Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

John Bunyan
Zijn leven en zijn geschriften. (35)

Er ontspon zich een levendig gesprek tusschen die twee, die elkaar op zoo onverwachte wijze op den weg naar Sion ontmoet hadden, en het ging over hetgeen zij op de reis hadden ervaren.
Christen ziet daarin Gods wonderen liefderijk bestel en begint dan ook te zeggen: „Ik ben recht blij, dat ik u ingehaald heb en dat God onze harten zóó geneigd heeft, dat wij nu als reisgenooten verder mogen wandelen".
't Blijkt, dat Getrouwe uit dezelfde stad (des verderfs) komt als Christen. En Getrouwe vertelt, dat hij mee door het getuigenis van Christen tot ontwaking is gekomen; dat hij met een verbroken hart de zonde-stad ontvlucht was. Christen achterna, maar hij had Christen niet ontmoet, omdat hij langs andere wegen geleid was geworden.
Getrouwe vertelde van de groote ontroering die er in de stad gekomen was, toen Christen de oordeelen Gods had aangekondigd en tot bekeering had aangemaand. Aller mond was er vol van. Het gerucht ging overal, dat de stad met vuur zou worden verbrand. Maar tenslotte was er niemand, die de stad ontvluchtte en men begon al spoedig spottend te spreken over de „onderneming" van Christen, die alles verlaten had.
Christen was wel nieuwsgierig om daaromtrent nu van Getrouwe, die dat alles meegemaakt had, een en ander te hooren. Hoe was het b.v. met buurman Gezeggelijk gegaan? zoo informeerde Christen.
En Getrouwe vertelde hoe deze man, na eerst met Christen meegeloopen te zijn, spoedig in de stad was teruggekomen, want hij was in een poel Wankelmoedigheid terecht gekomen en met modder bespat was hij weer naar zijn vorige woonplaats teruggekeerd.
Christen vraagt dan: „En wat zeiden de buren?"
Waarop Getrouwe hem meedeelt: „Och, van het oogenblik af, dat hij terugkeerde, tot nu toe, is hij een voorwerp van bespotting geweest voor iedereen. Sommigen lachen hem uit, anderen verachten hem diep en er is niemand, die hem in zijn dienst wil nemen of hem werk wil verschaffen. Hij is er op 't oogenblik zevenmaal erger aan toe, dan vóór hij de stad verliet".
„Maar waarom", zoo vraagt Christen, „keert iedereen zich zoo van hem af ? Zij hebben immers zelf ook niets op met den weg, dien hij verliet?"
„Sommigen zeggen: hij is een weerhaan, hij heeft zijn woord gebroken. Weg met hem! Hang hem op! Ik vermoed, dat God zelf Zijn hand erin heeft en Zijn vijanden aanspoort, hem bespottelijk te maken, tot straf voor zijn dwaasheid".
Christen hoort dat alles aan en vraagt of Getrouwe nooit eens met hem gesproken heeft? Neen — geeft deze ten antwoord — ,,eens kwam ik hem op straat tegen, maar hij liep hard weg en scheen zich te schamen over zichzelf — en zoo heb ik hem niet gesproken".
„Ja", zei Christen, „eerst had ik groote verwachtingen van hem, maar nu ben ik bang, dat hij in de Stad des Verderfs zal omkomen. In hem is het woord der Schrift vervuld: „de hond is wedergekeerd tot zijn uitbraaksel en de gewasschen zeug tot de wenteling in het slijk". (2 Petrus 2 vers 22).
't Gesprek gaat dan aldus verder. „Kom, buurman Getrouwe, laten wij nu van dit onderwerp afstappen en het eens over onszelf en onze eigen ervaringen hebben", zei Christen. „Wat is u zooal overkomen op den weg? Gij zult ook wel vee! beleefd hebben, tenzij een wonder Gods u geleidde en uw weg effende tot hiertoe".
Als Getrouwe dan aan het vertellen gaat blijkt, dat hij weer heel andere dingen te vertellen heeft dan Christen heeft ervaren. Zoo laat Bunyan ons de onderscheidene wegen zien, waarin de reizigers naar de Hemelstad, naar Gods vrijmachtig souverein bestel en niet zonder invloed van eigen karakter en levenslusten, geleid worden.
Want Getrouwe vertelt, dat hij van den poel Wankelmoedigheid niet zooveel last gehad heeft als Bunyan. Over de vaste steenen van Gods beloften mocht hij door den poel loopen en aan de overzijde komen. Zijn ziel werd gesterkt door de gewisse beloften Gods in Jezus Christus voor degenen die van een verbroken hart en van een verbrijzelden geest zijn; op dezen wil de Hooge, de Eeuwige, de Heilige nederzien in gunst, om bij hen te wonen. (Jes. 57 vers 15; Jes. 62 vers 2).
Maar van andere zonden dan kleingeloof en ongeloof had Getrouwe last gehad, en wel van „vrouw Wellust" en van ,,de oude Adam".
