Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.
Waartoe is de Heere Jezus eerst naar de wereld gekomen en waartoe is Hij daarna weer naar den hemel gegaan ? Wat was het groote doel waartoe Hij in den stal van Bethlehem geboren werd ? Wat is 't groote doel waartoe Hij hier op aarde geleefd, gestreden, geleden heeft en waartoe Hij tenslotte den dood gestorven is ? Wat is het groote doel waartoe Hij van de dooden weer opgestaan is en waartoe Hij voor de oogen Zijner jongeren weer ten hemel is gevaren ?
Op die vragen kan het kind dezer wereld u geen antwoord geven. Met die vragen zit de mensch dezer wereld verlegen. Het is nog geen enkelen wijze, geen enkelen onderzoeker dezer eeuw gelukt om een bevredigend antwoord te geven op de vraag wat Christus hier op aarde kwam doen.
Maar in het Woord onzes Gods wordt ook dit geheim onthuld, wordt ook deze verborgenheid geopenbaard. Op grond van het Woord van God kunnen we zeggen, dat Hij geboren is, dat Hij geleden heeft, dat Hij gestorven is, dat Hij van de dooden weer opstond en ten hemel is gevaren en dat Hij nu zit aan de rechterhand Gods om zondaren zalig te maken, om den weg te ontsluiten dien wij door onze zonden hadden versperd, om de deur te openen die wij door onze ongerechtigheden gesloten hadden, om ons een plaats te bereiden in het huis des Vaders, dat wij den rug hadden toegekeerd en dat wij door onze wijsheid nooit meer teruggevonden zouden hebben.
Zoo kunt gij het zeggen, maar gij kunt het ook anders zeggen. De apostel Johannes heeft het in zijn eersten zendbrief anders gezegd. Hij heeft op de vraag, wat Christus hier op aarde was komen doen, dit antwoord gegeven : Hiertoe is de Zone Gods geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou.
De werken des duivels, dat zijn werken der duisternis. Neen, als ge alleen op de buitenzijde van die werken ziet, dan merkt ge dat niet. Integendeel, wat de duivel u laat zien, wat de duivel etaleert dat is soms boeiend van schoonheid en geest, dat verspreidt niet zelden den meest betooverenden glans en den meest welriekenden geur, dat biedt u niet zelden het meest rijke genot. Maar schijn bedriegt. Omdat de duivel toovert met den schijn, daarom is hij de ergste en de gevaarlijkste bedrieger.
Als gij dan ook de werken des duivels aan de binnenzijde ziet, dan zijn ze angstwekkend en weerzinwekkend, dan zijn het inderdaad gruwelen, werken der duisternis, waarvan het einde niet anders zijn kan dan dood en verderf.
En die werken der duisternis verbreken kan niemand. De menschen konden 't niet. Simson kon een leeuw verscheuren, maar van den duivel-leeuw kreeg hij een doodelijke wond. David kon een Goliath vellen, maar tegen den duivel-reus bleek hij niet opgewassen te. zijn. Neen, de menschen konden het niet, de engelen konden het ook niet, maar tot degene wat geen helden of Archangelen vermochten, hiertoe is de Zoon van God geopenbaard. Het gansche leven en sterven van Jezus, de staat Zijner diepe vernedering, alsook de staat Zijner onovertroffen verhooging is dan ook een strijd met den duivel geweest. Zijn werken verbrak Hij bij Zijn omwandeling op deze aarde. Zijn werken verbreekt Hij nog, nu Hij gezeten is aan de rechterhand van Gods eeuwige en verheven majesteit.
Laat ons bij die gedachte in deze ure uwe aandacht gaan bepalen, en doen we dat aan de hand van ons tekstwoord.

Openbaring 12 vers 13—17.
In 't hoofdstuk waaraan dit tekstwoord ontleend is, wordt ons een beschrijving gegeven van een geweldigen strijd. Het is de groote worsteling die de eeuwen beheerscht, het is de machtige kamp die in het Paradijs reeds begon, die op Golgotha in beginsel beslecht werd, maar die niet eer volstreden zal zijn voordat het eind van deze bedeeling gekomen zal zijn en de stroom der tijden zal uitgemond zijn in den Oceaan der eeuwigheid.
