Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Overheidszorg.
De tegenstanders van bemoeienis van de Overheid met het sociale leven van het volk, in het bijzonder wat de zorg aangaat voor het nemen van maatregelen tot het verleenen van geldelijke tegemoetkoming bij ongevallen, ziekten, invaliditeit en ouderdom, plaatsen zich op het standpunt — en wij wezen daarop reeds bij vroegere gelegenheden — dat zulke voorzieningen niet van Overheidswege, maar vanwege de kerkelijke en particuliere instellingen moeten plaats hebben.
In hoeverre echter de Kerken en de particulieren — een oogenblik aannemende, dat het zorgen voor dergelijke behoeften op hun weg zoude liggen, wat wij beslist ontkennen —, ook in staat zouden zijn, zich van deze taak te kwijten, is door de tegenstanders van Overheidszorg nog nimmer aangetoond geworden, evenmin hebben deze menschen ooit de moeite genomen, ook al was het maar in groote trekken, duidelijk te maken, op welke wijze de paar honderd millioen, die voor deze uitkeeringen jaarlijks zullen benoodigd zijn, zouden kunnen worden bijeengebracht.
Reeds op het terrein van de armenzorg loopt het jaarlijks spaak.
Wanneer er toch een gebied is, ten opzichte waarvan de Kerk en de particulieren een roeping hebben te vervullen en waarvan de Overheid zich heeft te onthouden, is dit het terrein van de verzorging der armen.
Echter wat leeren op dit punt de cijfers ? In het vóór een paar weken geieden uitgekomen „Statistisch zakboek over 1929" worden op de bladzijden 40 e.v. overzichten gegeven over den loop van de „armenzorg in 1926" (het laatste jaar waarover mededeelingen zijn verschenen).
Uit die overzichten blijkt, dat in 't jaar 1926 op grond van artikel 2 van de Armenwet zich met de verzorging van de armen heibben bezig gehouden : 1120 'burgerlijke insteldingen, 6136 kerkelijke en particuliere instellingen en 62 gemengde instellingen.
Bij het beschouwen van deze cijfers maken de kerkelijke en particuliere instellingen, waarvan de tegenstanders-van sociale wetgeving hoog opgeven, inderdaad geen kwaad figuur. Tegenover de 1120 burgerlijke instellingen staan niet minder dan 6136 kerkelijke en particuliere instellingen.
Dat de Kerk en de particulieren zich met het mooie werk van de armenzorg op breede schaal bezighouden, is zeker verblijdend en mag ongetwijfeld met groote dankbaarheid worden geconstateerd.
Doch hoe staat het nu met de gelden, die onder de verschillende vormen van maatschappelijk hulpbetoon in 1926 werden uitgegeven ?
Tot de hoofdrubrieken van de armenzorg wordt gerekend : onderstand met geld en levensbehoeften, uitreiking van levensmiddelen en kleeding, uitbesteding van personen in huisgezinnen, verzorging van armlastigen in gestichten en ziekenhuizen, verpleging van behoeftigen in krankzinnigengestichten.
Ten behoeve nu van deze doeleinden werd in het jaar, waarover de statistiek loopt, d.i. 1926, de kapitale som van ruim 80 miljoen gulden uitgegeven.
Van dit bedrag kwam 73.08% voor rekening van het Rijk, de provinciën, de gemeentebesturen en de burgerlijke instellingen ; terwijl het aandeel der kerkelijke en particuliere instellingen 26.92% bedroeg, of in geldswaarde uitgedrukt, kwam ten laste van de eerstgenoemde categorie van lichamen ruim 58 millioen, en ten laste van de Kerken . en particuliere instellingen een groote 21 millioen gulden.
Ongetwijfeld vormen de 21 millioen gulden, door de kerkelijke en de particuliere armenzorg in één jaar bijeengebracht, een kapitale som, waarvan met groote erkentelijkheid mag worden melding gemaakt. Maar toch bleek het ook in 1926, dat, wanneer de openbare kas niet krachtig was bijgesprongen, er dan in de voorziening van den nood der armen belangrijk zou zijn tekort geschoten.
Kerk en particulieren zijn zelfs niet in staat het kleine terrein van de armenzorg, voor eigen rekeming te nemen. Stel nu eens, dat de Overheid zich van het terrein van de armenzorg terug trok, waar zouden dan de Kerk en de particuliere instellingen het geld vandaan moeten halen, om ook maar in de eenvoudigste behoeften van de armen te voorzien ?
En nu maken die 80 millioen, een bedrag dat ieder jaar klimt, nog maar een onderdeel uit van de vele tientallen millioenen, welke jaarlijks, behalve aan armenzorg, moeten worden betaald ten behoeve van de voorziening 'bij werkloosheid, ongevallen, ziekten, - invaliditeit en ouderdom.
Uit al deze cijfers zal men wel den indruk krijgen, dat zonder krachtige Overheidszorg voor het sociale leven van het volk, van verzorging der behoeften op allerlei terrein weinig zou terecht komen.
De Kerk en de particuliere instellingen kunnen daarin niet voorzien.
Daarom mogen wij, wat de Overheid doet, niet kleineeren of afkeuren, doch het behoort tot groten dank te stemmen dat door het treffen van goede maatregelen van de Overheid, al is het op bescheiden wijze, veel leed wordt verzacht en groote moeilijkheden, waarin vele kringen der samenleving anders zouden komen te verkeeren, worden weggenomen.
De Overheidszorg strekt hier tot zegen van het volk.

