Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geestelijke opbouw

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geestelijke opbouw

De Verbondsbetrekking en de Kinderdoop

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Er Is dus een verbondsbetrekking tusschen God en de kinderen der Gemeente. En de kinderen der Gemeente moeten dan ook op grond van het Verbond gedoopt worden. Van dat Verbond Gods moeten we met vrijmoedigheid spreken, vooral ook bij den Doop. En wel mogen we dan, vóór de doopsbediening, als Gemeente zingen : „God zal Zijn waarheid nimmer krenken, maar eeuwig Zijn Verbond gedenken. Zijn woord wordt altoos trouw volbracht tot in het duizendste geslacht, 't Verbond met Abraham, Zijn vrind, bevestigt Hij van kind tot kind" (Psalm 105 vers 5). Laat van Gods trouw en waarheid maar gezongen worden, ook te midden van ónze ontrouw. Dit werk ligt vast enkel en alleen in Gods souverein bestel en steunt in Zijn onwankelbare trouw. Niets uit ons, alles is uit Hem
Maar nu gaat de vleeschelijke hoogmoed weer den kop opsteken, om te roemen in het vleesch !
Wat was oud-Israël — in de slechtste dagen — er trotsch op „het volk des Verbonds" te zijn. En zij roemden in de besnijdenis des vleesches, hoogmoedig zeggend : „wij zijn kinderen Abrahams !" Zij waren de „kinderen des Koninkrijks". Voor hen was straks plaats, om eeuwig aan te zitten, met Abraham, Izaak en Jacob, naar zij meenden. Voor anderen was geen plaats natuurlijk ; maar voor hen wel ! En hun grond voor de eeuwigheid lag in het vleesch.
Dan treedt Jezus op en leert dat kinderen des Verbonds te zijn niet genoeg is.
De profeet Amos had het in den zondetijd van Israël ook al geleerd, zeggende, dat Israël niets beter was dan de Moorman, wiens huid zwart was (9 vers 7). Er moet dus nog wel iets anders met den mensch gebeuren, dan dat hij als kind des Verbonds besneden wordt, of, zooals nu, dat hij in het midden der Gemeente als kind des Verbonds gedoopt wordt. De echte bondelingen die de zaligheid beërven, moeten nog iets anders kennen, dan het roemen in het vleesch. De onbekeerde, de ongehoorzame, de zorgelooze, de afvallige heeft niets aan het Verbond, dan alleen, dat het oordeel des te zwaarder zal zijn straks, 't Zal Sodom en Gomorra verdragelijker zijn in den dag des oordeels dan denzulken. De besnijdenis — en nu de Doop — is alleen nut dengenen, die den Heere geestelijk mogen kennen. Er moet dus de waarachtige bekeering, de geestelijke wedergeboorte gevonden worden, waarin en waarmee het Verbond Gods geloovig wordt aanvaard en beleefd. De echte bondgenooten zullen er alleen zegen en zaligheid door ontvangen. De anderen zullen er geen nut van hebben.
Zouden de onbekeerde bondelingen den Heere méér zijn dan de heidenen, die van God vervreemd zijn ? Immers neen ! Leest maar wat Amo s moest prediken in het midden van het afvallige Israël (hoofdstuk 9.) En beluistert maar de prediking van den Heiland in de Synagoge van Nazareth enz.
De besnedenen kunnen wel laag neerzien op de onbesnedenen en de gedoopten, die zoo gaarne spreken van "kinderen des Verbonds" kunnen wel laag neerzien op anderen, die ongedoopt zijn, of misschien gedoopten van minder allooi worden geacht. Maar Iaat men toch niet pleisteren met looze kalk, door alles te leggen in het Verbond als zoodanig en in het teeken en zegel van het Verbond.
De inwendige verbondsverhouding beslist ten slotte. De waarachtige bekeering des harten is van de eerste en hoogste beteekenis.
En nu kan men er wel wat op vinden, door n.l. den Doop te bedienen en het teeken en het zegel van het Verbond toe te dienen op grond van een veronderstelde wedergeboorte, maar dat is ten slotte ook weer pleisteren met looze kalk en een zaaien in het vleesch.
