MEDITATIE
Ontwaak! Sta op! *)
„Daarom zegt Hij: Ontwaak, gij die slaapt en sta op uit de dooden, en Christus zal over u lichten". Efeze 5 vers 14.
Onovertroffen is het beeld van de zon, als de kracht des Heiligen Geestes daarbij vergeleken wordt. Immers dit is eene beeldspraak die wij aan de Heilige Schrift zelf ontleenen. Ja, Christus Zelf wordt de Zon der gerechtigheid genoemd. Wat zou het rijk der natuur zijn zonder de koningin des hemels? Er zou geen leven kunnen zijn. De koude dood zou overal heerschen. Er zou geen licht zijn, geen kleurenpracht, geen oog die 't aanschouwen kon. Maar nu door God, den wijzen en almachtigen Schepper, de zon gegeven is tot een licht des daags, is er de meest veelvoudige, samengestelde werking, eene wisselwerking van leven, licht en warmte, die ons met verwondering vervullen moet. Welnu, zoo heerscht de dood, de zonde, in ons leven, als Christus Zijn levenslicht daarin niet doet schijnen. Zonder Christus heerscht de dood in het maatschappelijke leven, in het kerkelijke leven, in ons persoonlijk leven. Als er geen mannen zijn die op het terrein van 's lands regeering den Christus belijden en voor het Woord van dien Koning willen buigen, heerscht daar de zonde, heerscht daar de dood. Evengoed als wanneer in 't rijk der natuur geen zon zou zijn! En toch, de natuurlijke mensch, die de duisternis liever heeft dan het licht, wil het liefst het Woord van den Koning der koningen bannen van elk levensterrein. God beware daarvoor ons Nederland! Zonder Christus heerscht de dood, de zonde. Zoo ook op het kerkelijk terrein. Er zijn vele gemeenten in onze Hervormde Kerk, waar het Woord des Evangelies niet naar de Schriften verkondigd wordt. Nooit! Jaar in jaar uit niet! Van geslacht tot geslacht niet. Is dat niet droevig voor de menschen, die onder zulk een prediking verkeeren moeten? Voor de ouders; voor hun kinderen? Daar is eene prediking, waarin de Christus der Schriften niet in het middelpunt staat Als wij niet op onze hoede zijn, zullen zij, die zulk een prediking voorstaan, in de bestuurscolleges heerschappij voeren. Velen duchten blijkbaar voor onze Hervormde Kerk het grootste gevaar van de zijde dergenen die er buiten staan, die haar den scheidsbrief gaven. Velen denken dat. En het is waarlijk geen kunst onder dezulken de kerkelijke hartstochten aan te blazen. 'k Wensch daaraan niet mede te doen. Omdat ik het grootste gevaar zie, niet van hen die er buiten zijn, maar van hen, die er binnen zijn, van hen, die vijandig staan tegenover de belijdenis onzer Kerk en het door God ons geopenbaarde Woord. Als wij in den weg der middelen niet op onze hoede zijn, dan zal in de Kerk onzer Vaderen de godloochening heerschen. God beware haar daarvoor! Immers als de Christus niet heerscht, dan is daar de dood. Net als wanneer er in het rijk der natuur geen zon ware. Maar 't geldt ook voor ons eigen persoonlijk leven. Als Christus in ons hart, in ons leven niet geopenbaard wordt, dan missen wij het schoonste, het eigenlijke van het menschelijk leven. Alleen de zon vormt onder den zegen Gods in het rijk der natuur de schoonheid, het veelvuldige leven, de pracht. Alleen Christus en het geloof in Hem, brengt het ware menschelijke leven, brengt daarin warmte, kleur en schoonheid aan. Zonder Hem heerscht in ons hart de dood, de zonde. Het is daarom van groote beteekenis, dat er die Zonne der gerechtigheid is. Zoo zeker, als er de zon is aan den hemel, zoo is er de Levensvorst, uit Wien het leven is, voor een iegelijk die in Hem gelooft. Hiervan spreekt onze tekst: „Daarom zegt Hij: Ontwaak gij die slaapt en sta op uit de dooden en Christus zal over u lichten".
Wij lezen in onzen tekst in de eerste plaats een ernstige roepstem en in de tweede plaats een zegenende belofte.