Geen valsch getuigenis spreken.
Onze lezers zullen zich herinneren, hoe wij in ons blad van 27 December op het ontoelaatbaar geschrijf van „D e Banier" het dagblad van ds. Kersten, wezen, toen dit blad in zijn nummer van 17 December zonder eenig onderzoek den iMinister van Waterstaat beschuldigde van niet minder dan woordbreuk
Deze beschuldiging kwam „De Banier" tevens goed te stade, omdat zij meteen kon dienen om weer eens de verderfelijkheid van de Antirevolutionaire Partij in het licht te stellen.
De druppel, die gestadig valt, holt den steen uit.
En dit is een kostelijk ding.
Waarin bestond nu de woordbreuk van den Minister van Waterstaat ?
De Minister had in de avondvergadering van 26 November in de Tweede Kamer naar aanleiding van een opmerking van den heer Duymaer van Twist verklaard, dat het loopen van goedkoope treinen op Zondag zeer zeker niet door de Regeering mag worden uitgelokt en voor zoover het plaats had, bevorderd zou worden, dat er een eind aan kwam.
En zie, ruim een week later — zoo schreef ds. Kersten's blad na de verklaring van den Minister woordelijk te hebben aangehaald — loopt een groot aantal extra treinen op Zondag van Amsterdam naar 's-Gravenhage.
Natuurlijk was van den valschen opzet van „De Banier", 'waarvan ds. Kersten politiek 'Hoofdredacteur is, geen woord waar.
Dat de leugen wel snel ging, doch door de waarheid werd achterhaald, bleek uit 't antwoord van den Minister op het tweetal vragen van den heer Duymaer van Twist, welke naar aanleiding van het bericht in „De Banier" aan de regeering waren gesteld geworden.
De heer Duymaer van Twist vroeg :
1e Is het juist, dat op Zondag 8 December een aantal extra treinen van Amsterdam naar Haarlem en van Amsterdam naar 's-Gravenhage hebben geloopen tegen verlaagd tarief?
2e. Zoo ja, hoe is deze handelwijze van de spoorwegdirectie overeen te brengen met de uitdrukkelijke verklaring van den Minister, afgelegd in de Tweede Kamer van 15 November, dat het rijden van goedkoope treinen op Zondag door de Regeering zeker niet mag worden uitgelokt, en dat, voor zoover het plaats heeft, bevorderd zal worden, dat hieraan een einde komt ?
Daarop antwoordde Minister Reijmer een paar dagen geleden: dat op Zondag 8 December geen goedkoope of andere extra treinen tegen verlaagd tarief (spatieering van ons, Red.) hebben gelopen. Op het traject Amsterdam—Rotterdam liepen voortreinen.
Wat het Staatkundig Gereformeerd dagblad zijn lezers heeft willen wijs maken is dus onwaar.
Aan twee vergrijpen maakte het blad van ds. Kersten zich alzoo schuldig : aan het uiten van een beschuldiging aan het adres van den Minister van Waterstaat èn aan het spreken van valsche getuigenis tegen den naaste.
In de 43ste Zondagsafdeeling van den Heidelbergschen Catechismus vinden wij in het antwoord op de vraag : „Wat wil het negende gebod ? " o.m. dit opgemerkt :
„Dat ik tegen niemand valschelijk getuigenis geve :Niemand zijne woorden verdraaie ; Geen achterklapper, of lasteraar zij ; Niemand lichtelijk en onverhoord oordeele ;
Mijns naasten eer en, goed gerucht maar mijn vermogen voorsta of bevordere".
Aan deze dingen heeft „De Banier" zich publiekelijk vergrepen in zijn nummer van 12 December. Kan dit zoo blijven ?
Wij meenen van niet.
Het ligt op den weg van ds. Kersten, die, zooals wij hierboven opmerkten, „politiek hoofdredacteur" van het blad is, dat zonder naar de feiten te onderzoeken, den Minister van woordbreuk betichtte, hem zijne verontschuldigingen in het openbaar aan te bieden en daarbij ook, wijl zijn blad in de coalitie (die nota bene zelfs niet meer bestaat), de Antirevolutionaire Partij bekladde, deze recht te doen.
Ds. Kersten krijgt hier een goede gelegenheid om naar 't antwoord op de vraag uit den Heidelberger, te handelen.
Wij hopen, dat hij deze gelegenheid niet ongebruikt zal laten voorbijgaan en zeggen hem reeds bij voorbaat toe, dat wij ook onze lezers van zijn antwoord zullen in kennis stellen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 januari 1930

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 januari 1930

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's