Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE  ROUDSCHOW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE ROUDSCHOW

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waarom zijt gij Hervormd? (3)
De Hervormde Kerk en haar belijdenis.
Wederrechtelijk heeft de Overheid — onthoudt dat! — aan de Nederiandsche Hervormde Kerk, met haar Gereformeerde belijdenis, uitgedrukt in hare Formulieren — zie o.a. Voorbericht in den Gezangen-bundel, gedateerd 6 Sept. 1805 — een Besturen-Organisatie opgelegd. En de bedoeling van de Overheid was om van de Hervormde Kerk te maken, wat de Overheid wenschelijk, nuttig en noodig achtte. De Overheid zou aangeven wat 't „Officiëele Christendom" in Nederland zou zijn en wat de Nederlandsche Hervormde Kerk, als Kerk des volks en des vaderlands, onder opperhoog-toezicht van de Overheid, zou leeren en voorstaan tot nut van 't algemeen.
Dat hing toen in de lucht. Denk maar aan de schoolwet van 1806 en de schoolgeschiedenis. Niet de ouders zouden kiezen de school voor hun kinderen, maar de Staat zou de school aanwijzen. Niet de ouders zouden bepalen wat voor opvoeding en on­derwijs principieel noodig was, maar de Staat zou geven een „officiëele paedagogiek" en een „officieel Christendom" en 't zou zóó zijn dat alle verdeeldheid des volks verviel en dat er een christelijke deugdenleer kwam, welke zelfs de Israëliet dankbaar zou aanvaarden. Alles van den Staat, alles door de Overheid. Die zou „het Koninkrijk Gods doen vorderen", die zou de Kerk des Heeren hier stellen en onderhouden, die zou schoolmeesteren en het zou alles zóó gaan, dat er kwam „een godsdienst-in-het-algemeen" met de deugdenleer van Brave Hendrik als quintessens van het Evangelie.
Alle „geestdoodend formalisme", alle „femelarij", alle „orthodoxe kwezelarij" moesten verdwijnen. Er werd gesproken van „leerstellige dwaasheden" (ds. Zaalberg), enz. Weg met de „Dordtsche kluisters".
„Algemeen Christendom, boven verdeeldheid verheven", was het ideaal. Men wilde een eenheid verkrijgen langs mechanischen weg. En de „middenpartij" roerde zich geweldig. De geschiedenis van de School en de geschiedenis van de Kerk, van de volks-School en van de volks-Kerk, loopen hier parallel; vol van onrecht en vol van dwaasheid, vol van onverdraagzaamheid en onchristelijkheid, al roemde men in 't tegendeel.
't Was een tijd van algemeenheden en er waren velen wier religie was geen religie te hebben. Desnoods wilde men nog spreken van een hoogere macht een Opperwezen, maar dan „zonder eenige dogmatische verbijzondering". En zij, die niet accoord gingen met de belijdenis der Kerk, wilden toch in die Kerk blijven en over haar heerschen, om door de macht in de Kerk, de macht over alles te hebben en te houden. Men zat vol van onzuiverheid in de leer, onkerkelijkheid, subjectivisme en andere ongeoorlootde dingen. Men was aanhanger van „een bloote natuurleer", "onverschillig of die dan deïsme, pantheïsme of atheïsme heette. En intusschen streed men voor de nationale éénheid, ter bevordering van beschaving en verdraagzaamheid, met een Christendom, dat aan niet-Christenen geen aanstoot zou geven. Zóó greep men naar de volks-School en naar de volks-Kerk.
Wat geen Christendom was, werd gestempeld toch Christendom te zijn. En wat Christendom was, werd betiteld onverdraagzaamheid, liefdeloosheid, formalisme, huichelarij, farizeïsme, domheid, enz., te wezen. Men sprak van „godsdienstige begrippen", ook als die godsdienstige begrippen al heel weinig godsdienstig mochten heeten. En onder de hoogheid van den Staat moest in de Kerk, volks-Kerk geheeten, een „officieel Christendom" komen, zooals in de School met een „officiëele paedagogiek" een Christendom boven geloofsverdeeldheid zou worden gekweekt tot nut van 't algemeen.
