Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

Een verzoenend God.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ongerechtige dingen hadden de overhand over mij; maar onze overtredingen, die verzoent Gij.Psalm 65: 4

Daar is eene groote tegenstelling tusschen de twee leden van onzen tekst .... eene tegenstelling tusschen 's menschen onmacht tegenover de zonde, en de macht van God tegenover die zonde!
Ongerechtige dingen zijn te machtig, te sterk voor mij. Maar onze overtredingen, die verzoent Gij, of zooals er eigenlijk staat met den klemtoon op Gij ..... „Gij verzoent onze overtredingen".
Niemand leerde de zaligheid, de zoetheid van Gods macht om te verzoenen verstaan, die niet de machteloosheid van eigen probeeren om zijn zonde uit te delgen mocht ervaren.
Niemand begrijpt de gedachte, niemand verstaat de heerlijkheid van het Evangelie van Jezus Christus en Dien gekruisigd, die niet door inkeer in 't eigen hart en door bange persoonlijke ervaring den ernst der zonde leerde zien, en de hopeloosheid van eigen toestand, waar hij gebonden is in de kluisters der zonde.
De engel des Heeren, die den naam van den Zaligmaker ons spelde, greep het wezen van Zijn komst op aarde, toen hij zeide: „Gij zult Zijnen Naam heeten Jezus, want Hij zal Zijn volk zalig maken van hunne zonden"!
Ook in den tekst hebben we het hopelooze, het ellendige van 's menschen vergeefsche worsteling, en vlak daarnaast 't blijde vertrouwen in de overwinning Gods.
Wij hebben het vraagstuk en zijn oplossing — 's menschen onmacht en de almacht van Gods genade. Mijne ongerechtigheden zijn te sterk voor mij, maar Gij zijt te sterk voor die ongerechtigheden. En mijn overtredingen, met al mijn tranen, met al mijn inspanning kan ik de smet daarvan niet uitwisschen, maar Gij zult ze verzoenen.
Dat is nog de sprake van de kinderen Gods. Zien ze op zichzelven, dan is er reden tot wanhoop. Maar slaan ze het oog op den Heere, dan leefit het vertrouwen op in hun hart. Wij staan bij beide van deze gedachten een oogenblik stil.
Ongerechtige dingen hadden de overhand over mij.
Het beeld, dat bij het hooren van deze woorden bij ons opkomt, is dat van een man, die overmand is door een geweldige macht, in wier greep hij zoo wordt vastgehouden, dat alle poging om daaraan te ontkomen, nutteloos is.
Neen, ge moet niet denken, dat dit wel goed is om van den kansel gezegd te worden, en niet doen, alsof het niet van toepassing is op het respectabele, nette leven, dat de meesten van ons leven!
We staan niet in den breede stil bij David, waarvan ge allen wel weet in welken zondengreep hij als vastgeschroefd heeft gezeten, maar we houden ons aanstonds bezig met onszelven.
Gaan we eens na! Denk om te beginnen alleen maar eens aan zooveel kwade gewoonten, waarvan ons aller leven vol is! Die met den stroom afdrijft, heeft geen besef van hun kracht. Maar als gij probeert tegen den stroom in te gaan, en als dan 't zweet zich parelt op uw voorhoofd en gij stroomafwaarts gaat, niettegenstaande al uw inspanning dan begint ge te merken welk een geweldig neerzuigende, vasthoudende kracht daar is in dien stroom van kwade gewoonten, waardoor ook uw leven wordt beheerscht.
Onze bereidheid om toe te geven aan zooveel verkeerds verbergt ons de geweldige macht, waarmee de duivel over ons heerscht, en alleen wanneer we hem probeeren te weerstaan, bemerken we de ontzettende macht van zijn onzichtbaren greep!
Hebt gij, mijn lezer of lezeres, ooit gestreden tegen de een of andere kwade gewoonte? Dan weet ge wat de strijd daartegen u openbaarde! En dacht ge dan dat het gemakkelijker zou zijn uzelven te genezen van meer ingrijpende zonden van al die zonden, waarvan Gods Woord ons spreekt, en waarvan de wortel ligt in uw en in mijn hart?
Als ge probeert het gif der zonde uit te roeien, wordt ge gewaar hoe diep het doorgevreten is.
Alle eerlijke poging om zichzelven van de zonde te verlossen, brengt het menschenkind tot deze bekentenis „ongerechtige dingen hebben de overhand over mij" ,,ze zijn te sterk voor mij".
Zoo is de weg van den Geest! De gang van het werk Gods aan den mensch.
Wij ontkennen niet, dat daar wel eens menschen gevonden worden, die van God noch Zijn gebod weten willen, en die toch de een of andere zonde in hun leven weten uit te bannen.
Men wordt bekeerd van de zonde tot de deugd. Van slecht wordt men braaf.