Onze tekst schijnt eene aanhaling te zijn! „Daarom zegt Hij: Ontwaak gij die slaapt enz." Wie is hier nu degene, die het zegt? Uit welk Schriftwoord zijn dan deze woorden genomen? Sommigen meenen dat de apostel hier vrij weergeeft wat wij in Jes. 60 vers 1 lezen: „Maak u op, word verlicht, want Uw licht komt, en de heerlijkheid des Heeren gaat over u op". Zeker, 't gebeurt wel meer dat wij in het N. Testament aanhalingen uit het O. Testament vinden, die niet letterlijk zijn weergegeven, maar waar van de hoofdzaak wordt medegedeeld. En dit zou ook hier 't geval kunnen zijn.
Andere uitleggers denken hier liever niet aan een aanhaling uit de Schrift, maar aan een zegenwensch, die werd uitgesproken, of een lied, dat werd toegezongen, als er waren die zich lieten doopen, om aldus toe te treden tot de Christelijke Gemeente. Zie, dit is toch wel eene aantrekkelijke verklaring. Daar waren dan menschen, heidenen weleer, die tot nog toe in de onvruchtbare werken der duisternis hadden gewandeld. Maar door het Evangelie hadden zij zich tot Christus en Zijn dienst bekeerd. En als zij dan gedoopt werden, spraken of zongen anderen hen toe, om hen in hun keuze aan te moedigen, om hen welkom te heeten in den strijd: „Ontwaakt gij die slaapt en staat op uit de dooden, en Christus zal over u lichten".
Hoe dit nu ook zij, dit is zeker, de apostel richt tot de gemeente van Eféze een dringende roepstem, om toch geen gemeenschap te hebben met de onvruchtbare werken der duisternis. Allerlei kwaad wordt genoemd, schandelijk kwaad. Misschien waren er van de gemeente, die daarin gevallen waren en er in leefden. Zij hadden toch het licht der genade ontvangen. Eertijds waren zij duisternis, maar nu waren zij toch licht in den Heere. Hoe konden zij nu toch weer in de zonde leven? Zij moesten toch als kinderen des lichts wandelen Dat weet gij toch wel, zoo schrijft hen de apostel En dan haalt hij een hun bekend gezegde aan, een woord, dat hun in een gewichtige ure is meegegeven: „Ontwaak gij die slaapt en sta op uit de dooden en Christus zal over u lichten".
Nog altijd, eeuwen daarna, is het noodig dat deze zelfde roepstem klinke. De zonde wordt met den slaap gelijk gesteld. Dan moeten wij niet denken aan de zegenende werking van den slaap. Verkwikkend en heilzaam is het als een mensch, na moeizame drukte, door den slaap weer nieuwe krachten verkrijgt, als een zieke slapen mag. Neen, dit is het punt van vergelijking niet. De slaap kan wel eens verderfelijk zijn, tot een ramp leiden. Als b.v. de wachters van de stad moeten waken en zij vallen in slaap. Voor hen zelf, voor heel de stad kan die slaap een ramp zijn, die niet meer te herstellen is. Een kapitein op een schip, een machinist van den sneltrein, een seinwachter in het wachthuis, als zulke menschen slapen op hun post, kan die slaap noodlottig wezen. Als de vijf wijze en de vijf dwaze maagden te middernacht de wekstem niet hadden gehoord, die slaap ware voor hen allen tot een onherstelbaar kwaad geweest Aan zulk een noodlottigen slaap wordt de zonde gelijk gesteld. Zooals zulk een slaper zijn taak en roeping vergeet, niet het minste bewustzijn van verantwoordelijkheid heeft en aan geen gevaar denkt, zoo is het met den mensch als hij aan zichzelf wordt overgelaten. Dan is er geen bewustzijn van den grooten ernst van het leven. De mensch slaapt op zijn post. Dan is er geen werkzaam begrip van de roeping, waarmede de Heere ons roept en van de taak, die God op ons legt, n.l. Hem te dienen en te eeren met al onze krachten. Neen, daarvan is geen bewustzijn. De mensch slaapt op den post, waar de Heere hem stelde. Zoodat hem toegeroepen moet worden: „Mensch, wees toch wakker! Ontwaak, gij die slaapt. Gij vergeet uw roeping, uw levensdoel!" Dat is de slaap der zonde. Dan is er geen bewustzijn van onze groote verantwoordelijkheid ten opzichte van het korte en kostbare leven van onszelf en van onzen naaste. Wél is er dan vaak een zich moeizaam bezig houden met de beuzelachtige dingen van dit leven, terwijl men zich bezorgd maakt over alles, wat slechts tijdelijk is, terwijl er geen denken is aan het ééne noodige. Hoe noodig is het dan toch, dat het Evangelie ook een wekstem tot bekeering