Die iets anders wilden dan Christendom boven geloofsverdeeldheid en deugdsbetrachting naar een zedewet die van het Evangelie geïsoleerd was, werden gerekend tot het niet-denkend deel der natie, werden „wargeesten" gescholden, tot wier vaste karaktertrekken: hoogmoed, liefdeloosheid, vervolgzucht, schijnheiligheid en trouweloosheid behoorden, en daarom dan ook door de verdraagzamen, die vol van een niet-neutrale neutraliteit waren, niet konden verdragen worden noch geduld.
De School moest er uitzien, alsof er in de wereld geen godsdienst meer was. De School moest geheel vreemd aan godsdienst en Christendom blijven, opdat bij het kind geen enkel sentiment geen enkele overtuiging „gepraejudiceerd" werd. De gedachtenis der heiligste dingen moest worden geloochend. Maar „de christelijke deugden" moesten in de wet blijven staan, opdat de „Overheidsschool" niet inpopulair zou worden, echter in de practijk zóó „christelijk", dat de ,,christelijke deugden" ook door de Israëlieten zouden kunnen worden „geadmitteerd".
De lectuur over den Schoolstrijd — ieder aanbevolen! — wemelt van deze liberalistische idealen; en het „verlichte fanatisme" was geweldig van kracht, onder bescherming van de Overheid. Ministers, Gedeputeerde Staten, stads-en dorpsmagnaten waren in actie. En — de strijd is tenslotte verloren door het liberalisme, dat z'n idealen op fictieven grondslag gebouwd heeft. Door de loochening van de werkelijkheid en de waarheid, is het gebouw, hoe hecht ook gebouwd, ineengestort! De onverdraagzamen, die „Christendom dat geen Christendom is" geen Christendom wilden noemen en die, wat geen religie is niet als religie wilden erkennen, hebben den strijd gewonnen. En de werkelijkheid en de waarheid inzake de volks-School is aan 't licht getreden.
Het „officiëele Christendom" en de „officiëele paedagogiek" van den Staat is te licht bevonden en niet aanvaard. De School is op haar plaats gekomen — al is 't nog niet ten volle: „de School aan de Ouders"!
De geschiedenis van de Nederlandsche Hervormde Kerk loopt, door de bemoeienissen en de inmengingen van de Overheid en de geweldplegingen van het verlichte fanatisme der humanisten en liberalen en modernen, met de geschiedenis van de School parallel. De belijdenis van de Hervormde Kerk heeft men onder en door de Besturen-Organisatie willen maken tot  een moderne belijdenis, welke geen Christelijke belijdenis is. En de leertucht heeft men willen maken tot gewetenstucht, waarbij ieder zelf zou oordeelen wat hij te gelooven en wat hij te leeren en wat hij te belijden heeft. Doch de Nederlandsche Hervormde Kerk is een belijdende Kerk gebleven, met haar eigen, aloude, waarlijk-Christelijke belijdenis. Waarbij de gewetenstucht nooit aanvaard is als hoogste macht en het kerkelijk toezicht en de kerkelijke tucht gebleven zijn als vanouds, als onlosmakelijk verbonden aan de Kerk des Heeren als zoodanig.
Alleen heeft men door de Besturen-Organisatie (door de Kerk niet gekozen noch begeerd, maar wederrechtelijk door de Overheid opgelegd en wreed bestendigd) de werking van de belijdenis der Kerk van alle kanten belemmerd en het leven der Kerk in vele opzichten bemoeilijkt en benauwd, echter geenszins gedood!
Dat is de puzzel: de Nederlandsehe Hervormde Kerk heeft een belijdenis, is een belijdende Kerk, heeft haar belijdenis bewaard, is in haar belijdenis ook officiëel veilig gesteld, zelfs door de Overheid en niet minder door de Synode — maar de Besturen-Organisatie zit als een ijzeren band om de Nederlandsche Hervormde Kerk, om haar te dwingen dat zij zal worden wat zij niet is en wat zij niet worden wil, n.l. een Vereeniging van ,,Elck wat wils".
Maar de Hervormde Kerk is geen belijdenis-looze Kerk. Zij is geen Vereeniging tot Nut van 't Algemeen met een Christendom boven geloofsverdeeldheid. Zij is geen vrije spreektribune, waarbij gewetenstucht de eenige rem is voor de voorgangers en voor „de leeken".