Maar men vergeet, dat ook zij, die één vorm van het kwade overwinnen, daarmee niet loskomen uit den greep van Satan. Wij zijn van nature in de macht en onder het regiem van dien Satan volgelingen van den menschenmoorder van den beginne. Op de meest krasse wijze spreekt ons Gods Woord van onzen natuurlijken toestand!
En wat komt het er dan op aan hoe zich de macht van Satan in ons openbaart?
Ge moogt ten prooi zijn aan dierlijken hartstocht en ge moogt die overwinnen! Maar wat zegt dat? Het huis, dat van zeven duivelen gereinigd wordt, staat le­dig, wanneer niet de alles vervullende en heiligende genade Gods in Christus Jezus daar intrek neemt!
En daarom, welke zonde de mensch ook moge overwinnen aan den Satan ..... den meester der zonde, kunt ge niet raken zonder de almacht Gods, en zoolang die niet helpt, past ons de erkenning: „ongerechtige dingen hebben de overhand over ons".
We kunnen onze zonde ook beschouwen als schuld, en ook dan wordt onze onmacht openbaar!
Onze zonde stelt ons verantwoordelijk voor God! Tegen Hem hebben we gezondigd. Wij zondigen, en dat wil zeggen, dat alle kwaad dat we bedrijven in den diepsten grond een beleedigen is van de majesteit des Heeren Heeren!
De stem van ons geweten kondigt ons de nadering reeds aan van een toekomstig oordeel. Niemand voelt de zwaarte en den last der schuld, zonder vermoeden van oordeel.
Niemand ook vindt zijn vrijspraak door eigen verantwoordelijkheid af te schuiven, door te zien op verleiding of omstandigheden of medeschuldigen!
Maar wat doen we nu met die schuld? Eén ding kunnen we niet doen; we kunnen haar niet uitdelgen, evenmin als we onze schaduw kunnen ontloopen. Men heeft het geprobeerd op alle wijzen, maar het lukte nooit.
Gij kunt uw schuld niet kwijt worden door berouw over uw zonde, evenmin als ge een doode het leven hergeven kunt door te zeggen, dat het u spijt, dat ge hem doodgeslagen hebt.
Wat gedaan is, is gedaan. Ge kunt probeeren uw schuld te vergeten, ge kunt haar ontkennen. Ge kunt het geloof in schuld en straf belachen als een ouderwetsche theorie. Maar de rots, waarop de schepen gevaar loopen te stranden, blijft staan, ook al dooft ge het licht van den vuurtoren.
Daarom: volhardt niet in uw blindheid, maar bidt den Heere om oogenzalf, opdat ge de klare feiten moogt zien en moogt leeren erkennen, dat ge niet in staat zijt van uw geweldige schuld ook maar een penningske te betalen.
En dan, ten slotte: wij staan ook onmachtig als we onze zonde beschouwen als een slagboom, die daar staat tusschen den Heere en ons!
„Uwe handen zijn",  zegt de profeet, „zijn vol bloed!"
En als gij uwe handen uitbreidt en het gebed vermenigvuldigt, hoor ik niet!
Daar staat de slagboom!
Gode zij dank; geen zonde kon Hem in den weg staan om te komen tot ons maar onze ongerechtigheden staan ons in den weg om te komen tot Hem!
Wij bouwen een zwarten muur op tusschen ons en het Vaderhart Gods. Wij kunnen haar bouwen, maar niet afbreken. Wij kunnen haar doen rijzen, maar er geen tunnel door maken.
Onze ongerechtigheden zijn te sterk voor ons!
Gij hoort het gebed, zegt de psalmist in vers 3 tot U zal alle vleesch komen. Maar dan schrikt hij terug dan ziet hij dien slagboom, die hem belemmert te komen tot God!
De wanhoopskreet van den tekst is de kreet van een enkele ziel! Het is de eenige plaats in den psalm, waar het enkelvoud gebruikt wordt.
Ongerechtige dingen hadden de overhand over ons dat is niet voldoende. Ieder moet zichzelf als schuldig kennen! Het is een persoonlijke zaak! En daarom is het onze vraag tot u allen, die dit leest: kent gij de uitspraak, den wanhoopskreet van den psalmist bij ervaring?
Stondt gij — met vergeten van medeplichtigen, van omstandigheden, van verleiding, of wat ook — stondt gij wel eens alleen met uw God met Hem van aangezicht tot aangezicht?
Hebt gij gevoeld: tegen U, o God, alleen heb ik gezondigd. Hebt gij beleden: ongerechtige dingen hadden de overhand over mij?
Wij zeggen nog een enkel woord over het tweede deel van den tekst, over den jubel van vertrouwen, die ons daarin tegenkomt. Niemand komt tot dien jubel, tenzij hij gegaan is door de nauwe engte, waar de mensch zijn eigen onmacht heeft leeren kennen! Eerst moet de gang gemaakt zijn in de diepte; eerst moet alle eigen vertrouwen gebroken zijn, alvorens men de hoogte kan beklimmen om zich te verblijden, om te roemen in de hoop van de genade Gods!
