Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

CHRISTELIJKE ETHIEK

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Multatuli heeft met z'n bekende satire een streep willen halen door de heerlijkheid van Gods schepping — zooals een fanatieke dwaas met een scherp mes in één seconde een snede kan aanbrengen in het doek van een kunstenaar-schilder — toen hij een moeder en een kind sprekend ten tooneele voerde en de moeder laat spreken vol bewondering over den leeuwerik, die opstijgt en blij en gelukkig zijn Schepper looft, terwijl dan het kind bij z'n neus weg vraagt: moeder, looft het wormpje, dat in des leeuweriks snavel mee ten hemel stijgt, ook God ?
Bij al de raadselen des levens, ook in de natuur — waarbij ook vaak over 't hoofd gezien wordt het feit en de vruchtgevolgen van de zonde, ook voor de natuur tot een vloek geworden — blijven de wonderen Gods talloos vele en schittert de heerlijkheid van Zijner handen werk uit, overal en telkens weer.
Wanneer we Job 39 verder lezen, bemerken we dat ook weer. Daar lezen we o.a. dat een struisvogel met een ooievaar zou kunnen worden verward omdat zij in lichaamsbouw, in kleur en levenswijze zooveel gelijkenis met elkander hebben, maar wat is het verschil in natuur groot ! De ooievaars zijn wegens hunne trouwe liefde voor hunne jongen in de gansche wereld bekend (het woord „ooievaar" beteekent in 't Hebreeuwsch „de teerhartige"), de struisvogel daarentegen wordt een wreede genoemd (Klaagl. 4 vers 3 : „de dochter mijns volks is als eene wreede geworden, gelijk de struisen in de woestijn"). De struischen is zeer liefdeloos jegens hare jongen. Hare eieren legt zij in het zand, sommige zelfs buiten het nest, zoodat zij gemakkelijk vertrapt kunnen worden. Vandaar dat zoo dikwijls al haar arbeid tevergeefs is ; zij besteedt niet de noodige zorg aan haar broedsel en zoo komt er dikwijls niets van terecht. En vanwaar dat verschijnsel ? Dat is tenslotte niet van zelf zoo gekomen. En in Job 39 krijgen we de onderwijzing des Heeren aan Zijn knecht Job, om hem de veelvuldigheid van Zijn wijsheid aan te toonen. God heeft den struisvogel van wijsheid ontbloot en haar geen deel van het inzicht gegeven, terwijl andere dieren dat wel hebben. Er is dan ook een Arabisch spreekwoord dat zegt : „dommer dan een struisvogel". Denk aan onze spreekwijze : struisvogel-politiek. Maar wat den struisen aan verstand ontbreekt, dat wordt door hunne vlugheid rijkelijk vergoed. De vleugels verheffende, zeilt deze vogel, half loopend, half vliegend, met eene snelheid, dat geen paard hem achterhalen kan.
Dat alles is Gods werk.
Geef ook maar eens acht op het paard. Zie maar eens naar het fiere Arabische ros !
De Heere Zelf zegt tot Job, als zingt Hij Zelf een lied ter eere van het paard : „'t Paard ! geeft gij 't paard al die fierheid ? Bekleedt gij zijn hals met sterkte ? Doet gij 't opspringen als een sprinkhaan der velden ? De pracht van zijn gesnuif is eene verschrikking. Het graaft in den grond, trappelt en steigert in brieschenden moed; en het trekt uit, den geharnaste tegemoet. Het belacht de vreeze en wordt niet ontsteld en keert niet om voor het zwaard. De pijlkoker rammelt, het vlammig ijzer der spies en der lans richt zich op hem, wild en onstuimig slaat hij 't stof der aarde omhoog en is niet te houden zoodra de trompet schalt. Bij eiken trompetstoot doet het zijn gehinnik hooren, het riekt den krijg van verre, het is de donderende stem der bevelende oversten en het krijgsgeschreeuw getrouw".
Dat alles is de schoonheid van de schepping, het maaksel van Gods hand. Overal staat Zijn goddelijk stempel ingedrukt. Ook het paard is ten bewijs ; het Arabische paard, dat zacht is als een lam, maar zoodra hoort het niet den oorlogskreet en ziet het de trillende speer van zijn berijder, of zijn anders zoo zachte oogen schieten vuur, de bloedroode neusgaten openen zich wijd, de hals kromt zich in de samentrekking van alle krachten, staart en manen gaan op en breiden zich uit in den wind . en waar de veldheer hem drijve met de sporen, 't blijft hem in leven en sterven gewijd.
Dat is óók van den Heere, Die alles geschapen heeft naar Zijn goddelijk raadsplan met een eigen aard en wezen, waarbij alles leeft en zich beweegt naar des Scheppers ordinantiën.
Het is alsof de Heere er behagen in schept om Zijn knecht Job, die minachtend sprak over des Heeren wijsheid en macht, nu eens onderwijs te geven, ook in kennis van de natuur, opdat hij goed zal weten, dat God groot is en Zijne wegen verre boven ons begrip gaan.
Zie ook eens — zoo zegt de Heere — op den sperwer of havik, geeft eens acht op de trekvogels. En Hij wil laten voelen, dat Zijn goddelijk alvermogen in alles wónderheerlijk openbaar wordt. „Is het door uw verstand, dat de valk opwaarts stijgt en zijn vleugels uitslaat om naar het Zuiden te gaan ? Is het op uw bevel, dat de adelaar zijn nest in de hoogte bouwt in overnacht op de rotspunt en bergklip ? Vandaar speurt hij naar voedsel en zijne oogen spieden in de verte. Ook slurpen zijn jongen bloed ; en waar verslagenen liggen, daar is hij".
Zoo laat de Heere alle koningsdieren de revue passeeren om het machtige, wondere en wijze werk Zijner handen aan Job te toonen. Met den leeuw, den koning der viervoetige dieren, heeft Hij de rij geopend en Hij besluit met den arend, den koning van het gevederde rijk. „Hier steigert de arend, naar 's hemels boog, de zonne stralend, in 't vlammend oog" (J. J. L. ten Kate). Wie anders dan zijn Schepper gaf hem die stoute vlucht, die kracht, dien moed en dat scherpe gezicht, om, terwijl zijn aard is in de hoogte en op verhevene plaatsen te verkeeren, zoo wel voor zijne jongen te kunnen zorgen, voor hen vindend wat zij aan voedsel noodig hebben ? Wat wondere beschikking, dat een vogel, wiens jongen met bloed moeten gevoed worden, juist op hooge, kale rotsen en klippen woont ? Daar overziet hij de lage landouwen, de eindelooze verten, met bliksemend oog. Daar vorscht hij rond naar zijn voedsel beneden, 't aas, dat de onzinnige menschen hem biên : want waar de bloedige strijd wordt gestreden, boven de dooden, daar zult gij hem zien. (Ten Kate).
En zóó is God in al Zijne werken groot van raad en machtig van daad.

(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juli 1931

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juli 1931

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's