Het ambt, de besturen, de prediking, de sacramentsbediening, het opzicht, de tucht, liturgie, lied, formulier, alles en alles in één woord staat in het teeken van de belijdenis. De Hervormde Kerk was en bleef en is Confessioneel, met een eigen leer en belijdenis en leven. 
De Nederlandsche Hervormde Kerk heeft een eigen karakter, eigen wezen, eigen aard, eigen natuur; en in het kerkelijk huisgezin moeten allen, of ze willen of niet, ten spijt van de door de Overheid opgelegde en buitengewoon vast aangeschroefde Besturenorganisatie, met die belijdenis instemmen, aan die belijdenis naar haar eigen aard en wezen recht doende, zich stellend onder opzicht en tucht, waarbij de handhaving van de belijdenis een van de eerste en voornaamste dingen is voor ieder, die tot het regeeren en besturen der Kerk geroepen is.
Dat er in de practijk van deze principieel-grondleggende zaak der belijdenis soms weinig terecht komt, mag men de Kerk zelve niet al te hard als verwijt aanrekenen, want de Overheid heeft haar gebonden en vast ingekerkerd, waarbij het waarlijk geen wonder is dat die Kerk, door overmacht geveld, zich niet vrij en waardig beweegt.
Maar zóó is 't geen kunst de macht in handen te hebben in een belijdende Kerk, als eerst de Overheid de Kerk aan handen en voeten bindt. En 't is een eigenaardige „heldendaad", om die gebondene Kerk uit te lachen en uit te dagen, daarbij trots gaande op het schenden van de belijdenis, welke het wettig eigendom van de Nederlandsche Hervormde Kerk is. In een ander verband is hierbij gesproken van „onwaarachtig geschipper".
Men zou ook kunnen spreken van „laf gedoe", aan 't adres van degenen die de macht in de Kerk willen hebben en houden, terwijl zij het met de belijdenis der Kerk niet eens zijn, om door de macht in de Kerk de macht over alles te hebben. Dat moet gebrandmerkt worden als onwaardig, onwaarachtig, laf. En heel de geschiedenis der Kerk protesteert hier dan ook tegen.
(Wordt voortgezet).

De Classicale Vergadering.
Onze kerkeraadsleden weten het immers, dat, naar kerkelijke ordening, op den laatsten Woensdag van de maand Juni overal Classicale Vergadering gehouden wordt? Wij komen er D.V. nog wel op terug in het nummer van Vrijdag 21 Juni maar wij willen er nu reeds aan herinneren, dat dus de Ciassicale Vergadering overal staat gehouden te worden op Woensdag 26 juni a.s. En vooral Gereformeerde mannen weten, dat hun plicht plicht is! Het is onze plicht en onze roeping ter vergadering te gaan en niet thuis te blijven. Thuis blijven is nooit een bewijs van plichtsgevoel in deze. En trouw past ons ook inzake het bij wonen van de Classicale Vergadering, die éénmaal per jaar gehouden wordt.
Helaas! hooren we telkens, ook uit Gereformeerde gemeenten, dat de dominé „geen zin" heeft om te gaan en dan maar stil thuis blijft zitten. En dan gaat de ouderling óók niet. Slecht voorbeeld doet slecht volgen. Wanneer wij in het midden van de Ned. Hervormde Kerk, ook in haar toestand van verval, waarlijk meeleven, onttrekken wij ons niet aan vergaderingen als deze. Dan gaan we samen op en doen onzen plicht! Dan gaan we, ook in deze doende wat wij doen moeten, zij 't in het geloof en met gebed. Ook in deze werkt de Heere middellijk. En wij moeten den weg der middelen niet gering achten. Vooral niet in de dagen, die wij nu op kerkelijk terrein beleven. Laat men dus maatregelen nemen om te gaan en laat men elkander opwekken om niet thuis te blijven. Wie acht geeft op hetgeen de Heere werkt in onze dagen, zal ook den dag der kleine dingen niet verachten. Over de voorstellen, die dit jaar aan de orde komen, schrijven wij D.V. volgende week nog een en ander. 

De wereldvrede.
