Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DEN WOORDE GODS

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 1 : 28. En God zegende hen en God zeide tot hen : Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt en vervult de aarde en onderwerpt haar en hebt heerschappij over de visschen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het geüierce, dat over de aarde kruipt.

2e Serie. Uit het ongeschreven woord. V.
Het leven is een strijd. Ja, leven is strijden, worstelen om te bestaan. Zoo heeft God het geschapen en dus verordineerd. Elk levend wezen heeft te worstelen om aan zijne omgeving te onttrekken wat noodig is voor het onderhoud zijns levens. En zoo is het ook met den mensch. Onze ademhaling werkt van oogenblik tot oogenblik om aan de lucht te ontnemen wat onmisbaar is voor ons bloed en wij voeren een voortdurenden strijd om ons te verwerven hetgeen wij voor voeding behoeven. Dat is nu zoo, maar dat was ook zóó in het paradijs vóór den val. Ook toen was er in den mensch een gestadige levensarbeid, om aan de lucht, waarin hij ademde, aan de aarde, waarop zijn voet geplant was, te onttrekken wat vereischt is voor het menschelijk bestaan. En zoo staat er dus ook reeds vóór den val van den mensch geschreven, dat hem het zaadzaaiende kruid was gegeven tot spijze. De Heere God had het zoo verordineerd. Maar toen was er in die worsteling des levens nog niet het zonde-gif gedruppeld. Het was de arbeid des levens, die de strekking had, evenals elk schepsel, ook den mensch te brengen tot zijne eindontwikkeling. Ieder wezen, hoe klein en nietig ook, en ook de mensch zou moeten medearbeiden aan de voltooiing van Gods scheppingswerk, dat in het einde Zijne heerlijkheid verkondigen zal.
En ook over dien strijd des levens, die den schepselen en ook den menschen opgelegd is, geeft het eerste Gods Woord licht. De Heere God verkondigt het den mensch, maakt het aan zijn bewustzijn kenbaar, opdat hij ook dat levenswerk als ordinantie Gods zal waardeeren. Hij zal er Gods roeping in onderkennen. Zie, hoe God den mensch het licht doet opgaan over eigen wezen, over zijne levensgaven, over de diepste levensgevoelens, die in zijne ziel spreken, zich in zijn bewustzijn vertolken. Hij moet vruchtbaar zijn en zich vermenigvuldigen. Het is de door God zelven opgelegde levenswet, de norm, waaronder hij leeft. Een geslacht zal hij verwekken en met dat geslacht zal komen de vervulling der aarde en met die vervulling der aarde ontsluiten zich nieuwe vergezichten van eene menschheid, talrijk, zooals eeuwen later de profeet het zou beschrijven, als hij van den Almachtige getuigt: „Hij is het, die daar zit boven den kloot der aarde en derzelver inwoners zijn als sprinkhanen". Ja, dat was vanwege de kleinheid en de nietigheid, maar toch ook zeker vanwege hunne talrijkheid, vanwege hunne geweldige vermenigvuldiging.
Doch ook hierbij blijft de inhoud van dat eerste Gods Woord niet staan. De Heere God doet het den mensch beseffen, dat die vervulling der aarde eene groote inspanning zijner krachten vorderen zal. Indien de mensch deze aarde zal vervullen, dan moet hij haar eerst onderwerpen. Dat sluit aan bij hetgeen in Genesis 3 : 15 wordt gezegd van den hof van Eden, die den mensch tot woonplaats wordt gegeven, doch niet om er in ledigheid rond te waren. In den hof van Eden werd hij gezet „om dien te bouwen en dien te bewaren". Dat was eene openbaring van denzelfden plicht, als hier, terstond na des menschen schepping, hem als levenswet wordt ontdekt. Dit was ook een vorm van de onderwerping der aarde, want afgedacht van het ontroerend feit van zondeval en dood, was de mensch tot arbeid geroepen. Hij moet worstelen met de aarde om haar te onderwerpen, dus over haar te heerschen, haar te dwingen te geven hetgeen de mensch behoeven zou. En dat niet alleen, maar in die worsteling moet de mensch nu ook de krachten en de gaven ontvouwen, die in het Godsbeeld, waarnaar hij werd geschapen, zijn gegrond. Het was ook met dien eersteling van ons geslacht, voordat de zonde hem tot verderf had gebracht, als met elk levend wezen en als nu nog met een iegelijk van ons. Al hetgeen als vermogen in ons sluimert, kan eerst door oefening van kracht tot volkomen openbaring komen. Dat is zoo met ons geweest in onze. prille jeugd, waarin langzaam onze vermogens naar ziel en lichaam beide tet ontplooiing kwamen. We zien het bij onze kleinen, dat zij het spreekwoord bevestigen : oefening baart kunst. En heel het systeem onzer opvoeding heeft ten doel de vermogens, die de mensch ontvangen heeft, te ontwikkelen, wat in de kinderen sluimert te wekken tot welbewuste daad. En de ervaring leert het ons op later leven, wanneer een ongeluk ons trof en hand of voet in het ongereede geraakten, dat er oefening noodig is voor de genezing. Het normale gebruik onzer leden keert eerst langzaam weder door ons te dwingen tot oefening. En datzelfde verschijnsel, dat wij in de menschenwereld waarnemen, valt ook bij de dieren te ontdekken. De jonge vogels leeren vliegen door oefening en elk beest, al komt het veel minder hulpeloos ter wereld dan de mensch, heeft toch eene periode in zijn eersten levenstijd, waarin het rijp wordt voor den middag zijns levens door oefening van die levensgaven, die er als vermogens in sluimeren.
