van de overleggingen uws harten geweest? Zonder dat hebt gij de deur van uw hart nog niet voor Hem geopend. Maar weest dan gewaarschuwd, want straks komt er een oogenblik dat Hij ophoudt met kloppen aan uw deur. Dan zult gij met de dwaze maagden kloppen aan Zijn deur, maar wat zou het dan wezen als het „Ik heb u nooit gekend" eens Zijn antwoord moest zijn. En daarom, zoo gij Zijn stem dan heden hoort. Gelooft Zijn heil- en troostrijk woord, Verhardt u niet, maar laat u leiden.
Of heeft de stem des Heeren de woestijn van uw hart doen beven? Heeft de stem des Heeren het woud uwer ziel ontbloot? Heeft de stem des Heeren de ijzeren deur van uw leven verbroken? Dan is er uwerzijds een openen van uw hart voor Jezus geweest. En als gij uw hart voor Hem hebt geopend, als gij dus aan de verwachting van ons tekstwoord voldeedt, dan heeft Hij de belofte van ons tekstwoord vervuld. Dan kwam Hij om ook in uw hart woning te maken. Dan kwam Hij om u te reinigen van alle besmetting des vleesches en des geestes, voleindigende de heiligmaking in de vreeze Gods.
Dan draagt ook uw leven er de kenmerken van dat er iets is van de gemeenschapsoefening met Christus, van dat „Ik met hem", maar ook van dat „hij met Mij". En dan is er ook in uw leven iets van dat waarachtig geloof, van die vaste hoop en van die vurige liefde die zich vertolken in het lied van den vromen zanger van den 73sten Psalm:
Maar 't is mij goed, mijn zaligst lot,
Nabij te wezen bij mijn God;
'k Vertrouw op Hem geheel en al,
Den Heer', Wiens werk ik roemen zal.
Amen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 mei 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 mei 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's