Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

CHRISTELIJKE ETHIEK

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onze Godsbeschouwing (theologie) en onze menschbeschouwing (anthropologie) is natuurlijk van de grootste beteekenis en beheerscht onze gansche levensbeschouwing, met de levensbeginselen voor al ons doen en laten, voor de zedelijke normen en wetten die we voor alles stellen. En een Christen, die belijdt dat de mensch door God ontstaan is en door God bestaat en in alles van God afhankelijk is en in God — in Christus verzoend — het eeuwige leven en het hoogste goed voor tijd en eeuwigheid vindt — zal anders over de dingen spreken dan b.v. een evolutionist, die den mensch uit de lagere schepping (? ) laat ontwikkelen, om den mensch met den dood te doen verdwijnen. De Ethiek of levensleer van den een zal aanmerkelijk anders zijn dan van den ander.
Zoo staat ook de Grieksche wijsgeer met een „eigen" theologie en anthropologie. Wat de Griek zich van den God of van de goden voorstelt en omtrent den mensch in oorsprong en wezen leert, is nog al verschillend van hetgeen de Christen gelooft en belijdt.
In verband met de oudste Grieksche filosofie (d.i. wijsbegeerte of het zoeken naar een levensbeschouvnng die verstand en gemoed bevredigt, het zoeken naar een wereldbeschouwing, waarbij het gaat om onze weetgierigheid te bevredigen in betrekking tot de laatste gronden en oorzaken der dingen) is belangrijk de Orphisof Zagreus mythe. Dat is deze Griekschheidensche voorstelling : Zeus was de eenig overgebleven god, in wien alles besloten is. De oppergod en alleenheerscher. In hem liggen dus de kiemen voor al het later ontstaande. Zeus is 't een en het al. Dionysus is de zoon van Zeus en van diens vrouw Persephone, de godin van de onderwereld. Dionysus (oftewel Zagreus) zal eenmaal de heerschappij over de wereld hebben, in kwaliteit van den zoon van den grooten vader. Maar daar nemen booze machten geen genoegen mee, die zijn jaloersch en afgunstig en willen den zoon dooden. Die booze machten zijn de Titanen en inderdaad gelukken hunne booze plannen. Zij verscheuren den jongen god en eten zijn vleesch en drinken zijn bloed. Zeus ontsteekt in woede en straft de Titanen door hen te vernietigen met zijn bliksem, hij maakt hen tot asch in totale vernieling. Uit de asch van de Titanen (waarin dus het vleesch en bloed van Dionysus aanwezig is) ontstaan de menschen. Deze hebben dus het Titanische en het Dionysische in zich : het kwade en het goede, het lagere en het hoogere, het ongewijde en slechte, maar ook 't goddelijke en goede ! Die mythe vertolkt ons het pogen om de dingen te verstaan aangaande den mensch, z'n vleesch en geest, het kwade en het goede, het tijdelijke en het eeuwige, het stoffelijke en het geestelijke. En bij die voorstellingen groeit de mysterie-godsdienst met de Orfische levensleer of Ethiek, zoekende het hoogere van het lagere los te maken. De mensch moet zich leeren inleven in het hoogere en goddelijke, om aan het lagere te ontkomen. De mensch moet zich opwerken om aan de godheid gelijk te worden. In den weg der onthouding, met cultische plechtigheden en heiligende gewoonten, waarvan een magische of tooverachtige kracht uitgaat, moet de mensch als „wedergeboren" worden, verlost, vernieuwd, aan het lagere ontworsteld. Door veel lijden en moeite heen naar het hoogere en heilige godsleven. En voor hem of haar van de „ingewijden", die het bereikt had, gold de spreuk: „van mensch zijt gij god geworden" (dr. P. Boendermaker, bladz. 30). Het is Clemens Alexandrinus, die over de Dionysische mysteriën ons allerlei bizonderheden meedeelt. In extase geraken schijnt het hoogtepunt te zijn geweest, waarbij een geheel complex van' gewaarwordingen en gevoelens werden opgewekt. „De mystieke ervaring was niet rationeel of intellectueel, maar vroeg een gevoel, een bovenmenschelijk beleven" (bladz. 31). Begeleiding van gezangen en verhalen was noodig, om te komen tot het hoogtepunt : het visioen. Zóó gaat men, niet zelden in bacchantische razernij tot den dood in, en de ingewijde herleefde met Zagreus tot het god-zijn (bladz. 32). Symbolische voorstellingen deden goede diensten én aan magische krachten der heilige voorwerpen werd geloof gehecht.
Het Orfisme met de extase, met het onmiddellijk zien en genieten van het hoogere ; met het rechtstreeks in gemeenschap komen met de godheid, de mystieke eenheid met het hooger Wezen, uit welks bestaan het bestaan van onze eigen ziel is afgeleid — is van de grootste beteekenis geweest en gebleven voor de Grieksche denkwereld en de Grieksche historie. Er leefde een sterke begeerte en behoefte naar gemeenschap met het hoogere, met de objectieve wereld — en dat baande den weg tot de mysterie-godsdiensten. Zoo krijgen we den weg van de extase, en zoo komt de weg van de moraal tot de ascese. En het Orfisme heeft zich ten allen tijde gehandhaafd door alle wisselingen van het Grieksche godsdienstig leven heen. Waar de wijsgeer zocht naar een oplossing voor de diepste levensvragen, vinden wij het Orfisme terug als basis, waarop men voortbouwt. En waar de mensch zelf in 't geding komt, staat het Orfisme klaar om de gedachten te formuleeren.