Zoo was het nu ook met den mensch in den beginne. Hij kwam uit de hand zijns Scheppers voort als een pronkjuweel, waarin Gods eigen beeld schitterde. Hij droeg in zich den rijkdom van geestelijke krachten, die in Gods beeld zijn gegrond. En nu komt tot dien mensch, nog in ongerepte heerlijkheid, het eerste Gods Woord, dat de strekking heeft hem te ontdekken voor hetgeen in zijn innerlijk wezen hem als vermogen is geschonken. Hij moet weten, wie hij is, verstaan welke krachten hem dragen, welke vermogens hij bezit, opdat hij tevens zal inzien in de hooge en heilige roeping, die hij te vervullen heeft. Het licht, dat in het eerste Gods Woord over zijne ziel opgaat, werpt een profetischen glans over heel de toekomst van zijn geslacht. Hij zal vruchtbaar zijn en zich vermenigvuldigen. Deze is de levenswet, die hem beheerschen moet. Hij zal de aarde moeten vervullen, want het is Gods doeleinde, dat de geslachten zich zullen uitbreiden om de gansche aarde te bewonen, opdat Zijn eeuwig Koninkrijk zal komen en Hem door aller menschentong de lof en de aanbidding zal worden toegebracht en de geheele aarde zal vol zijn van Zijne kermis. Maar ook dat zal niet mogelijk wezen zonder dat de mensch zich die aarde onderwerpt.
En daarmede wordt nu door des Heeren Woord aan den ongevallen mensch, aan den mensch in zijne reine onschuld, dus afgedacht van wat er later door de zonde van hem geworden is, de cultuurtaak voorgesteld. In die onderwerping der aarde is eigenlijk, wat wij nu met een modern woord „cultuur" noemen, begrepen. Dit komt van een woord, welks grondbeteekenis is : de aarde bebouwen. Het uitgangspunt van de menschelijke ontwikkelingsgeschiedenis is gelegen in zijn worsteling om de onderwerping der aarde. De ontginning van den bodem is het eerste, waarin de menschelijke gaven en vermogens naar lichaam en ziel in actie moeten worden gebracht en waardoor zijne geestelijke krachten zich ontvouwen moeten. Zoo leert ons dus Gods eerste Woord tot den mensch, hoe Zijn beelddrager geroepen is tot heerschappij over al wat in de natuur zich voor hem stelt. Zijn geest zal den scepter voeren over de aarde en over al wat zich, als met die aarde in betrekking staande, voor zijn oog ontdekt. Zoo ontsluit God voor dien mensch het oneindig vergezicht van hetgeen hij door zijne rede vermag, den horizon van de heerschappij des geestes over de diepten der hemelen boven hem, over de afgronden der aarde onder zijn voet, over lucht en wolken, over zeeën en rivieren en over het vee op duizend bergen. Het is alles den mensch ter onderwerping gegeven, opdat hij het na zijne overwinning zal nederleggen voor de voeten des Almachtigen en met den dichter belijden : „Hoe groot zijn Uwe werken, o Heere ! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt, het aardrijk is vol van Uwe goederen". Ja, hij zou het langs dien weg steeds klaarder leeren verstaan en steeds dieper mogen doorgronden, dat de heerlijkheid des Heeren tot in der eeuwigheid zij.
Die worsteling om de aarde te onderwerpen, is dus het uitgangspunt voor de rijpe en volle ontwikkeling van al hetgeen als vermogen in den mensch sluimert. Alle geestelijke gaven moeten hem bewust worden, opdat hij klaar zal weten, wie hij waarlijk is als beelddrager Gods. En zoo is hetgeen de Heere hier aan den mensch verklaart, de hooge en de heilige roeping Gods om alle zijne natuurlijke gaven tot ontvouwing te brengen, om ook hetgeen hem in Gods beeld gegeven werd, te ontginnen door den arbeid en in den arbeid, die hem voorgesteld wordt. Zoo ontsluit de Heere voor het bewustzijn reeds van den mensch in rechtheid, afgedacht dus van den vloek der zonde, dat inspanning van alle krachten naar lichaam en ziel hem eene, nu nog slechts in beginsel bekende, heerlijkheid zal ontsluieren, die van dag tot dag en van jaar tot jaar en van eeuw tot eeuw zal voortschrijden naar dien toekomst, waarin het beeld van God den luister Zijner glansen in ongetemperde schoonheid openbaren zal en den Schepper door de gansche menschheid zal worden gezongen : „de heerlijkheid zij onzen God van eeuwigheid tot eeuwigheid en alles wat adem heeft, love den Heere, Hallelujah!"