Zooals we uit de voorlezing gehoord hebben, teekent Johannes ons in dit hoofdstuk een vrouw, bekleed met de zon, en de maan was onder haar voeten en op haar hoofd was een kroon van 12 sterren. Die vrouw was zwanger, en riep, barensnood hebbende en zijnde in pijn om te baren.
Deze vrouw is het beeld van Gods Kerk; natuurlijk niet van eenig kerkelijk Instituut, maar van het gansche organisme van Gods Kerk. Die vrouw is dus het symbool van het lichaam van Christus, van die heilige, algemeene Christelijke Kerk, die straks blijken zal een schare, die niemand kan tellen, een schare uit alle geslachten, talen, volken en natiën, die, hoe ook verschillend, hierin precies aan elkaar gelijk zullen zijn, dat zij hunne kleederen gewasschen en wit gemaakt zullen hebben in het bloed van het Lam.
Tegenover deze vrouw echter teekent Johannes ons in ons teksthoofdstuk een draak, een groote roode draak, hebbende] zeven hoofden en tien hoornen en op zijn hoofden zeven koninklijke hoeden. Die \ draak, een groote roode draak, hebbende' opdat hij haar kind zou verslinden wan-; neer zij het zou gebaard hebben.
Die draak is natuurlijk het beeld van den Satan, het symbool dus van den Overste dezer wereld, van den geest die daar werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid.
Die draak staat tegenover de vrouw, en de vrouw staat dus tegenover den draak. En nu is het den draak in de eerste plaats te doen om het kind dat door de vrouw gebaard sou worden. Dat Kind was Christus. Hij is het zaad der vrouw, waarvan God de belofte reeds had gegeven in het verloren Paradijs. Dat Kind is de beloofde aan de Vaderen, van Wien Jesaja reeds profetisch had gezongen : Een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven en de heerschappij is op Zijn schouder, en men noemt Zijn naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst.
Om dat Kind was het den draak vóór alles te doen. Maar nu stelt Johannes het voor dat alle pogingen om dat Kind te verslinden, ten eenenmale tevergeefs waren geweest. Immers het Kind werd weggerukt tot God en Zijnen troon. En aan de wegrukking van dat Kind zijn we op den achter ons liggenden Hemelvaartsdag weer herinnerd. Die dag heeft het ons weer toegeroepen
God vaart voor het oog. Met gejuich omhoog, 't Schel bazuingeluid Galmt Gods glorie uit.
Hij voer ten hemel op, vol eer. De kerker werd Zijn buit, o Heer, Hij zag Zijn strijd bekronen.
Hebben ook wij dat weggerukte Kind, dien Koning der eere gezien ? Of hebben wij ons oog laten verblinden en ons oor laten toestoppen door wat de duivel ons liet zien en door wat de wereld ons hooren liet?
Het Kind werd weggerukt tot God en Zijnen troon. En toen het Kind daar op den troon van Gods majesteit had plaats genomen, toen heeft de hemel gedaverd van die groote stem, waarmee engelen en gezaligden het toen hebben uitgejubeld : Nu is de zaligheid en de kracht en het koninkrijk geworden onzes Gods, en de macht van Jezus Christus, want de verklager onzer broederen, die hen verklaagde voor onzen God, dag en nacht, is nedergeworpen. Ja, gemeente, toen Jezus bij God was, toen de eenige eeuwige Hoogepriester niet met vreemd bloed, maar met Zijn eigen bloed in het binnenste heiligdom was ingegaan, om te pleiten op de eeuwige verzoening die door Hem was aangebracht, toen was Satans mond verstomd, toen is de duivel als een bliksem uit den hemel gevallen, toen bleken zijn werken in beginsel verbroken te zijn. Maar wat hij in den hemel tevergeefs had beproefd, dat trachtte hij toen, en dat tracht hij nog hier op aarde te bereiken. En dat Satanische pogen wordt ons nu beschreven in 't tekstwoord dat ik u heb voorgelezen.
