Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

De Reorganisatie-gedachte en Het Reorganisatie-plan.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij zouden zoo met een en ander kunnen voortgaan om te citeeren. Laat men art. 13 eens lezen, waar voor ieder ressort, van Synode tot Kerkeraad, eigen bevoegdheid, met gezag en vrijheid, wordt omschreven. En dan schenke men eens aandacht aan Hoofdstuk I (te beginnen bij art. 19) handelend over „de Gemeenten en hare Kerkeraden, de Ringen en hunne Vergaderingen".
Art. 19 handelt over de PLAATSELIJKE GEMEENTEN; art. 20 is geformuleerd voor de groote stads-gemeenten (met de kwestie van de buurtgemeenten).
Art. 21 gaat dan over den Kerkeraad;
Art. 22 over den Algemeenen en den Bijzonderen Kerkeraad:
Art. 23 zegt wat aan den Bijzonderen Kerkeraad bepaaldelijk is opgedragen (hier is een zinsnede opgenomen over het gebruik van de liturgische formulieren bij de bediening van Doop en Avondmaal; „overeenkomstig de daarop betrekking hebbende liturgische formulieren" staat er; waarbij het woord van toelichting voldoende inlichting geeft).
Art. 27 geeft de ambtsplichten van den predikant; met wat aan de ouderlingen is toevertrouwd en aanbevolen; eveneens wat de taak der diakenen is. (Men leze het woord van toelichting o.a. in betrekking tot de ambtsplichten der ouderlingen).
Art. 28 handelt over de verkiezing van ouderlingen en diakenen. (In de toelichting staat: „De formuleering wijst in de richting van de gehoopte afschaffing der Kiescolleges" enz.).
Met art. 30 komt een gedeelte, dat handelt over DE RINGEN, waarbij we wijzen willen op wat de toelichting zegt in verband met de rechten van de Kerkeraden der vacante gemeenten. En bij art. 33 staat — in de toelichting — dat ,,deze bepaling noodig is, om goed te laten uitkomen dat alle dominocratie vermeden behoort te worden in een welgeordend kerkelijk leven".
Hoofdstuk II handelt over DE CLASSES en DE CLASSICALE VERGADERINGEN. Art. 38 luidt: „Meerdere, in elkanders nabijheid gelegene gemeenten worden met het oog op de ordelijke uitoefening van de regeering der Kerk vereenigd tot Classes enz."
Hieruit ziet men weer, dat naar 't beginsel van het klassiek Geref. Kerkrecht lijnen getrokken zijn: de gemeenten of plaatselijke Kerken (niet individuen of personen) komen in Classis bij elkaar „met het oog op de onderlinge uitoefening van de regeering der Kerk."
Art. 30: „De Classicale Vergadering, door welke een Classis haar zeggenschap uitoefent over de gemeenten van haar ressort enz." Weer de lijn van het klassiek Gereformeerd Kerkrecht. „De Classicale Vergaderingen komen jaarlijks samen op den eersten Woensdag van Maart en van October enz." Benevens de buitengewone vergaderingen zie art. 43.
Art. 40 handelt over de Algemeene Classicale Commissie (in onderscheiding van de bijzondere Commissiën) die bestaat uit 3 predikanten en 2 ouderlingen, die voor 3 jaar in deze Commissie gekozen worden. Ze vergadert 4 maal per jaar (Maart, Mei, September en November). De verhouding van de Algem. Class. Commissie tot de Class. Vergadering wordt ongeveer gelijk gedacht aan de verhouding van de Algem. Synodale Commissie tot de Algem. Synode; als uitvoerende Commissie (art. 66 tegenwoordig Alg. Reglement), hebbende de leiding der zaken als de Classis niet vergadert (vervangende op veel betere wijze het tegenwoordig Class. Bestuur). Men zie verder art. 44.
