Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jezus zeide tot haar : Ik ben de opstanding en het leven ; die in mij gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven; en een iegelijk, die leeft en in mij gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid ; gelooft gij dat ? Johannes 11 vers 25—26.

JEZUS, DE OPSTANDING EN HET LEVEN.
Bovenstaande woorden zijn ontleend aan de geschiedenis van de opwekking van Lazarus.
In het lieflijk Bethanië had ook de dood zijn intrede gedaan in de woning van Lazarus, Maria en Martha, en de kille hand gelegd op het hart van den geliefden broeder. Nadat de zusters aan den Heiland de ernstige krankheid van Lazarus hadden gemeld, begaf Jezus zich na twee dagen op weg naar dit huis der rouwe om de tranen der bedroefden te dreven. Martha, gehoord hebbende van de komst des Heeren, ging hem een eindweegs tegemoet en zeide tot hem : „Heere, waart gij hier geweest, zoo ware mijn broeder niet gestorven. Maar ook nu weet ik, dat alles, wat glj van God begeeren zult, God het u geven zal". Martha vertrouwde blijkbaar, dat Lazarus met de dooden zou opgewekt worden, als Jezus dat wilde en van God begeerde. Op dit woord van Martha antwoordde de Heere zijdelings met de verzekering, dat Lazarus weer zou opstaan. Martha verstond dit van de groote opstanding uit de dooden, zeggende : „Ik weet, dat hij opstaan zal in de opstanding ten laatsten dage". Misschien hoopte zij wel dat de Heere haar broeder thans reeds zou opwekken, doch vragen, durfde zy dit niet. De Heiland wilde echter, dat Martha haar aandacht niet langer aan haar overleden broeder zou schenken, doch op Hem zou vestigen. Vandaar, dat Jezus nu tot haar zeide : „Ik ben de opstanding en het leven ; die in mij gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven ; en een iegelijk, die leeft en in mij gelooft, zal niet sterven in dei eeuwigheid".
Ik ben de opstanding en het leven. Welk een veelomvattende uitspraak! De Heere zeide niet: „Ik verkondig u de opstanding en het leven", of „Ik wijs u den weg naar de opstanding en het leven", doch op zichzelf wijzend, sprak hij : „Ik ben de opstanding en het leven". Wat geen mensch op de lippen kan en mag nemen zonder zich aan ernstige Godslastering schuldig te maken, kon de Heere Jezus van zichzelven getuigen.
Ik ben de opstanding. De bevestiging van dat woord zien wij op den heerlijken Paaschmorgen in den hof van Jozef van Arimathea. Toen op dien gedenkwaardigen vrijdagavond Jozef en Nicodemus het lichaam des Heeren van het kruis genomen en in een nieuw graf ter ruste gelegd hadden, scheen het alsof Satan had getriomfeerd en het leven in den dood was ondergegaan. Ja, alle menschelijke kracht moest worden aangewend om den dierbaren Zaligmaker in den dood te houden. Niet alleen was het genoeg, dat de steen voor het graf werd verzegeld, ook moesten Romeinsche soldaten de wacht bij de grafspelonk betrekken. Doch door geen menschenkracht kon de Almachtige worden aan banden gelegd. Dat bleek op den morgen der Verrijzenis. Nauwelijks was de morgenstond aangebroken of er geschiedde een groote aardbeving. De soldaten vielen ter aarde, werden verschrikt, vluchtten weg. Een engel, in de gedaante van een jongeling, daalde als de bliksem van den hemel neder en wentelde met reuzenkracht den steen weg. Daarin sprak de Heere als 't ware tegenover alle menschelijke vijandschap, Mijn Raad zal bestaan en Ik zal mijn welbehagen doen".
Onder deze geweldige teekenen is de Zone Gods van de dooden opgestaan. Zonder de verderving te zien, is hij tot het leven teruggekeerd. Hij, de groote Levensvorst, die aan zijn gordel draagt de sleutelen van dood en hel, kon van den laatsten vijand niet gehouden worden. Hij is de Opstanding.
De Heere zeide tot Martha niet alleen : „Ik ben de opstanding", doch hij voegde er ook aan toe : „en het leven".