Het gaat hier dus over den strijd tusschen den draak en de vrouw.
Komt, grijpen we uit de vijf verzen die wij u voorlazen, deze vijf gedachten :
1. een groote toorn ; 2. een heilzame vlucht; 3. een dreigend gevaar ; 4. een onverwachte hulp ; 5. een verscherpte strijd.
Toen de draak zag dat hij op de aarde geworpen was, zoo heeft hij de vrouw vervolgd, die het manneken gebaard had. Toen de draak zag dat alle pogingen om 't Kind te verslinden mislukt waren, heeft hij zijn pijlen dus gericht op de vrouw. Dat wil zonder beeldspraak zeggen : toen de duivel zag dat hij zijn strijd met Christus verloren had, heeft hij zijn kracht beproefd op Gods Kerk, op Gods strijdende gemeente, die hier op aarde strijdt den goeden strijd des geloofs, die hier op aarde niet zelden met een hutje in den wijngaard, met een nachthutje in den komkommerhof vergeleken kan worden. Ja, gemeente, het was Satan boven alles om de verslinding van het Kind, om de vernietiging van Christus te doen. O, wat had hij eerst al zijn krachten ingespannen om de komst van den beloofden Koning te verhinderen. Reeds in de dagen van Israels knechtschap in Egypte heeft hij dit trachten te bereiken door het bevel dat alle eerstgeborenen verdronken moesten wor­den. Later heeft hij zelfs de groote wereldrijken opgeroepen om het volk van Israël onder den voet te loopen en alzoo te vernietigen 't Verbond dat God met Abraham gesloten had. En zoo heeft hij op duizenderlei wijze beproefd, opdat de geboorte van 't beloofde Vrouwenzaad maar verijdeld zou worden. Maar als dan, alle pogingen van den menschenmoorder ten spijt, het Woord Gods toch vleesch is geworden, dan richt de duivel zich tegen Christus Zelf. Reeds als klein kind dreigde Zijn leven door Herodes vernietigd te zullen worden. En als Hij straks optreedt onder het volk, dan weet gij hoe Satan alles üi beweging en op het spel heeft gezet om Jezus in den afgrond te stooten. Judas en Kajafas, het Sanhedrin en Pilatus, de Farizeërs en de tollenaars, de aristocraten en de proletariërs, de liberalen en de orthodoxen, alles werkte eendrachtig samen om Jezus aan het kruis te brengen. Weldra was dan ook de Herder geslagen en de schapen der kudde waren verstrooid. Weldra scheen dan ook de duivel den palmtak der overwinning behaald te hebben. Maar de heerlijkheid Gods licht nergens schooner dan in de donkerheid van het kruis, dat eenmaal geplant stond op Golgotha's heuveltop. Immers, o, ironie der geschiedenis, o diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennisse Gods, was er ooit een plaats, dan v; as het hier op Golgotha, dat de bedrieger bedrogen, dat de verbreker verbroken, dat de verslinder verslonden werd. Ja, dat hout der schande, waarmee Satan den eeuwenouden strijd meende gewonnen te hebben, bleek juist het teeken van zijn allergrootste nederlaag te zijn. Het bloed dat daar drupte uit die brandende wonden riep het hem als 't ware reeds toe : gij hebt het verloren, o Satan, w^nt gij hebt zelf aan God het wapen geleverd waardoor gij te schande zult worden, gij zijt verslagen met uw eigen zwaard.
En wat Satan toen nog niet wilde gelooven, dat is hem aan den morgen der opstanding duidelijk geworden en dat heeft hij nog duidelijker gezien aan den morgen van den Hemelvaartsdag, toen Christus gekroond is met de kroon der eere, toen Hij weer ingegaan is in de heerlijkheid die Hij bij den Vader had, eer de wereld was.