Art. 41 noemt bijzondere Commissiën voor de rechtspraak, de zending, de afneming van het examen overeenkomstig art. 19 van het Reglement op het Godsdienstonderwijs en voor de behartiging der diaconale be­langen enz.
rt. 42. „De Classicale Vergaderingen: 1. beraadslagen over hetgeen bevorderlijk kan zijn aan de belangen der bijzondere en gezamenlijke gemeenten in het Classicaal Ressort enz., 2. houden toezicht over de gemeenten, predikanten enz.; 3. waken voor belangen van vacante gemeenten enz.; 4. vestiging en opheffing van predikantsplaatsen; 5. houden de Kerkvisitatie; 6. examineeren godsdienstonderwijzers; 7. houden toezicht op de administratie der Diaconieën enz.; 12. onderzoeken voorloopig alle geschillen enz.; 15. benoemen de leden der Provinciale Synode, enz. enz.
In de toelichting komt o.a. dit voor: „Het recht van zulke bijzondere commissiën om zaken af te doen, is in de slotalinea van dit artikel nadrukkelijk gestipuleerd."
Aan de Classicale Vergaderingen zal — zoo merkt het woord van toelichting op — steeds art. 9 (oud-art. 11) voor oogen moeten staan.
Hoofdstuk III handelt over de PROVIN CIALE RESSORTEN en de PROVINCIALE SYNODEN.
Art. 45 over de leden der Provinciale Synode (2 predikanten en 2 ouderlingen uit elke Classis), met een zittingstijd van 3 jaar.
Art. 46 zegt, dat de Provinciale Synoden jaarlijks in gewone vergadering bijeen komen op den 2den Woensdag van Juni. Art. 47 handelt over de Algemeene Provinciale Commissie. 
Art. 48 noemt de werkzaamheden van de Provinciale Synode, Beraadslagen over hetgeen bevorderlijk kan zijn aan de belangen der gezamenlijke gemeenten in het Provinciaal ressort. 4. Examineeren de candidaten enz.; 6. Benoemen de leden van de Commissie van voordracht Kerkelijke Hoogleeraren. 9. Nemen kennis van en beslissen in zaken van geschil, welke in de Classicale Vergaderingen of tusschen dezelve zijn ontstaan; 11. Zijn bevoegd in tuchtzaken uitspraken te doen enz.
Aan 't slot van dit artikel lezen we: „De Provinciale Synoden zijn bevoegd verschillende der werkzaamheden, in dit artikel omschreven, met name wat betreft het afnemen van examens, de diaconalia en de rechtspraak, ter afdoening op te dragen aan bijzondere, door en uit de vergadering benoemde commissiën enz."
Hoofdstuk IV handelt over „DE ALGE MEENE KERK en DE ALGEMEENE SY NODE".
Hier wordt over „de Groote Synode" gehandeld, waarbij het ontwerp, indertijd opgesteld door de Commissie: dr. Weyland, ds. Van Paassen, mr. de Bie en ds. Van Grieken, is ten grondslag gelegd, echter niet zonder vele wijzigingen aan te brengen, die, naar wij gelooven, verbeteringen zijn.
Ook is nu voorgesteld, dat de Synode elk jaar (en dus niet om de twee jaar) vergaderen zal.
„Het aantal ouderling-leden der Algem. Synode, is zooveel mogelijk gelijk aan dat der predikant-leden, met dien verstande, dat bij een oneven aantal Classes deze rooster zóó in te richten is, dat het aantal predikant-leden der Synode dat der ouderling-leden met één overtreft". (Art. 51).
Art. 53 zegt, dat tijdens de zittingen de secretaris van de Algemeene Synode optreedt voor de vervulling van het scribaat. In de Synode-vergadering behoort natuurlijk eigenlijk een scriba uit de Synode zelve, en dus één van de Synode-leden op te treden.
Het Concept stelt nu voor om uit de Synode-leden, voor den tijd dat de vergaderingen duren, een secundus-scriba te benoemen, terwijl feitelijk het werk verricht wordt door den vasten secretaris, die in zijn werk als ambtenaar gedacht wordt en niet als kerkelijk persoon natuurlijk; als zoodanig heet hij dan ook „secretaris van de Algemeene Synode" en houdt het gansche jaar door zijn bureau in Den Haag, om uit te voeren het werk waarvoor hij benoemd en bezoldigd wordt. (Voor te stellen, dat heel het eigenlijk scribaat tijdens de zittingen door een der Synode-leden, daartoe door de Synode voor de zittingen van Juli— Augustus gekozen, vervuld zal worden, stuitte op te veel practische bezwaren).
