Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DEN WOORDE GODS

Uit het ongeschreven Woord.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 3 vers 16. En Ik zal vijandschap zetten tusschen u en tusschen deze vrouw en tusschen uw zaad en haar zaad. Datzeive zal u den kop vermorzelen en gij zult het de verzenen vermorzelen.

2e Serie. XV.
Van meet af heeft dus de menschheid geweten, dat haar leven stond in het teeken van eene geweldige worsteling. De Heere openbaarde het onmiddellijk na den val. En als deze openbaring niet te vergeefs zou geschieden, dan moest met die openbaring ook de wedergeboorte van den pas gevallen mensch gepaard gaan. Ook van hem toch gold het woord van den Heere Jezus Christus, vele eeuwen later tot Nicodemus gesproken : „tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien". Dat geldt van elken mensch en is dus ook op den eersteling van ons geslacht van toepassing. Ook onmiddellijk na den val was wedergeboorte de onafwijsbare voorwaarde om iets van Gods Koninkrijk te zien en van Gods woorden te verstaan. Indien God de Heere wei tot Adam had gesproken, maar hem niet in den weg van wederbaring een oor gegeven had om te hooren en een hart om op te merken den werken Gods die tot den mensch uitging, door de doofheid zijner ooren en de geestelijke doodheid zijns harten volmaakt nutteloos geweest zijn. Het Woord Gods zou tot het menschelijk bewustzijn niet krachtdadig en levenwekkend zijn doorgedrongen en het zou hem hoogstens geweest zijn tot een reuke des doods ten doode, des menschen verantwoordelijkheid hebben verzwaard. Maar den waren zin zou hij niet hebben kunnen verstaan, omdat de dingen des Geestes Gods den natuurlijken mensch eene dwaasheid zijn, dewijl zij alleen geestelijk onderscheiden worden. Daarom heeft de Heere, als Hij Zijn Woord tot den mensch spreekt na den val, hem ook door wederbaring tot een nieuw leven gewekt. En daarmede was dus terstond ook de kiem van Gods Kerk gelegd, het beginsel gegeven, waaruit een volk Gods zou moeten opbloeien.
Met dit genadewerk Gods was nu ook tevens als een noodzakelijk gevolg verbonden eene scheiding in het lichaam der menschheid, die gedragen wordt door eene principieele tegenstelling in levensbeginselen. In het teeken daarvan verschijnt dan ook in Gods Woord de historie van het menschelijk geslacht. Met de intrede van satanischen invloed had de zonde zich heerschappij verworven, met het optreden der genade-werking Gods verschijnt het nieuwe levensbeginsel als de onuitroeibare bedreiging van Satan's geweldige doeleinden, die in de volstrekte ontwrichting van Gods schepping ook Gods souvereine majesteit treffen wU. Zoo is er het eeuwige conflict tusschen het gevallen schepsel en zijn God, tusschen dood en leven, tusschen duisternis en licht, tusschen den overste der wereld en den levenden God. De uitkomst van die worsteling is wel niet twijfelachtig, want de almachtige Schepper, die alle schepsel draagt door het Woord Zijner kracht, die als zoodanig dus eigenlijk de voorwaarde is van al wat is en leeft, kan daarom ook door geen schepsel, hoe machtig ook en geweldig, kan door geen satanische kunstgreep en list worden overwonnen. Hij is God, en niemand meer. Maar dit alles doet niet tekort aan het feit, dat alle schepsel, dat aan de duisternis toeviel, streeft en streven blijft naar de onttroning onzes Gods, dat het daartoe alle krachten inspant en eeuwig blijft bij den waan, dat het, de touwen van zich werpend, niet wil, dat Hij, die aller Koning is, ook waarlijk Zijn Koninklijk regiment zal voeren. En zoo is er dus van het paradijs af dat grootsche, de wereld omvattend, heel de schepping doordringend conflict. Da Costa zong van „Een chaos ! Oud en nieuw in gisting met elkander!" En dit was het, dat terstond, nog voordat de vloek over 's menschen hoofd wordt uitgesproken, de Heere in God den mensch verkondigt. Hij leert het den mensch verstaan, dat er van nu voortaan zal wezen tweeërlei geslacht, tweeërlei volk, omdat er tweeërlei leven wezen zal. Hij opent het oog van de zondaar geworden menschheid voor het proces der wederbaring, dat in haar zal worden voltrokken, voor de barensweeën, waarmede deze regeneratie zal plaats grijpen, voor het einde ook van die worsteling in de volkomen openbaring van het goddelijk Wezen zelf, dat door het vuur Zijner liefde Zijn volk zal louteren, reinigen, heiligen, opdat het Hem zal noemen met den Vadernaam, Maar ook in Zijn recht zal Hij toonen, dat Hij is als het verterende vuur, dat den duivel en zijnen engelen bereid zal worden. Zoo Is er dus de vijandschap tusschen Satans rijk en het volk, dat geboren wordt uit deze vrouw, die ondanks hare zondedaad toch de Moeder aller levenden is. Tusschen het slangenzaad en haar zaad zal zich de vijandschap voortzetten m onverzoenlijkheid. En dit profetisch Woord werd bevestigd door de historie zelve. Immers sinds den val is er in de menschheid deze tweestrijd als het blijvende kenmerk van haar levensgang. Nooit is zij zonder deze vijandschap, omdat de wereld van den beginne aan nooit was en tot haar einde toe nimmer zal kunnen wezen zonder de wederbarende werking van Gods Heilige Geest. Van Hem, die Zelve een ontoegankelijk licht heeft bewoont. De Heere heeft Zich in Zijn volk, k dat het zaad der vrouw is, een overblijfsel bewaard, dat te midden van den nacht der wereld Zijn licht aanschouwend, ook zelf weder als een lichtende stad is op den berg en daarom gewikkeld wordt in een strijd, die in het wezen der zaak dus de strijd des Heeren Zelven is. Dat volk vond het uit­ gangspunt in den gevallen Adam, in wiens ziel de Heere Zelve weer het licht Zijner w kennis heeft ontstoken. Daarom schonk de Heere reeds terstond de paradijsbelofte, die als eene „moederbelofte" heenwees op die volheid des tijds, waarin het Woord zou vleesch worden, waarin de Christus zou verschijnen om door Zijnen dood te niet te doen dengene, die het geweld des doods had. Voor die groote, alles-beslechtende worsteling, die met de overwinning Gods in en door Christus zal worden ten einde gebracht, wordt nu van den aanvang af het oog der menschheid (zooals zij in den gevallen, maar herboren Adam uit het paradijs gedreven, verschijnt) geopend. De Heere God ontsteekt weder het licht der kennis van Zijn Wezen, waarin het leven voor den mensch is weggelegd. Hij openbaart het den in zonde gevallen mensch door het Woord, dat Hij tot Zijne kinderen spreekt, dat Hij schrijft niet op de tafelen, waarop de oude menschheid schreef, maar op die der harten van Gods kinderen. Hij schept Zich alzoo van den beginne een volk, eene gemeente, een kerk, die drager zal zijn der beloften des levens.
