Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

JONKER VAN STERRENBURG

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

JONKER VAN STERRENBURG

Een verhaal uit het Friesche volksleven

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Met toestemming van den Uitgever
J. H. Kok te Kampen
35) „Nou ja, dat wéét ik nu wel, nu de boodschap waarom het ging". — „Och ja, ik kan niet vlugger, 'k Heb den Jonker al gezegd, dat ik wat te doen kreeg als ik thuiskwam, omdat die vrouwen zoo nieuwsgierig zijn en ze alles moeten weten". — „Heb je dat gezegd ? " — „Ja wis". — „Nou, 't is mooi, wat moet de Jonker wel niet denken ? " — „Wel, het is immers zoo, en hij had er schik van en heeft er hartelijk om gelachen. Toen zei hij : „nu, doe mijn groeten aan je vrouw". — „Och, man, maar nu weet ik immers nog niks", zegt vrouw Mollema, terwijl zij ongeduldig met haar voet stampt. — „'t Komt wel, 't komt wel; houd je maar kalm. Toen kregen we het over 't ongeluk van gistermiddag. De Jonker vroeg me of ik wel met paarden had omgegaan, en daarop heb ik hem verteld wat ik al zoo met die knapen beleefd heb, toen ik nog diende. En toen, vrouw — je moet eens begrijpen — om nu maar kort te gaan, toen heeft de Jonker mij gevraagd of ik den hengst, waarmee hij gister bijna te water was geraakt, wilde berijden, om hem het schrikken zooveel mogelijk af te leeren. Nu moet ik morgenmiddag daarheen, om dat prachtdier op mijn eigen manier te behandelen. De Jonker zou het wel met Lettinga in orde maken".
Bij 't hooren dezer woorden zet vrouw Mollema groote oogen op. Hoe is het mogelijk dat heeft zij niet durven denken. Dat is juist iets voor haar man. Zij weet hoe hij dweept met paardendressuur, en dan, uit het een komt vaak het ander.
„Nou, " zegt zij, „dat had ik nooit durven denken !" — „Ja, en toen heb ik met den Jonker de stallen bekeken. Mensch, mensch mensch, wat een rijkdom ! Ik wou dat je ze eens gezien had. Hoe prachtig is alles ingericht. Boven in den gevel een groote klok met wijzerplaat, precies als op onzen toren. Van binnen alles even mooi in de verf en de muren hagelwit, en dan pompen met koperen kranen, en een blauw zerken vloer, ja, ik weet het alles niet. En dan die paarden, negen merries en drie hengsten ! Och, dan zijn die andere paarden van Kleiterp geen zien waard ! Later zou ik het wagenhuis bezichtigen zei de Jonker." — „Dus je moet er weer heen ? " „Natuurlijk, morgenmiddag al om den hengst te halen. De stallen staan voor mij open heeft mijnheer gezegd." — „O, o, wat zullen de menschen zeggen als zij jou morgen met het paard van den Jonker zien loopen." — „Ja, dat vind ik ook verve­lend, maar daar kon ik het toch niet om laten gaan." — „Nee, van zelf niet." — „O, ja, de Jonker heeft me ook nog wat voor je meegegeven."
Haastig grijpt Douwe in den zak van zijn jas en haalt de enveloppe te voorschijn. „Kijk, dat was voor jou; nu weet je meteen dat alles waar is, wat ik verteld heb."
Nu klimt de verwondering van vrouw Mollema ten top. Met bevende hand wordt in het naaikistje naar de schaar gezocht, dan heel voorzichtig het couvert losgeknipt, en beiden kunnen nauwelijks gelooven wat zij zien, wanneer zij het volgend oogenblik een bankbiljet voor den dag haalt, dat zoo wel kersversch van de drukkerij kon komen. De tranen springen haar in de oogen en Douwe veegt ook heimelijk iets weg. Gedurende al de jaren van hun huwelijk zijn zij nog nooit zoo rijk geweest. Wel heeft hij meermalen papiergeld in de beurs gehad, maar dan van den boer om dit bij den bakker te verzilveren, doch dit is nu hun eigendom.
„O, man, wat zijn we nu rijk; wat zullen we daarmee doen ? " vraagt zij, terwijl haar de blijdschap uit de oogen straalt. Ja, dat weet hij ook zoo maar niet. Hij weet van louter pleizier niet wat te moeten doen ; zijn oogen schijnen te lachen. Als gewoonlijk gaat de hand weer achter het oor en dan zegt hij :
„'t Is voor jou, hoor, koop er maar voor wat je graag hebt."
„Ja, maar jou krijgt er ook van. Weet je wat, we bergen het voorloopig in het laatje van het kabinet en zullen dan later wel eens weer praten. Wat zal Jap zeggen als zij dit alles hoort !"
Daar gaat de deur open en komt Aaltje binnen.
„Heb je misschien ook even een paar schepjes suiker, buurvrouw? 'k Heb vergeten om te halen en niets meer in huis voor morgen vroeg."
Handig heeft vrouw Mollema het kostbaar stukje papier weggeborgen. Zij heeft wel begrepen welke bedoeling achter deze vraag verborgen ligt.
„Jawel, buurvrouw; 'k zal je helpen." „Wat ben jou in den pronk, buurman, en dat op den laten avond. Toch geen onraad ? "
„Nee, gelukkig niet. 'k Moest even naar het Slot."
„Of ik het al niet gezegd heb. 'k Zag gisteravond de huisknecht van den Jonker hier vandaan komen, ik zei al tegen Teunis, daar zit wat achter. Wou hij jullie Sjoerd soms in dienst hebben ? "
„Nee, ik moet morgen een van de paarden afrijden, 't beest is wat schichtig."
„Heb je van je leven, dat tref je. Zoo word je mooi op het paard getild." Douwe lacht eens fijntjes.
„'k Hoop voor jou maar niet, dat je over het paard getild wordt", vervolgt zij, omdat buurman zoo boft en haar man nooit eens een meevallertje heeft.
„Dat hoop ik ook niet, buurvrouw, " zegt Douwe, „'t zou nergens goed voor zijn."
Daarop verdwijnt Aaltje even stil als zij gekomen is, om het nieuwtje gauw verder te vertellen.
Nu komen de jongens ook binnen, 't Valt hun op dat vader en moeder in zulk een blijde stemming zijn. Zij mogen nu ook wel weten wat er te gebeuren staat.
„Vader moet morgen het paard van den Jonker berijden, Sjoerd", zegt moeder.
Dat was iets voor die knapen; hun oogen flikkeren, vooral die van Sjoerd. ,, En krijgt vader dan ook zoo'n pak aan als die koetsier, die dan op den bok zit? " vraagt Jan.
„Wel neen, jongen, 't is maar voor een paar dagen".
Maar zelfs de kinderen achten het zulk een onderscheiding, welke hun vader te beurt viel, dat zij er nog niet zoo spoedig over zijn uitgepraat.
Dien avond gaat men later dan gewoonlijk naar bed. Vrouw Mollema meent, dat het nu ten minste wel een kopje thee kan lijden. Telkens komt Douwe nog iets te binnen, wat hij vergeten heeft te zeggen.

(Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 maart 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

JONKER VAN STERRENBURG

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 maart 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's