Art 55 handelt nader over den „Secretaris van de Algemeene Synode", die voor vast, uit de predikanten, benoemd wordt en te 's-Gravenhage of in den omtrek, moet wonen. Ook zal er een secundus-secretaris worden benoemd (wat iets anders is dan de secundus-scriba bedoeld in art. 53). Men leze verder met aandacht de Artikelen 56—59 over de (Groote) Synode; en art. 60 over de Algemeene Synodale Com­

Nog een pers-oordeel over het Reorganisatie-plan.
Van prof. Bouwman van Kampen in „De Bazuin", van ds. H. Jansen, in „De Wekker", lazen we een beschouwing over het Reorganisatieplan, en we hebben er iets van meegedeeld in deze kolommen. Wij konden hun beschouwingen ten zeerste waardeeren. Van prof. Hepp verscheen een artikelen-reeks in „De Reformatie" — welk blad, naar 't oordeel van een lid der Gereformeerde Kerken, slechts den naam van Reformatie heeft behouden, maar nooit aan Reformatie is toegekomen — waarvan we óók melding hebben gemaakt, met betuiging van ons leedwezen, daar volgens prof. Hepp er geen draad goed is in het gansch groote Concept, dat nu bij de Synode is — — — — 
Het verblijdt ons, dat een ander professor van de Vrije Universiteit de zaak anders aangepakt heeft. Want prof. dr. F.W. Grosheide schreef een stukje in het „Noord-Hollandsch Kerkblad", 25 Oct. j.l., dat aldus luidt:
»Over de Reorganisatieplannen, die in de Hervormde Kerk aanhangig zijn, schreven we tot dusver niet. Waarlijk niet, omdat we er geen belang in stellen. Maar 't is, dunkt ons, nog niet de tijd om in een blad als het onze op deze zaaken in te gaan.
Wij zouden niets liever willen, dan dat de Hervormde Kerk werkelijk werd gereorganiseerd in Gereformeerden geest. Dat zou een belangrijke stap zijn in de richting van vereeniging van alle Gereformeerden in één Kerkverband. Kwamen we daar dichter bij, natuurlijk schreven we er dan over. Maar zóóver zijn we nog niet. We erkennen gaarne, dat het nu in behandeling komend voorstel een aanmerkelijke verbetering geeft« (we hopen zeer, dat prof. Hepp dit oordeel van zijn Hooggel. collega aan de Vrije Universiteit zal lezen en zal willen waardeeren. Red. Wh.vr.) »gezien de bestaande collegiale hiërarchische bestuursinrichting, in welke thans de Hervormde Kerk bekneld is. Een algeheele verbetering in Gereformeerden zin kan misschien niet opeens komen. Het aanhangige voorstel zou echter een stap in de goede richting kunnen zijn«. (Dat prof. Hepp 't hoore! Red. Wh.vr.). »Daarom spijt het ons, dat het voorstel heel weinig kans schijnt te hebben, om te worden aangenomen. De modernen waren er dadelijk tegen. Nu heeft prof. Obbink, de hoofdredacteur . van „Het Algemeene Weekblad voor Christendom en Cultuur", ook verklaard dit ontwerp niet te begeeren. Wat vermoedelijk beteekenen zal, dat de onder de Hervormde predikanten talrijkste richting, de ethische, tégen zal zijn. Daarmede schijnen ons de kansen van het voorstel uitermate gering te zijn geworden. Wat we, als gezegd, betreuren.