doet hooren. Zooals men een slapenden scheepskapitein, die achter het stuurrad slaapt, zou wekken, zeggende: „De zee bruist en de golven beuken het schip; het gaat gansch den verkeerden kant uit; straks zal het schip op een rots te pletter slaan; ontwaak toch! ontwaak toch!", zoo moet ook tot den mensch gezegd: „Bedenk toch wat 't zal zijn onbekeerd de eeuwigheid tegemoet te gaan, en met uw nameloos groote schuld voor God te verschijnen; ontwaakt gij die slaapt, en staat op uit de dooden." Dit is de slaap der zonde. De mensch slaapt op z'n verantwoordelijken post! Evenmin is er dan bewustzijn van het heerlijke, dat men mist en het lieflijke van den dienst des Heeren en van de zegenrijke zaak van het Evangelie. Het schijnt soms wel alsof de dienst van Koning Jezus de zwaarste last is die er te dragen is; alsof het de plaag aller plagen is, als men de genade van God door 't geloof aanvaardt en met den Heere gaat leven! Ach, de mensch weet niet wat hij verwerpt. Dit is de slaap der zonde. Zooals men tot een luiaard zou zeggen, die op z'n legerstede ligt, terwijl de zon reeds hoog aan den hemel staat: „ontwaak toch, ontwaak toch! Zie toch hoe het licht u naar buiten roept", zoo ook, maar nog met veel meer recht moet aan hen, die in den zondeslaap verzonken zijn, gezegd: „Ontwaakt toch! Staat toch op! Ziet toch hoe het Evangelie der genade straalt naar alle zijden. Het schoonste van het leven laat gij voorbijgaan. Blijft toch niet op het rustbed der zonde liggen; houdt op u neer te leggen op het oorkussen van valsche lijdelijkheid. Het eeuwige licht roept u naar buiten. Ontwaakt, gij die slaapt en staat op uit de dooden"•
Wij lezen in onzen tekst een tweevoudige roepstem. Beide vermaningen hebben in den grond één en dezelfde beteekenis. Een ontwaken uit den slaap der zonde en een opstaan uit onzen geestelijken dood. Wil iemand daarin nog onderscheid zien, dan zou het dit zijn, dat het tweede een gevolg is van het eerste. Eerst kwam de verloren zoon in de gelijkenis tot zichzelf, en daarna stond hij op, om naar zijn vader terug te keeren. Misschien moeten wij dan ook hier aan zulk eene onderscheiding denken. Als iemand ontwaakt uit zijn zondeslaap, door de kracht van het Evangelie; door de wekstem des Heiligen Geestes, komt hij tot zichzelf. Het bewustzijn van Gods recht en van zijn eigen zonde, van zijn ellende en zielsgevaar wordt in hem levend, van zijn verantwoordelijkheid en schuld.
Net als iemand, die ontwaakt.
Zijn oogen gaan open. De oogen van een mensch gaan open voor het geestelijke, voor het eeuwige. Zijn ooren hooren Gods stem, door het Evangelie. En hij zegt; „God roept ook mij! Hij wil mij redden. Ook voor mij gaf Hij Zijn Zoon. Want alzoo lief had God de wereld ......... ook mij .......... Dat hoorde hij vroeger niet. Daarvoor gaan nu zijn oogen open. Daar is toch een groot verschil in denzelfden mensch als deze slaapt en als deze wakker wordt. In het eerste geval gaat hem alles voorbij; terwijl hij, zoodra hij ontwaakt, alles opmerkt. Het is het verschil van onbewustheid en een bewust leven. Even groot verschil is er tusschen een mensch, die in de zonde leeft, en een mensch die tot bewust zijn komt van Gods recht en Zijn liefde, van eigen zonde en de rechtvaardiging door Christus' bloed. Het is een ontwaken uit den slaap der zonde. Een tot zichzelf komen, zooals van den verloren zoon geschreven staat. Het is noodzakelijk dat 't bij ons allen daartoe komt en dat zich dit telkens herhaalt. Wat de gelijkenis van den verloren zoon ons in dit opzicht meldt, blijve niet bij één keer in het geestelijk leven der geloovigen. Het is voortdurend noodig zich te toetsen; zijn gedachten, zijn begeerten, zijn levensuitingen den maatstaf aan te leggen van den geestelijken eisch des Heeren, opdat men zich gedurig bewust wordt hoe machtig de zonde is, hoe verloren men is in zichzelf. Het is gedurende heel uw leven noodig te ontwaken en op te staan. Alleen dan zal Christus over u lichten.
(Slot volgt).
*) Uitgesproken 30 Juni l.l. door ds. N. van der Snoek in de Oude Kerk te Veenendaal.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juli 1929
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's