Toen de Verheerlijkte Middelaar in den hemel was, begreep Satan heel goed dat hij nu afgedaan had, dat hij den strijd verloren, voor goed, voor eeuwig verloren had. Maar toen de draak dat ook zag, dat hij op de aarde geworpen was, was het toen wel zoo'n wonder dat hij de vrouw is gaan vervolgen, die het manneken gebaard had, dat hij de vrouw is gaan vervolgen, die aan het door hem bestreden Kind het levenslicht schonk. Ja, gemeente, Maria wordt zalig gesproken door alle volken, maar om dezelfde reden wordt zij door alle duivelen vervloekt. En zoo is het ook met de Kerk des Heeren, waarvan Maria, de moeder van Jezus, een zinnebeeld was. Neen, 't is geen verdienste, waarop zij zich kan laten voorstaan, maar toch is het een feit, dat zij door haar geloof in Immanuël, de Spruit heeft voortgebracht, die uit het geslacht en den wortel Davids is. En om die reden mag de Kerk des Heeren door alle volken worden benijd, maar om diezelfde reden is ook de duivel met den meest feilen haat jegens Gods Kerk bezield. En zoo is het niet te verwonderen dat de duivel, teruggeworpen uit den hemel als aanklager der broederen, in zijn ontzaglijke Satanische ontnuchtering, als een onttroonde koning hier op aarde nog tracht te verwoesten en te vernielen alles wat hij bemachtigen kan. Vandaar dat de hemelbewoners het ook hadden uitgeroepen : Wee dengenen die de aarde en de zee bewonen, want de duivel is tot u afgekomen en heeft grooten toorn, wetende dat hij een kleinen tijd heeft.
Die groote toorn, de hartstochtelijke woede van Satan is dus de reden dat hij de vrouw vervolgt, die het manneken gebaard heeft.
Maar nu herinnert onze tekst ons in de tweede plaats aan een heilzame vlucht. En daar blijkt uit, dat ook 't woeden van Satan tegen de vrouw van onzen tekst vruchteloos is. Immers en der vrouw zijn gegeven twee vleugelen eens grooten arends, opdat zij zou vliegen in de woestijn, in haar plaats alwaar zij gevoed wordt, een tijd en tyden en een halven tijd buiten het gezicht der slang.
Bij het eerste lezen lijkt dit een moeilijk woord, maar het is toch wel mogelijk hiervan een eenvoudige verklaring te geven.
Die twee vleugelen zijn natuurlijk een beeld van een dubbele gave, die God door de werking van Zijn Geest aan Zijn Nieuw-Testamentische gemeente gegeven had. Die tweeledige gave openbaart zich in geloof en in gebed.
Het geloof immers wordt door Jezus gekenschetst als de kracht waarmee wij alles kunnen, zelfs bergen verzetten. En de apostel Paulus spreekt over dat geloof in rechtstreeksch verband met de duivelenwereld als hij zegt dat het geloof het schild is, waarmee wij alle vurige pijlen des boozen zullen kunnen uitblusschen. En de apostel Johannes zegt dat het geloof de kracht is waarmee Gods Kerk de wereld overwint.
En dat naast het geloof het gebed de tweede vleugel is, waarmee de gemeente des Heeren met krachtigen wiekslag moet vluchten in de woestijn, is al evenzeer duidelijk in de H. Schrift. Zij spreekt immers zelfs van den Geest der gebeden. Het bidden is dan ook het machtige wapen in de hand van Gods kinderen om hun geloofslamp brandende te houden. Het gebed, gij weet het, wordt meermalen genoemd de ademtocht der ziel.
Geloof en gebed zijn dus de twee gaven die aan de gemeente des Heeren tot wapenen gegeven zijn om zich te handhaven tegen de verwoede aanvallen van den vorst der duisternis. Maar deze twee wapenen blijken geen wapenen van aanval, maar alleen wapenen van verdediging te zijn. Die twee vleugelen,  die hier arendsvleugelen worden genoemd — en dat is natuurlijk om de groote snelheid als om de groote kracht die die vleugelen bezitten — zijn haar gegeven, opdat zij daarmee zou vliegen, en wel zou vliegen in de woestijn.