Wij weten wel, dat men daar lang en kort over praten kan, maar onder Gereformeerden moest het verfoeid worden, om de veronderstelde wedergeboorte te maken tot grond van den Doop.
En o ! zeker, wij weten het wel, dat men dan zegt, dat men dat niet wil ; maar intusschen blijft men scharrelen met deze zaak, men durft het niet aan, om tegenover zooveel tegenspraak, vast te houden ; maar men kan toch ook niet besluiten, om deze zaak met wortel en tak uit te roeien. En zoo blijft men scharrelen met iets, dat zooveel kwaad doet en ook inderdaad een allerbedenkelijkste zaak is.
Waarom neemt men deze dingen niet op z'n eenvoudigst, zooals de Catechismus ons deze zaak eenvoudig, helder, klaar en echt Schriftuurlijk voorlegt, dat de jonge kinderen gedoopt moeten worden „mitsdien zij zoowel als de volwassenen in het Verbond van God en In Zijne gemeente begrepen
„Door den Doop moeten zij, als door het teeken des Verbonds, in de Christelijke Kerk ingelijfd en van de kinderen der ongeloovigen onderscheiden worden, gelijk in het Oude Verbond of Testament door de besnijdenis geschied is, voor welke in het Nieuwe Verbond de Doop ingezet is" (Zondag 27).
Dan komen er bij den Doop twee dingen naar voren voor geloovige ouders ten opzichte van hunne jonge kinderen — zooals er ook twee dingen naar voren kwamen onder oud-Israël bij de besnijdenis — en wel, dat de kinderen kinderen des Verbonds zijn, waarvan eenerzijds geldt : „het is niet al Israël wat Israël genaamd wordt" ; en anderzijds : , , hun wordt door Christus' bloed de verlossing van de zonden en de Heilige Geest, die 't geloof werkt, niet minder toegezegd dan aan de volwassenen". Eenerzijds dus : vleesch en bloed zullen het Koninkrijk Gods niet beërven ; wat uit vleesch geboren is, dat is vleesch.
Anderzijds : voor God is het niet te wonderlijk, om ook aan onze kinderen uit genade mee te deelen uit de volheid van den zoenarbeid van Christus. Kinderen staan hierin in niets achter bij de volwassenen ; want het zaligmakend goed ligt niet aan den leeftijd en komt niet met de jaren, maar is een vrij geschenk van den God en Vader van onzen Heere Jezus Christus.
Die dan ook vleeschelijk roemen en zeggen : onze kinderen zijn toch immers kinderen des Verbonds I — die zullen ervaren, dat er óók staat : de kinderen des Koninkrijk zullen buiten gesloten worden.
En zij die voor den troon van Gods genade mogen worstelen voor hun kinderen, .zullen telkens belijden, dat vleesch en bloed het Koninkrijk Gods niet kunnen beërven, waarbij de Heilige Geest uit Christus wil nemen, om te betuigen, dat aan de kinderen, evengoed als aan volwassenen, de genade Gods kan worden verheerlijkt en de verzoening der zonden door het bloed van Christus kan worden toegepast.
En zóó kan ook, niet door een vleeschelijk betoog van een hoogmoedig hart, maar als vrucht des Geestes aan een nederige ziel worden geschonken, de zalige vrucht van (Gods Verbond : Ik wil u tot een God zijn en de God van uw zaad.
Laat ons bij deze heerlijke dingen niet bouwen op een zandgrond en niet pleisteren met looze kalk.
Het Verbond kan, op zichzelf genomen, niet de rotsgrond zijn, net zoo min als het dat was voor Israël ; maar in de toepassing van het heil van Christus en het geestelijk ingelijfd worden in Hem, Die het eeuwige leven is en het Koninkrijk der hemelen ontsluit, óók voor de kinderen.
Dat de verbondsbetrekking niet éénmaal tegen ons en tegen onze kinderen getuige. Want dan zal het Sodom en Gomorra verdragelijker zijn in den dag des oordeels dan het ons en ons kroost zal zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juni 1930

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Geestelijke opbouw

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juni 1930

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's