„Ik ben het Leven". Zoo sprak de Heiland. In verschillend opzicht kan Jezus „het leven" worden genoemd. Allereerst, omdat in Hem verschenen is het onverwoestbare, onafhankelijke leven, dat God zelve deelachtig is, terwijl ons leven afhankelijk, niet zelfstandig is en alleen in stand gehouden wordt door de almachtige en alomtegenwoordige kracht Gods. Maar dat niet alleen. We kunnen ook zeggen, dat Christus door zijn lijden en sterven het leven verwierf. En van dat waarachtige leven in gemeenschap met God, zegt Jezus nu ook : „Ik leef en gij zult leven". Dat zalige leven schenkt nu de uit den dood Verrezene aan zijn volk. Dat doet Hij, wanneer hij den mensch uit den doodslaap der zonde opwekt en het geestelijk leven in zijn ziel inplant. Wie dat leven ontvangt, weet eerst in waarheid, wat „leven" is. Van het vroegere leven in de wereld, getuigt Gods gekende : „Dat was geen leven". Maar wie iets mag kennen van de vertroostingen Gods, vindt daarin zulk een rijkdom, dat hij vol verrukking daarvan zegt: „Dat is eerst leven".
Van dat zalige leven gewaagde nu des Heeren woord tot Martha, allereerst in betrekking tot den gestorven Lazarus : Die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven.
De dooden leven. Daaraan denken wij veel te weinig. Neen, de in Jezus ontslapenen zijn niet weggezonken in het eeuwige duister, noch glijden als zwijgende schimmen langs elkander heen in een naargeestig doodenrijk. Gods Woord leert ons anders. Ze leven voort in een hoogere wereld dan wij. Daar leven zij intensiever, heerlijker, rijker dan wij op aarde doen. Ze verlustigen zich steeds meer in de aanbidding van het Lam, dat hen Gode kocht met zijn bloed. Steeds dieper worden zij ingeleid in de vreugde des Heeren.
„Maar hun stof : gist toch maar in de aarde", zoo zucht menigeen bij de gedachtenis aan zyn geliefde dooden. De Heere gaf echter aan Martha ook een belofte over het lichaam der gezaligden. „De dooden zullen leven", zoo zeide de Heiland. Niet eeuwig zal hun stof in de aarde rusten. Het graf zal de dooden eens wedergeven. Met nieuwe opstandingslichamen zullen de zielen weer overkleed worden. Dan zal het lichaam niet meer zijn als een loodzware last om de vlucht der ziel tegen te houden, maar het zal een volmaakt orgaan zijn voor de ziel om God eeuwig te loven De dooden zullen leven.
De Heere is niet alleen een God der dooden, doch ook der levenden. Vandaar dat Jezus tot Martha er bij voegt: „En een iegelijk die leeft en in mij gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid.
Niet sterven in der eeuwigheid. Is dat niet lijnrecht in strijd met de ervaring van lederen dag ? De Koning der verschrikking gaat toch de woning van Gods gekenden immers niet voorbij. Ook dengene, die in Christus zich geborgen mag weten, wacht als laatste rustplaats het donkere graf. En toch zegt de Heiland : „zij sterven niet, in der eeuwigheid niet". Terecht. De volle verschrikking van den dood blijft aan Gods kinderen gespaard. De dood is voor hen geen betaling voor der zonden schuld, geen wegzinken in het eeuwig verderf. Neen, de dood is voor den geloovige de doorgang tot het eeuwige leven, het afsterven aan de zonde. Door de Jordaan des doods voert God zijn volk naar het Kanaan der rust. De levenslamp van Gods keurvolk wordt niet uitgebluscht in het eeuwige duister. Christus is hun licht. Daarom zal het voor hen eeuwig licht zijn.
„Gelooft gij dat ? " vroeg Jezus tenslotte aan Martha. Die vraag stelt de Heere ook ons. Laat ons ernst maken met die vraag, waarde lezer. Bedenk, dat de dood ieder uur wenkt. Wij worden ouder, iedere dag brengt ons een schrede nader bij ons graf. Alles wijst er op dat ook voor ons het einde eens komt. Gelooft gij nu, dat gij niet sterven zult in der eeuwigheid ? Bevestigend zult gij die vraag nooit kunnen beantwoorden, als gij niet Jezus kent als de Opstanding en het leven. Martha mocht haar geloof belijden met een „ja, Heere". Zij dat geloof ook uw levensdeel, dan zal de Verrezen Heiland het ook voor u ten tijde des avonds licht doen zijn.
N.

V. d. G.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 maart 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 maart 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's