Een leven van krachtsinspanning tot onderwerping der aarde, opdat zij gelegd worde op het altaar Gods, wordt den mensch als levensroeping in dit eerste Gods Woord in het uitzicht gesteld. De cultuur der menschheid is dus niet bijkomstig, maar gegrond in zijne schepping naar Gods beeld. Wetenschap, die zich richt op de heerschappij over de natuur, alle kunst en alle sociale ontwikkelingsvormen, waardoor het menschelijk leven verhoogd wordt, doordat de geestesgaven, waarmede de mensch werd toegerust, tot volle en rijke ontwikkeling worden gebracht, werden dus van den beginne hem door Gods eigen Woord als na te streven voorgesteld. De Heere roept er den mensch toe.
Indien er dus geen zondeval ware ingetreden, zou de menschheid toch een wetenschap hebben voortgebracht, en een kunstleven gekend hebben. Ook indien de mensch in den staat der rechtheid ware staande gebleven, zouden zich voor zijn bewustzijn de perspectieven hebben ontsloten van eene wetenschap, die altijd nieuwe veroveringen behalen zou op hetgeen de natuur in haren schoot verborgen houdt. Maar hoeveel sneller zou dan dat proces zijn verloopen, wijl de menschelijke rede alsdan met ongebroken kracht haren arbeid had kunnen volbrengen en hare wondere, nu maar al te zeer voor ons verborgen krachten, tot kennen en doorgronden zou hebben bewaard. Ook dan was er eene wetenschap geboren, die gedragen werd door de onmiddellijkheid van een kennen, dat als doordringend tot het wezen der dingen, op eenmaal het alles in zijn oorzaak en gevolg zou hebben doorzien. Ook dan zou er dus een wonderrijke wetenschap met haar technisch kunnen zijn verworven, die het menschelijk leven een cultuurschat baarde van ongekende weelde. Maar zonder den wanklank der zonde, zonder de disharmonie der ongerechtigheid en met een sociaal leven, dat in zijn organische ontwikkeling geen ruimte liet voor wat na de zonde de cultuur als zaden der ontbinding in zich draagt.
Dat er dus na den val een cultuurleven geboren wordt, dat de menschheid ook in haren zondestaat worstelt om de onderwerping der aarde, het is gegrond in het eigen menschelijk wezen, zooals het door God zelf geschapen werd. De gevallen mensch is nog een mensch, een verdorven mensch, een verzondigd mensch, zooals Calvijn zegt, de ruïne van wat hij eenmaal was, die nog slechts in groote lijnen doet vermoeden wat hij had kunnen zijn. En daarom, hij brengt in den loop der eeuwen ook een cultuurleven voort, eene wetenschap en eene kunst. Hij worstelt, hoewel gevallen, met zijne redemacht om de heerschappij over de verborgenheden der natuur. Ook nu brengt hij door de ontplooiing van wat er nog aan krachten des geestes in hem sluimeren bleef, een rijkdom en weelde voort aan cultureele goederen en een sociaal leven, dat daarvan den stempel draagt. Maar Gods kennis is er uit geweken. In den nacht zijner zonde bleef den mensch niet meer dan de afgod van zijn ik, waarvoor hij zich naarstiglijk buigt in de verborgenheid van den tempel zijner ziel. En daarom al die weldaden, vruchten van de gaven der genade, waarmede de Schepper hem gekroond had, zij worden niet meer als een dankoffer neergelegd op het altaar voor Gods aangezicht, maar uitgedragen in den tempel der menschelijke zelfvergoding. Het gaat in den cultuurstrijd om de verrijking van het leven des menschen alleen, zoodat hij ingaat in den tempel van den Mammon, in de paleizen der genietingen dezer wereld, maar het eeuwige licht des levenden Gods ging over hem onder. Hij wandelt in den nacht van zijn kunstlicht en den levenden God kent en zoekt hij niet meer. En daarom ontviel aan zijn sociale leven die organische onderschikking, die wondere; schoone harmonie, waaruit geluk en vrede en zaligheid alleen kunnen opbloeien door zich te geven, met alles wat de menschheid heeft, in den opgang ter verheerlijking Gods. En sinds is er dus wel een cultuurrijkdom verworven, omdat ook de mensch der zonde, bewogen door de grondkrachten, die in Gods beeld oorspronkelijk zijn bereid, zich nog opmaakt tot onderwerping der aarde. Doch zijne cultuur: , waaraan de adem der heerlijkheid Gods ontbreekt, kan der menschheid geen vrede, geen geluk, geen zaligheid baren. Maar met de vermeerdering van den rijkdom brengt zij eene vermeerdering van smarten des levens en van het ontroerende leed, dat de menschheid doorleven moet, naarmate zij voortschrijdt op den weg van de ontwikkeling en verrijking harer cultuur.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 november 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 november 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's