Wel was hij niet in 't openbaar tot onzedelijkheid gekomen gelukkig, maar hij wist voor zijn eigen hart, dat hij in deze schuldig stond voor God, die ook op de uitgangen des harten let. Heeft Jezus niet gezegd: wie een vrouw aanziet, om haar te begeeren, heeft overspel bedreven?
Getrouwe verhaalt, hoe hij uitgelachen was op den weg, omdat hij in deze steeds weigerde; maar, zegt hij, „ik liep door".
Heel anders was dus de weg van Getrouwe dan van Bunyan zelf. Want van die zonde, van die zonde van Wellust, had Bunyan zoo geen last gehad. In zijn boek „Genade overvloedig" beschrijft hij, dat hij van die zonde ten opzichte van „de vreemde vrouw" geheel vrij was. Hij had weer andere zonden die hem belaagden, besprongen en ellende bezorgden! Zie hem maar spartelen in 't midden van den poel Wankelmoedigheid, zie hem maar slapen, waarbij hij zijn rol verliest, zie hem maar vreezen en beven op den weg.
„Hebt gij nog andere aanvallen, dan van „vrouw Wellust" te doorstaan gehad?" zoo informeert Christen.
En Getrouwe zegt: „Ja, toen ik den Heuvel der moeilijkheden bereikt had, ontmoette ik een ouden man, die mij vroeg wie ik was en waar ik heenging. Ik zei hem, dat ik een pelgrim was, op weg naar de Hemelstad. De man antwoordde, dat ik een goeden indruk op hem maakte en dat ik, als ik er lust in had, in zijn dienst kon treden, tegen een hoog loon. Op mijn vraag, wie hij was en waar hij woonde, antwoordde hij: „ik heet de Eerste Adam en woon in de stad Misleiding".
Getrouwe informeerde nog wat nader en kreeg ten antwoord, dat het dienen van dezen ouden man een genot was en dat het loon bestond in zijn erfgenaam te worden. Toen Getrouwe nog meer wilde weten, waar zijn huis lag en wie er in dat huis als dienaren waren, antwoordde de oude man: „Mijn huis is het huis der maaltijden, en mijn dienaren zijn mijn eigen kinderen. Ik heb drie dochters; de eene heet Begeerlijkheid des vleesches, de andere Begeerlijkheid der oogen en de derde Grootschheid des levens. (1 Joh. 2 vers 16). Als gij wilt, moogt gij een van haar tot uw vrouw kiezen".
Getrouwe verhaalt, hoe hij er eerst over gedacht had het aanbod aan te nemen; „zijn uitnoodiging was zoo aanlokkelijk en zijn aanbod klonk zoo koninklijk mild, dat het mij bekoorde. Maar toen zag ik plotseling op zijn voorhoofd deze woorden geschreven: „leg af den ouden mensch met zijn begeerlijkheid".
Zóó wendde Getrouwe zich van den Ouden Adam af, want, zoo verhaalde hij: „Toen begon de zekerheid in mijn binnenste te branden, dat hij, met al zijn schoone woorden en zoet gevlei, een groote schurk was en dat het zijn bedoeling was mij als een slaaf te verkoopen. De Oude Adam begon toen te schimpen en te dreigen: hij zou een van zijn knechten sturen, die zou mij achtervolgen en overal op mijn weg struikelblokken leggen. En op het oogenblik, dat ik mij omkeerde, om van hem te scheiden, greep hij mijn lichaam zóó geweldig vast, dat ik dacht dat hij er heele stukken uit zou scheuren. Door pijn gemarteld, riep ik uit: „ik ellendig mensch" — en in dien toestand liep ik den heuvel op".
De Oude Adam liet echter niet af van Getrouwe. Want als hij nu bij een begroeide hut kwam — dezelfde hut, waar Christen in slaap gevallen was — komt hij hem plotseling achterop en slaat hem tegen den grond, zoodat ik — zegt Getrouwe — als dood aan zijn voeten lag. „Toen ik weer bijgekomen was, vroeg ik hem, waarom hij mij zoo mishandelde. En toen antwoordde hij: „om uw verborgen liefde voor den Ouden Adam" en tegelijk gaf hij mij weer zóó'n harden slag tegen mijn borst, dat ik achterover viel en als een doode bleef liggen".
Zóó zou Getrouwe door den Ouden Adam zijn gedood geworden, want toen hij hem om „genade" smeekte, was zijn antwoord: „ik ken geen genade". Als een ellendig mensch zou deze pelgrim naar de Hemelstad door den Ouden Adam zijn verongelukt — als er toen niet iemand op den weg verschenen was, die Getrouwe kwam helpen en verlossen!
„Wie was dat?" vroeg Christen. „Eerst kende ik hem niet. Maar toen hij mij voorbijging, zag ik in zijn handen en voeten en in zijn zijde vurige litteekens en toen begreep ik, dat het de Heere Zelf moest zijn. Door Hem verlost, ging ik den heuvel verder op."
(Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 augustus 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 augustus 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's