Na-Pinksteren. De Heilige Geest is uitgestort. De Trooster is gekomen. „Mijn vrede geef Ik u, mijn vrede laat Ik u", heeft de Heiland gezegd. En nu werken allerlei machten om den wereldvrede te brengen, aan een wereld, die in de zonde en in de ellende ligt, zonder te getuigen van Christus, zonder vervuld te zijn van den Heiligen Geest. Dat moet teleurstelling geven, nu en telkens weer; straks in 't eind een ontnuchtering, die vol verschrikking zal wezen tot in eeuwigheid. De geestelijke éénheid in Christus draagt den wereldvrede in haar schoot. Al zien wij nog niet anders dan verdeeldheid, strijd en verscheuring, Christus zet in den staat der verhooging het werk voort, dat Hij op aarde begon. En dat geschiedt door den Heiligen Geest, die werkt met het Woord en uit Christus neemt. Het Woord baant den weg tot den wereldvrede door het geloof in Christus. De Heilige Geest brengt den wereldvrede, door uit des Middelaars volheid te nemen. Zoo komt de wereldvrede in Christus — in 't eind, als de strijd uitgestreden zal zijn.
Uitgestreden, met het verschrikkelijk eind voor allen, die den Zoon ongehoorzaam zijn en blijven, om voor eeuwig te worden uitgeworpen. Uitgestreden, met het zalig deel voor al de geloovigen, dat een nieuwe hemel en een nieuwe aarde het verloste volk ten deel zal vallen, waar dan geen zonde en geen strijd meer wezen zal. Het Woord en de Heilige Geest, dat zijn de boodschappers van den Vrede-Vorst Jezus Christus.
„Mijn vrede geef Ik u, mijn vrede laat ik u!" zegt de Heiland.
„Veni, Creator, Spiritus Sanctus!" Daal, Schepper, Heilige Geest, daal neder!
En het Woord des Evangelies worde gebracht alom, om bekend te maken de blijde tijding: , , Hij is onze vrede".

De God van ons zaad.
De bekommernis over ons zaad. De zorg over onze kinderen. De zorg over de jeugd en jongelingschap. De bekommernis over het opkomend geslacht. Ja, daar zijn we vol van. Vaders, moeders, leeraars — allen die zich bewegen te midden van de geslachten dezes tijds. En dan willen wij nu nog weer eens op één zaak de aandacht vestigen. En dat is tegelijk de hoogste, de heerlijkste zaak; n.l. op hetgeen de Heere Zelf wil zijn voor ons zaad, voor onze kinderen; op hetgeen Hij Zelf wil zijn in de geslachten, die onder ons opgroeien. Niet op wat de menschen in deze zijn of kunnen. Ook niet op hetgeen de wereld en de duivel vermag. Maar nu eens op hetgeen de Heere Zelf ons heeft geopenbaard.
Wat?
Dat de Heere met menschen van doen wil hebben; met menschen, die zondaren zijn. Dat is het eeuwig wonder van Gods genadig en vrij ontfermen. Dat is de overpeinzing waard tot in eeuwigheid. God de Heere heeft een welbehagen in menschen; in menschen die zondaren zijn, om aan menschen, van alle volk en taal en geslacht, in Jezus Christus blijdschap, groote blijdschap, zaligheid en eeuwige heerlijkheid te bereiden.
Dat is het Evangelie van Gods vrije genade, waarbij Hij de eerste en de laatste is: uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen, Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid. Amen. En daarin openbaart de God van Abraham, Izaak en Jacob, — zooals de Heiland Zelf den Heere noemt, — Zich in bizondere heerlijkheid en ontferming wat ons zaad, wat onze kinderen betreft.
Dat is niet uit ons, maar dat is uit Hem. Uit Hem alleen. Maar zóó heeft Hij Zich, naar Zijn vrijmachtig welbehagen, betoond te willen zijn, zeggende onder Oud en Nieuw Verbond: ,,Ik zal u tot een God zijn en uwen zade na u". In den weg van dat Verbond komt de Heere ons tegen bij de geboorte van ons kind, bij den doop van ons kind. Wij komen dan niet tot Hem, maar Hij, de God van Abraham, Izaak en Jacob, komt tot ons en ons zaad, zeggende, naar Zijn vrijmachtig welbehagen: „Ik zal u tot een God zijn en uwen zade na u".
