Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Brief aan de Romeinen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Brief aan de Romeinen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Romeinen 5 vers 6—11. Want Christus, als wij nog krachteloos waren, is te zijner tijd voor de goddeloozen gestorven. Want nauwelijks zal iemand voor een rechtvaardige sterven; want voor den goeden zal mogelijk iemand ook bestaan te sterven. Maar God bevestigt zijne liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is, als wij nog zondaars waren. Veel meer dan, zijnde nu gerechtvaardigd door zijn bloed, zullen we door Hem behouden worden van den toorn. Want indien wij, vijanden zijnde, met God verzoend zijn door den dood zijns Zoons, veel meer zullen wij, verzoend zijnde, behouden worden door zijn leven. En niet alleenlijk dit, maar wij roemen ook in God, door onzen Heere Jezus Christus, door welken wij nu de verzoening hebben gekregen.

In de eerste 5 verzen van dit hoofdstuk heeft de apostel aangetoond, hoe zeker en hoe veilig de weg is voor allen, die door het geloof gerechtvaardigd zijn. Laat die weg gaan door de diepe verdrukkingen henen, ook onder den druk zullen ze volharden God te dienen en te vreezen. Welke booze bedoelingen Satan er mee mocht hebben gehad om hen te ziften als de tarwe, bevinding, d.w.z. beproefdheid, zal er het gevolg van zijn. Die God, die in zes benauwdheden heeft uitgered, zal in de zevende benauwdheid niet achterblijven.
Dat doet hopen op de trouw des Heeren, die nooit beschamen zal. De Heilige Geest geeft hiervan een heerlijik getuigenis in de harten van Gods kinderen. De liefde Gods wordt uitgestort in hunne harten. Dan wijst de helm der zaligheid naar omhoog en mag het worden getuigd, dat nooit iets Gods kind zal kunnen scheiden van Zijn liefde tot arme zondaren in Christus Jezus.
Die hoop zal nooit beschaamd worden. De apostel Paulus haast zich om dit in de verzen, die nu volgen, nader te bewijzen.
Hij let op den toestand, waarin de menschenkinderen zich bevonden, toen Christus voor hen leed en stierf.
Waren dat misschien menschen, die door hun godzaligen handel en wandel Zijne liefde zich waardig gemaakt hadden? Zou er dus eenige waardigheid hebben gelegen in het schepsel, dat de Heere zich heeft laten bewegen om zich over het menschenkind te ontfermen?
Zou het dan toch wezen naar de Remonstrantsche leuze, zooals onze oude Vaderen het plachten uit te drukken: „de mensch wat en God ook wat"?
Neen, Paulus laat ons het tegengestelde zien. Wanneer heeft Christus geleden? Het was in den tijd, toen wij zwak en krach­teloos waren. Was niet de mensch van nature onbekwaam tot eenig goed en geneigd tot alle kwaad? En toch, voor zulke goddeloozen is Christus gestorven. Van de voorafgaande vervulling van eenige voorwaarde van de zijde des menschen was immers geen sprake. Goddeloozen noemt hen de Heere. Alle gedachte aan een onschuldige zwakheid of krachteloosheid is hiermede ten eenenmale bij den wortel afgesneden.
O, welk een rijkdom van genade! De Heere bewees een arm verloren volk genade, toen Hij hen zag liggen als midden in den dood.
Ik roep u tot getuigen, alle gij kinderen Gods, die dit leest. Waar waart gij, toen de opzoekende liefde Gods u vond? Was het niet op den breeden weg, die ten verderve leidt?
O, welk een liefde! Waar is zulk een liefde te vinden? Met recht mag Paulus getuigen, dat er nauwelijks iemand te vinden is, die zich voor een rechtvaardige in den dood zou willen geven. Inderdaad, er worden onder de menschen nog schitterende voorbeelden van opofferende liefde gevonden. In de geschiedenis van ons vaderland lezen we van helden, die hun goed en bloed hebben opgeofferd voor het welzijn van het vaderland. We lezen in de martelaarsboeken hoe een oude vader zijn zoon in den kerker bezoekt en met hem van kleeren verwisselt om zijn zoon te laten ontvluchten, die den volgenden dag uit Christen-haat voor de wilde dieren zou worden geworpen. Moeders hebben hunne kinderen gered uit de brandende woning of zijn ze in de diepe wa­teren nagesprongen om ze nog te redden. Maar welke voorbeelden ge ook nog wenscht te noemen, het zijn allen slechts voorbeelden waarbij de liefde te verklaren is uit het voorwerp, waarop die liefde zich richt. Vaders of moeders, zoudt ge echter uw kind kunnen of willen opofferen niet voor een rechtvaardige, maar, voor een goddelooze; voor uw vijand?