Zoo wordt de onmachtige mensch gebracht tot den almachtigen God. En nu? Wat voor den psalmist schaduw was, is voor ons werkelijkheid geworden!
„Maar onze overtredingen, die verzoent Gij!"
Wij weten waarom en wij weten op welke wijze!
Jezus Christus heeft in Zijn machtige werk het vertrouwen van den psalmist gerechtvaardigd, en ons geopenbaard op welke gronden de almacht Gods voortschrijdt in het groote werk der verzoening.
Gij — zegt de psalmist — verzoent onze overtredingen!
Christus heeft onze zonden in Zijn eigen lichaam aan het hout gedragen, zegt het Nieuwe Testament.
Wij zagen straks, hoe onmachtig wij waren tegenover onze zonde, die we beschouwden in drieërlei opzicht.
Maar ziende op den Christus, wordt zoo meteen Zijn almacht ons geopenbaard.
Wat wij niet kunnen volbrengen, is volbracht door Hem!
Hij wil kracht schenken in den strijd tegen kwade gewoonten en tegen diep ingewortelde zonden.
Hij wil in het binnenste een vasten geest vernieuwen. Hij maakt onwilligen gewillig en wil ons de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel doen aanschouwen, zoodat wij naar hetzelfde beeld in gedaante worden veranderd als van des Heeren Geest. Als een sterk gewapende zijn hof bewaart, zoo is al wat hij heeft in vrede. Maar als een daarover komt, die sterker is dan hij, die neemt zijn geheele wapenrusting, daar hij op vertrouwde en deelt zijnen roof uit.
Christus heeft den sterke gebonden door Zijn zelfofferande aan het kruis.
Hij alleen is in staat ons krachtig te maken om den duivel te wederstaan! En ook wat onze schuld betreft ..... Hij stierf aan het kruis, opdat wij door Zijne striemen genezen mochten worden, en Hij onze schuld betalen mocht. Christus alleen is in staat den slagboom weg te nemen, die daar staat tusschen ons en den Heere!
Stevig en vast staat die zwarte slagboom daar.
Maar als Zijn bloed er op neerdruppelt, dan smelt hij weg. Dan verdwijnt hij als de zwarte banken in de wolken voor het schijnsel der zon! Hij heeft ons een nieuwen, een verschen en levenden weg geopend, opdat wij den toegang mochten hebben met vertrouwen.
Zoo dan, waar de mensch, aan zichzelven ontdekt, moet roepen: „ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? ", daar zingt het geloof: „Ik danke God, door Jezus Christus, onzen Heere!"
Die Christus, is die Christus nu ook de uwe; is uw roemen en 'vertrouwen nu ook in Hem alleen?
Moogt gij met den psalmist ook zeggen: maar onze overtredingen, die verzoent Gij?
O, zondaren en zondaressen, het luistert hier alles zeer nauw!
Toetst uzelven, onderzoekt uzelven of gij uw beeld in den psalmist geteekend vindt!
Eeuwige rampzaligheid wacht allen, die wegsterven, zooals ze van nature geboren werden bedolven door een stroom van ongerechtige dingen.
De straffe taal van Gods Woord vat zich samen in het woord van Johannes, dat de verlorenen gepijnigd zullen worden, dag en nacht, in alle eeuwigheid.
Neen, bekommerde en verontruste, het is niet ons doel het gekrookte riet te verbreken, de rookende vlaswiek uit te blusschen. Gij zegt met den psalmist: „ongerechtige dingen hadden de overhand over mij". Doch waarom zwijgt gij, terwijl hij voortgaat en roemt in de daden Gods? Is dan dat goddelijk maar niet voor u? Heeft dan de Heere niet gezegd: „Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen"? Zijn Zijne beloften niet veelvuldig voor alle verslagene harten?
Ja, dat zijn ze en gelukkig de mensch die zich daarop verlaten mag!
Ook op die belofte: „het bloed van Jezus Christus reinigt van alle zonde!"
Zalig die mensch! Die zal eens ingaan in de plaats, waar alle ongerechtigheid gebannen is, waar niets inkomt dat ontreinigt en gruwelijkheid doet en leugen spreekt. Die zal eens zingen met allen, die geschreven zijn in het boek des levens des Lams:
Een stroom van ongerechtigheden
Had d' overhand op mij;
Maar ons weerspannig overtreden,
Verzoent en zuivert Gij.
Welzalig, dien Gij hebt verkoren,
Dien G' uit al 't aardsch gedruisch
Doet naad'ren, en Uw heilstem hooren,
Ja, wonen in Uw huis.
Zal dat lied, mijn lezer, ook uw lied eenmaal zijn?
Amen.
Onstwedde.                                                        J.C. WOLTHERS

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 oktober 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 oktober 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's