Dat is niet de inslag in ons leven, dat wij bestellen; maar dat is de heerlijkheid, die de Heere wil geven uit vrij ontfermen. Al het redeneeren uit het vleesch is hier vervloekt, maar het verachten van Gods daden in deze is gruwelijke zonde voor den Heere en ons zaad tot onberekenbare schade. Dat de Heere, de God des eeds en des verbonds, maar steeds in onze kringen in heerlijkheid gezien mag worden! 't Is de eenige hope, 't is het vrijmachtig liefde-ontfermen des Heeren. 't Is de hoop voor de toekomst.
Die in de vreeze des Heeren mogen leven, zullen hun kinderen bij dat verbond opvoeden; zij zullen den dienst des Heeren aanprijzen. En is er vrees, bange vrees telkens voor het opkomend geslacht, dan al het gebed moeten vermeerderen tot den God des verbonds en het geloof zal de blijde hope voor de toekomst in zich bevatten: de Heere Iaat niet varen de werken Zijner handen! De wereld zal falen. De satan zal ondergaan, gelijk hij door Christus overwonnen is. De werken des duivels worden door Hem verstoord, zij zijn door Hem verbroken en zullen verbroken worden. Maar des Heeren Koninkrijk komt en zal komen en de God des verbonds is en blijft de God der geslachten. 
God zal Zijn waarheid nimmer krenken;
Maar eeuwig Zijn verbond gedenken.
Zijn Woord wordt altoos trouw volbracht
Tot in het duizendste geslacht,
't Verbond met Abraham, Zijn vrind
Bevestigt Hij van kind tot kind.

„Zoo de moeder is, is hare dochter".
(Ezechiël 16 vers 44).
Dat deze „tekst" in den Bijbel staat: Zoo de moeder is, is hare dochter", wisten misschien heel veel menschen niet. Ook moeders weten het vaak niet. Ook de dochters niet. Een scheurkalenderblaadje herinnerde er ons aan en wij willen het woord, dat wij daar lazen (Maranatha-scheurkalender) hier even doorgeven. 't Is van ds. J. J. Knap te Groningen en 't kan z'n nut hebben dat we er, ook te midden van onze „jeugdbeweging", eens heel ernstig aan denken. De moeders nemen een zoo voorname plaats in in het leven, en als 't echte, vrome, godvreezende moeders zijn kunnen ze tot onberekenbaren zegen zijn naar alle kanten. Ds. Knap schrijft dan:
»Zoo moeder — zoo dochter! Dit spreekwoord drukte uit hoe het in Israël gesteld was: de moeders hadden gruwelijk gezondigd door zich van den levenden God af te keeren, en als natuurlijk gevolg van dezen afval traden ook de dochters in hun voetspoor, 't kwaad plantte zich voort van geslacht tot geslacht. Er ligt hierin eene waarschuwing voor alle moeders. Een groot deel der kinderopvoeding rust in hare handen. Zij dragen daarmede een zware verantwoordelijkheid; de dochters aarden reeds in het natuurlijke leven veelal min of meer naar de moeder, maar van veel meer gewicht is het, dat zij ook in zedelijken en geestelijken zin meestal het voorbeeld en de leer der moeder volgen. Wat wordt er van onze dochters, indien de moeders ze voorgaan in wufte kleeding, en wereldsche gewoonten en zeden, in neerhalende lectuur? Laat ze bedenken, dat het tweede geslacht in die zaken altoos weder een stap verder dan het vorige gaat. En bovenal, — al is de genade geen 'erfgoed, — laat ze bedenken, dat het ook dikwijls in 't heilige geldt tot zegen van het opgroeiend geslacht, wat de profeet in boozen zin zegt: Zoo de moeder is, is hare dochter«
Bij dit stukje werd opgegeven te lezen: s morgens Ezechiël 16 vers 43 tot einde; 's avonds Psalm 34.
't Kan z'n nut hebben !

Onze Kinderen.
Teere spruitjes, zoete jeugd,
Vaders lust en Moeders vreugd,
Hoop van Kerk en Stad en Land,
Kweekelingen van Gods hand;
Speelziek volkje, heilig zaad!
Hoort in 't kort nu mijnen raad:
Speelt vrij lustig in uw tijd,
Maar gedenkt ook, dat gij zijt
Niet tot spelen slechts geteeld,
Maar d' uitdruksels van Gods beeld,
Hem ter eere voortgebracht. 
Hellenbroek.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juni 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

KERKELIJKE  ROUDSCHOW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juni 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's