Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Brief aan de Romeinen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Brief aan de Romeinen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gelijk ook David den mensch zalig spreekt, welken God de rechtvaardigheid toerekent zonder werken, zeggende: Zalig zijn zij, welker ongerechtigheden vergeven zijn en welker zonden bedekt zijn. Zalig is de man, welken de Heere de zonde niet toerekent. Rom. 4 vers 6—8.

Het tweede voorbeeld, dat Paulus aanhaalt als bewijs van de juistheid van zijne uiteenzetting van de rechtvaardigmaking door het geloof, is David. Abraham ontleende hij als voorbeeld aan de Wet, David daarentegen aan de stem der profetie. Bij het lezen van deze woorden over David denkt ieder onmiddellijk aan den 32en Psalm, een boetpsalm van den zangerkoning zelf.  De eigengerechtigen zouden liever een anderen toon beluisteren. B.v.: Zalig is de mensch, die rijk is aan eigengerechtigheden. Maar neen, nu luidt het veeleer:
Welzalig hij, wiens zonden zijn vergeven;
Die van de straf voor eeuwig is ontheven,
Wiens wanbedrijf, waardoor hij was bevlekt,
Voor 't heilig oog des Heeren is bedekt.
Hier is sprake van menschen, nog veel dieper gezonken dan Abraham. 't Is waar, dat allen gezondigd hebben en dientengevolge de heerlijkheid Gods moeten derven. Toch wordt de eene mensch meer bewaard voor uitbrekende zonden dan de andere. In dit opzicht steekt Abraham o zoo gunstig af bij David. Wat een donkere bladzijde in Davids leven. De zonde met Batheba, de moord op Uria, O, hoe verschrikkelijk is de man naar Gods hart gevallen! En dat als ambtsdrager! Hij was toch koning over Israël. Zijn zonde vergoelijken was niet mogelijk. Geen priester, die ze kon bedekken. Het was immers moord met opgeheven hand.
Als deze David nochtans door God begenadigd wordt, is alle verdienste van Davids zijde uitgesloten. En al spreekt David in dit Psalmwoord niet van het geloof, toch is het zijn geloof geweest, waardoor hij als een godddooze door God werd gerechtvaardigd. Indien uit één voorbeeld, dan blijkt het zeker uit het voorbeeld van David's rechtvaardiging, hoe hierbij enkel genade en geen eigengerechtigheid gewicht in de schaal werpt.
Deze zaligspreking dan, is die alleen over de besnijdenis, of ook over de voorhuid? Want wij zeggen, dat Abraham het geloof gerekend is tot rechtvaardigheid. Hoe is het hem dan toegerekend? Als hij in de besnijdenis was, of in de voorhuid? Niet in de besnijdenis, maar in de voorhuid. En hij heeft het teeken der besnijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs, die hem in de voorhuid was toegerekend. 9—11.
Paulus gevoelt heel goed, dat de Christen uit de Joden nog weer een bedenking maken zal om toch nog den Jood een voorsprong te geven boven den heiden. Ze zullen zeggen: „Wij zullen aan de door u gegevene voorbeelden niet twijfelen, maar we moeten er u toch op wijzen, dat Abraham, zoowel als David, besnedenen waren en als zoodanig niet tot de heidenen konden worden gerekend". De zaligspreking van David geldt dus eigenlijk alleen de besnedenen, volgens de Jood-Christenen. De heidenen kunnen langs den door Paulus aangegeven weg nooit de zaligheid gewinnen, doch moeten zich eerst laten besnijden. Indien deze bedenkingen van de zijde van de Jood-Christenen grond hadden, dan zou Paulus eigenlijk zijn geheele betoog weer moeten intrekken.
Maar neen, Paulus trekt niets in. De zaligspreking van David gaat niet alleen over de besnijdenis, d.w.z. over de Joden, die besneden zijn, maar ook over de voorhuid, d.w.z. over menschen, die de voorhuid nog hebben; met andere woorden: over de heidenen. Hij grijpt weer terug naar de geschiedenis van Abraham. En nu begint hij met te vragen of Abraham door het geloof gerechtvaardigd is, toen hij nog onbesneden was, of toen hij reeds de besnijdenis ontvangen had. Uit de geschiedenis van Abraham uit het boek Genesis blijkt duidelijk, dat Abraham toen nog niet besneden was. De besnijdenis had eerst vele jaren later plaats. Abraham stond dus eigenlijk in de ure van zijn rechtvaardigmaking dichter bij den heiden, dan bij den Jood. Hij werd, toen hij nog onbesneden was, gerechtvaardigd.
Opdat hij zou zijn een vader van allen, die gelooven, in de voorhuid zijnde, teneinde ook hun de rechtvaardigheid toegerekend worde, en een vader der besnijdenis, dergenen namelijk, dit niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar ook wandelen in de voetstappen des geloofs van onzen vader Abraham, hetwelk in de voorhuid was. 11b—12.
Welk een heilige voorbeschikking, dat Abraham gerechtvaardigd is, toen hij nog onbesneden was. Als de apostel nu Abrahams kinderen gaat noemen, waarvan hij vader is, noemt hij het eerst de heidenen. Zij waren nog in de voorhuid, nog onbesneden, toen ze tot bekeering werden gebracht, evenals Abraham. Als de vader der geloovigen staat hij het dichtst bij hen. Maar Abraham is niet alleen een vader geworden van de geloovige heidenen, maar ook een vader van de besnijdenis, d.w.z. van de besnedene Joden; echter niet van al die besnedene Joden hoofd voor hoofd. O neen, er waren er velen in Jezus' dagen, die er zich op durfden te beroemen dat ze Abraham tot een vader hadden, maar Jezus zeide tot hen, dat ze uit de vader den duivel waren. Ze misten de kenteekenen van de waarachtige wedergeboorte en vernieuwing des harten. Neen, Paulus bedoelt niet die Joden, die zich beroemen op het teeken hunner besnijdenis, maar die Joden, die in de voetstappen van Abraham wilden wandelen. D.w.z., die door het geloof, uit louter genade, evenals Abraham, gerechtvaardigd waren, zonder eenige verdienste van hunne zijde.
De Jood, die dat erkent en belijdt, verheft zich niet meer boven den heiden. Zulk een Jood wordt gerechtvaardigd niet als een besnedene, maar als een onbesnedene, gelijk Abraham.
Er is dus in dit opzicht niets, wat de Jood vóór heeft boven den heiden. Er is maar één weg ten hemel voor Jood en heiden samen. Die weg is deze: zichzelf leeren kennen als een goddelooze, om door het geloof om niet gerechtvaardigd te worden, uit louter genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is.
Die leering en vermaning van Paulus is ook niet overbodig in onze dagen. Het gaat bij ons wel niet om de vraag over het onderscheid tusschen Jood en heiden. Maar als we komen op het terrein van de verschillende kerken en kerkjes en groepjes, merkt men dat de sferen zwanger zijn van groote, verschrikkelijke eigengerechtigheid; men roept met hooghartig gebaar: wij, Gereformeerden, of: wij, van de Vrije Gemeente.
Och dit alles zal ons weinig baten of we ons al ijdelijk beroepen op het kindschap Gods, indien we niet in den weg van wedergeboorte en waarachtige levensvernieuwing de voetstappen des geloofs leeren betreden van Abraham, die met recht de vader der geloovigen mag worden genoemd.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 oktober 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Brief aan de Romeinen.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 oktober 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's