Aldus prof. Grosheide — wien we voor deze beschouwing ten zeerste dankbaar zijn. Het verblijdt ons, dat hij getuigt, dat het een stap in de goede richting is, enz. Wat het laatste gedeelte van z'n beschouwing betreft, rakende de kansen voor het Concept, om te worden aangenomen in en door de Hervornade Kerk, willen we gaarne dit opmerken:
De modernen zijn tegen; natuurlijk! Al is het nóg zoo rechtvaardig, nóg zoo noodig, nóg zoo goed — zij zullen zeker tegen zijn en tegen blijven, als het hun eigen belangen schaadt. Het Evangelie van Jezus Christus, volgens Gods Heilig Woord — moeten zij gelooven, belijden, prediken in, leer en leven, in de bediening des Woords en de bediening der Sacramenten moet dat uitkomen — en ze beloven het telkens zich daaraan te zullen houden, maar in werkelijkheid doen ze het niet (wel heel eerlijk en royaal!); en nu zijn ze o! zoo in de weer om gebruik te maken van de ongelukkige Synodale Besturenorganisatie, die door de liberale machthebbers der vorige eeuw kunstig in elkaar gezet is, waarbij de modernen met de Walen (die feitelijk niets met de Hervormde Kerk te maken hebben) heerlijk sabotage kunnen plegen. Maar de Ned. Hervormde Kerk als zoodanig begeert de modernen niet en verlangt niet door de Walen gehandicapt te worden — en het oneerlijke spel blijven de modernen voortzetten. Met leege kerken, met dominees zonder gemeenten kunnen ze (als er maar een dominé met een ouderling ter Classicale Vergadering verschijnt) geholpen door de Walen in de Synode — die bescheidener moesten wezen — onder vigueur van de wederrechtelijk opgelegde Synodale Organisatie (in 1816 opgelegd en in 1852 als ijzeren juk bij vernieuwing op den nek der Hervormde Kerk gedrukt van Regeeringswege) hun rampzalig spel spelen.
Maar we hebben hoop, dat men eindelijk allerwegen tot de overtuiging zal komen, dat 't een publieke schande voor de Hervormde Kerk is, om in de 20e eeuw een dergelijke dwaze, onteerende, fatale organisatie te hebben, waarbij de Kerk zelve zóó geknecht en zóó gebonden is, dat zij niets, niets kan uitrichten als Kerk des Heeren, belijdende als Kerk den Naam van den Heiland en Zaligmaker Jezus Christus.
En daarom spijt het ons ook zoo, dat prof. Obbink, die zelf schrijft, dat het niet wel aangaat, dat in de Hervormde Kerk alle wind van leer is, ook anti-christelijke leer, nu zonder meer (blijkbaar om den wille van het reglement voor de leergeschillen) gezegd heeft; het Ontwerp is onaannemelijk.
Hij had dat zóó niet, zonder meer, mogen schrijven!
En wij hebben hoop, dat prof. Obbink nog wel eens, meer gedocumenteerd, op de zaak zal terugkomen, om mee de Hervormde Kerk te helpen in deze, dat zij als Kerk van Christus met de belijdenis van den Christus mag komen staan in 't midden van ons volk. Daarbij weten we, dat velen onder de ethischen, vooral onder de jongere ethische predikanten, héél anders over de Kerk denken en spreken dan vele ouderen onder de ethische dominees wel hebben gedaan; en ook heel anders tegenover de reorganisatiegedachte staan, dan vroeger wel 't geval was.
Wij hopen, dat het Algem. Weekblad voor Christendom en Cultuur dat straks ook zal bewijzen.
Wij bedoelen volstrekt niet daarmee te zeggen, dat de kansen voor het Concept zoo bijster goed staan. We weten wel beter. We kennen onze pappenheimers wel zoo wat. Maar wij hebben hoop, dat de gedachte van de Reorganisatie hoe langs hoe meer zal doordringen in de Kerk. De Hervormde Kerk moet, om Christus' wil, gaan belangstellen in deze dingen. En om Christus' wil moet meer één lijn getrokken worden, opdat de Kerk als Kerk den naam van Christus kan gaan belijden en alzoo kan opwaken, groeien en toenemen als de Kerk van Christus in dezen lande, ten zegen voor ons volk, in velerlei opzicht.
De Hervormde Kerk moet den smaad niet langer willen dragen als een gebondene Kerk, door liberalistische machthebbers ingekerkerd, ten schande te staan in 't midden van Nederland, welke schande doordringt tot vér over de grenzen, in Europa, in Indië, ja overal.
De Reorganisatiebeweging kan dan bemoeilijkt worden. De Reorganisatiegedachte moet blijven leven en in kracht toenemen, in het Noorden en in het Zuiden, in het Oosten en in het Westen.
De wind des Geestes doorwaaie onzen hof!

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's