De speculatieve inslag, in het Orfisme ten allen tijde aanwezig, is oorzaak dat juist hier de groote geesten als Pythagoras en Plato zich aangetrokken voelden, al liet men het eigenlijk mysterie-karakter voor wat het was. Ook het Neo-platonisme, de sluitsteen van het Grieksche denken, beweegt zich in deze lijn, om te komen niet door het denken, maar door ascese tot de vrijmaking in het onmiddellijke aanschouwen. Het Orfisme heeft een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van het populaire Grieksche denken en hoe meer later de filosofie zich populariseert, m.a.w. hoe meer zij zich wil aanpassen aan de geestelijke behoeften van den tijd, des te sterker wordt de invloed van 't Orfisme, n.l. om de handeling innerlijk te doorleven, waarbij het mysterie wordt vergeestelijkt.
Oude natuurgodsdiensten of astrale religies klimmen op tot een hooger niveau, aangeraakt door den fijnen geest der Grieksche denkers. En er zijn er wel geweest, die willen beweren dat wat Paulus leert van 't lichaam, van het vleesch, van den geest, van de oefening en onthouding, van visioen en extase, van verlossing en verheerlijking eigenlijk niets anders is dan het Orfisme van het oud-Griekenland. Niet anders dan een Christendom dat eigenlijk heelemaal ontleend is aan de Hellenistische filosofie. Hij is „den Grieken een Griek geworden" wil men dan op die manier uitleggen.
Maar als Paulus over den mensch, over den gevallen en zondigen mensch spreekt, weet Paulus van een anderen mensch en van een anderen God, dan de oude Grieksche filosofie. En als Paulus het heeft over de redding, de verlossing, de vrijmaking van den zondigen mensch en den weg der verzoening beschrijft, om als nieuw geboren kinderen met God verzoend te leven, waarbij met name het Avondmaal een breede plaats inneemt, om Christus geestelijk te eten en gemeenschap te oefenen onderling als geloovigen en samen met den Heere — dan is het gansch en al iets anders dan de mysterie-godsdiensten van Mathras of Serapis, Dionysus of Zagreus ons leeren! (Zie o.a. dr. Boendermaker, blz. 98). De Grieksche filosofie in de lijn van het Orfisme kent de tegenstelling van het Titanische (slechte, vleeschelijke) en het Dionysische (goede, geestelijke, goddelijke), maar wat Paulus leert over vleesch en geest, over lichaam en ziel, over het kwade en het goede — is gansch iets anders. Dat ligt in de lijn van Genesis, waar God Zelf het ons geopenbaard heeft. En het geestelijke, het goddelijke, met de vrijmaking, de verzoening en de verlossing, is bij Paulus ten nauwste verbonden met Jezus Christus, waarachtig God en waarlijk mensch, gestorven om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking.
Uitdrukkingen als „met Hem begraven door den doop in den dood" (Rom. 6 vers 4) ; „één plant met Hem geworden in de gelijkheid van Zijn dood" (Rom. 6 vers 5); „het lichaam der zonde moet teniet gedaan worden" (Rom. 6 vers 6) enz. enz.-— hebben niets te maken met hetgeen het Orfisme of andere Grieksche wijsgeerige stelsels of mysterie-godsdiensten leeren bij de heidensche symbolen en plechtigheden, met magische kracht gedacht. Alleen komt ook hier weer uit: dat' de mensch, ieder mensch, de Griek zoo goed als de Boeddhist, zoo goed als de Jood en de Christen, van Gods geslacht is; dat we te zamen van God zijn afgevallen, dat we allen zoeken en tasten of we 't ook vinden mochten ; en dat alle menschen zuchten in de groote verlorenheid tot Hem, die aan den heiden onbekend is maar den Jood van ouds Zich heeft bekend gemaakt in den weg des Woords ; en in deze laatste dagen in den weg des Zoons, Zich aan ons heeft geopenbaard. (Hebr. 1 vers 1).
Door de Grieksche filosofie speelt deze gedachte : de mensch is niet alleen een laag-aardsch mensch, maar draagt iets hoogers in zich ; de mensch moet zoeken van het lage verlost te worden en te komen tot het hoogere, ten slotte tot het hoogste ; waarvoor noodig is ascese, het volbrengen van allerlei reinigende plechtigheden, het doen van allerlei heiligende en verheffende handelingen, waarin een magische of tooverachtige kracht gedacht was, om zóó opgevoerd te worden in een hoogere wereld en zoo over te vloeien in de godheid ; om zoo van mensch God te worden.
De levensweg moet daarvoor worden ingericht naar allerlei voorschriften en geheimzinnige plechtigheden mogen niet ontbreken, waarbij velerlei dingen met symbolische taal tot de menschen spreken.
— Ja — de verlossende genade der goden moet er bijkomen.
Plato (± 400 voor Christus) en het Neoplatonisme komen ook met die gedachten ; de mensch kan 't ten slotte niet — de goden moeten goedgunstig zijn en genadig helpen !
Zelfs heidenen voelden en leerden dat.

(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 augustus 1931

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 augustus 1931

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's