De plaats van Christus' Kerk is hier dus in de woestijn. Daar bergt zij zich, daar heeft zij een schuilplaats, haar door God aangewezen, waar de Heere Zijn beschermende hand over haar uitstrekt. En inderdaad, het leven van Gods gemeente is hier aan deze zijde des grafs een woestijnleven. Ook al zijn in die woestijn soms Elims, plaatsen waar 12 waterfonteinen zijn, waar aan wij onzen dorst kunnen lesschen, en plaatsen waar soms 70 palmboomen gevonden worden onder welks schaduw wij kunnen nederzitten, toch blijft het hier een trekken door dorre plaatsen en soms door de wildernis. De on verderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis wordt in den hemel bewaard. Wij genieten er hier nooit anders dan een geringen voorsmaak van.
Maar nu is dit weer zoo troostvol, dat als we een plaats kennen waar we op de vleugelen van geloof en gebed zijn heengevlogen, dat dat dan ook een plaats is waar we gevoed worden. Ja, de Heere, die Zijn volk Israël op hun tocht door de woestijn voedde met manna des hemels en drenkte met water uit den rotssteen, Hij voedt in de woestijn van dit leven ook de vrouw van Zijn gemeente. Of is het soms niet waar, wat de dichter van Psalm 33 eens zong :
Zijn machtig' arm beschermt de vromen, En redt hun zielen van den dood.
Hij zal hen nimmer om doen komen, In duren tijd of hongersnood.
O, hoevelen van Gods kinderen hebben het op hun woestijnreis ondervonden, dat ook deze belofte des Heeren in Christus haar vervulling vond. Hoevelen worden op hun tocht door de wildernis van dit leven telkens weer gevoed met dat brood van Hem die het kon zeggen : Ik ben het brood dat uit den hemel is nedergedaald. Als zij maar blijven in hare plaats. En wat is de plaats van Gods Kerk in de woestijn dezer wereld ? Die plaats is onder de Middelaarsvleugelen van haar Heiland. Die plaats is de schuilplaats des Allerhoogsten. En die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen. In die plaats alleen is het veilig. Immers in die plaats is de vrouw buiten het gezicht der slang. D.w.z. in die plaats kan de slang haar niet deren, kan de duivel haar niet treffen. O, als zij die plaats, die schuilplaats des Allerhoogsten verlaat, als zij door haar ongeloof en door de verslapping van het gebedsleven buiten die plaats gaat omzwerven, dan is zij nergens veilig, dan loopt zij altoos weer gevaar niet alleen van honger om te komen, maar ook getroffen te worden door de vurige pijlen die de draak op haar richt; maar als zij op de vleugelen van geloof en gebed weer in haar plaats is gekomen, dan behoeft ze niet te vreezen voor den pijl die des daags vliegt, voor de pestilentie die in de donkerheid wandelt, voor het verderf, dat op den middag verwoest.
En nu is 't wel eigenaardig, dat er staat dat zij op die plaats buiten het gezicht der slang gevoed zal worden, een tijd en tijden en een halven tijd. Dat is dus samen 3'/2 tijd. Ook dit getal moet, evenals alle getallen in de Openbaring, zinnebeeldig opgevat worden. Het wil zooveel zeggen als 31/2 jaar. 1260 dagen. 42 maanden. Volgens de meeste uitleggers wordt met deze 31/2 jaar bedoeld de periode van de Hemelvaart van Christus tot aan Zijn wederkomst op de wolken. Dus de heele woestijnperiode van Gods N.-Testamentische Kerk. 3'/2 toch is de helft van 7. De gansche bedeeling van dezen tijd wordt dan weergegeven door dit heilig getal, evenals een week ook uit 7 dagen bestaat. De helft van die 7 was de Oud-Testamentische, en de andere helft van die 7 is dan de N.-Testamentische periode, dus de tijd dat Gods Kerk na Christus nog op aarde zal zijn. En al dien tijd nu wordt zij door den Heere gevoed, bewaard, verzorgd. Als wij nu ook maar die twee vleugelen mogen bezitten, die vleugelen van geloof en gebed om onder de Middelaarsvleugelen van den verhoogden Koning onze toevlucht te zoeken, dan zal het ook onze ervaring zijn :
God is een toevlucht voor de Zijnen.

V.

M. J.

(Slot volgt).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 december 1931

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 december 1931

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's