Nu gevoelt ge, dat we hiermee zijn gekomen aan de grenzen van de menschelijke liefde. Zulk een offer voor een vijand brengen, is onmogelijk. Voor zulk een vraag kunt ge onmogelijk gesteld worden. Zal het niet licht voorkomen, dat iemand voor een rechtvaardige wenscht te sterven, het blijft mogelijk, dat hij voor zulk een goed persoon zijn leven wil geven. Maar nooit voor een goddelooze. Hoort nu echter, wat God heeft gedaan. Hij bevestigt Zijn liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is als wij nog zondaars waren.
O, zeg mij, heeft God de Heere daarmee niet bewezen, dat Zijn werk om zondaren te redden, waarachtig is? Hebben we verdere bevestiging van de liefde Gods noodig? Hij heeft ze het eerste liefgehad. Het is gelijk Johannes zoo schoon heeft gezegd: Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad.
Maar dan is het ook uitgesloten dat die God, die genade bewees aan zondaren, en goddeloozen rechtvaardigde om niet, tenslotte nog weer zou gaan verwerpen hen, die Hij eerst had bekleed met den mantel der gerechtigheid van Christus Jezus,
Want indien wij, vijanden zijnde, met God verzoend zijn door den dood Zijns Zoons, veel meer zullen wij, verzoend zijnde, behouden worden door Zijn leven.
Het ontdekkend genadelicht had geschenen in het hart van Paulus. Hij had zich leeren kennen als een vijand van God, als een, die geneigd is om God en zijn naaste te haten. Nadat alle pogingen om zichzelf te redden, waren afgesneden, bleef slechts over om den Heiland te voet te vallen. Wat werd die Christus, dien hij zoo gehaat en vervolgd had, hem nu, lief. Nu verstond hij, waarom Jezus zoo onuitsprekelijk veel had moeten lijden aan het kruis. Nu begreep hij dat die groote Borg door Zijn verzoenend kruislijden ook voor hem aan het recht Gods voldaan had. Dat kruis der verzoening werd nu voor hem de weg naar het Vaderhart.
Maar als Christus in staat is om door Zijn sterven den toorn des Vaders van arme zondaren af te wenden, moet dan Zijn leven niet even machtig zijn om te behouden hen, die door Zijnen dood met God verzoend zijn?
En daarom zal de Kerke Gods in der eeuwigheid den toorn des Heeren niet meer te vreezen hebben. Met Zijne vleugelen der eeuwigheid bedekt Hij zoowel de zonden van het grijze verleden als van de verre toekomst.
Christus leeft in den hemel en is daar de voorspraak bij den Vader voor een arm zondaarsvolk, hetwelk op duizend vragen niet één antwoord schenken kan. In dien Christus ligt het anker der hope vast voor eeuwig.
„En niet alleenlijk dit", d.w.z. niet alleen dat wij, die uit het geloof gerechtvaardigd werden, in Christus' dood en opstanding de zekerheid hebben van onze eeuwige behoudenis, „maar wij roemen ook in God, door onzen Heere Jezus Christus, door welken wij nu de verzoening hebben gekregen".
De apostel Paulus durft hier zelfs te roemen. Maar niet op iets, dat uit het schepsel is. Immers alle roem is uitgesloten. Neen, hij zal nu roemen in God.
Zeker, de weg gaat door de diepte. Ziende op de vele verzoekingen, die zijn te overwinnen eer het eind van de reis bereikt is, mogen we met Petrus zeggen, dat het een „nauwelijks zalig worden" is. Alleen Zijn machtige arm beschermt de vromen en redt hunne zielen van den dood. Hij maakt overwinnaar over duivel, wereld en eigen vleesch.
Maar ziet, straks komt de ure, waarvan ze kunnen zingen bij tijden en oogenblikken: 
Wij steken 't hoofd omhoog.
En zullen d' eerkroon dragen,
Door U, door U alleen.
Om 't eeuwig welbehagen.
De weg is smal en de poort is eng, maar door Christus Jezus durft Paulus roemen in God. Door Christus Jezus, die met Zijn dood en opstanding rechtvaardigen wilde, maar ook met Zijn leven Zijn Kerk verheerlijken zal tot in eeuwigheid. Lezers, hebt gij in uw leven ook al iets mogen smaken van de heerlijkheid van dat vergezicht van den geestelijken Nebo?
§§§

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 december 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Brief aan de Romeinen.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 december 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's