Zoo is er dus reeds terstond na den val ook een ingang van Gods Woord door Zijnen Heiligen Geest in het leven dezer gemeente, dus ook eene inwoning van den Heliigen Geest in het lichaam der gemeente. Daarmede vangt dan ook tevens aan de belofte des Heeren aan deze gemeente, die haar leert gelooven in den Messias, die komen zal. Zij wordt ontdekt voor het groote werk, dat Christus eenmaal volbrengen zal, voor Zijne komst, voor de vleeschwording des Woords, voor den strijd, dien Hij strijden en de overwinning, die Hij verwerven zal. En dat licht des Heiligen Geestes, dat nog in het paradijs na den val opgaat als de morgenschemering in het Oosten, verhelderde in den loop der eeuwen tot steeds grooter klaarheid en bereikt het hoogtepunt in Hem, die het Licht der wereld en de Zonne der gerechtigheid is. Daarom nu klimt ook in Hem de hitte van den strijd tot de geweldige, zelfs persoonlijke worsteling tusschen Satan en Christus, maar kon Hij ook van den Satan getuigen, dat Hij hem als een bliksem vallen zag uit den hemel, zeker als Hij was van Zijn triumph over hel en dood. In het gansche leven van Christus, van Zijne ontvangenis tot Zijn laatsten snik aan het kruishout der schande, openbaarde zich de waarheid dezer moederbelofte, die getuigt van de vijandschap tusschen het slangen-en het vrouwenzaad.
Maar wat nu van den Christus geldt als en Vervuiler der beloften Gods, dat geldt ook tevens van het volk Gods, waaruit Hij al opkomen en opgekomen is. Ook Gods volk draagt een leven in zich, waardoor het de eeuwen door, van het paradijs tot den langsten dag, die vijandschap kennen zal. Het is daaraan nooit ontkomen en zal er ooit aan ontkomen. De vormen van dezen wereldhaat mogen wisselen, zij mogen in en loop der historie zich hullen In bloed en vuur en rookdamp, dan wel onder het masker eener verdraagzaamheid zich verergend, schijnen nauwelijks meer te zijn, Als het er op aankomt, heeft ook zelfs onze jd de instrumenten der foltering voor Gods volk tot zijne beschikking. Zoo blijkt dan ook reeds terstond, hoe deze aankondiging van vijandschap wordt bevestigd, zoodra het paradijs zijne poorten heeft gesloten achter de gevallen menschheid. Ontstak niet Kaïn, zoodat zijn aangezicht verviel en wortelde zijn haat tegen zijn broeder niet in de vijandschap, die daaruit opkwam, dat de Heere Habel en zijn offer aanzag? En zoo is dan ook de eerste, die de menschheid ons voorstelt,  dezelfde godvreezende zoon van Adam,  meerdere offerande Gode geofferd heeft dan Kaïn. En van dezen Habel verklaart hij dan ook, dat hij een getuigenis heeft bekomen aangaande zijn kindschap Gods. De Heere maakte hem bekend, dat hij rechtvaardig was. God gaf hem over zijne gave een getuigenis. En zoo wordt dan ook op hem gewezen als op den geloofsheld, die nadat hij gestorven is, nog preekt. In dat voorbeeld wordt het ons dus getoond, hoe terstond die vijandschap, waarvan de moederbelofte spreekt, zich openbaarde. Maar er wordt ons ook in geleerd, hoe de Heere Zich in dat eerste begin der geschiedenis van ons geslacht met Zijn Woord gericht heeft tot den mensch. Een geschreven Woord Gods was er nog niet, zou er de eerste eeuwen nog niet zijn, maar er was een volk Gods, en tot dat volk ging Zijne sprake uit. De Hebreënbrief leert ons ook op welke wijze dat Gods-Woord is uitgegaan tot den mensch. De Ouden hebben, voordat de Schrift er nog was, eigenlijk op dezelfde wijze Gods Woord ontvangen als het nu nog tot Gods volk komt, namelijk door het geloof, dat de Heilige Geest wekt in de harten van Gods kinderen. En dat geloof is een wondere zielswerkzaamheid. Het is geen vrucht van redeneering, het wordt niet aangeleerd, kan niet aangeleerd worden. Dat wil niet zeggen, dat het onverschillig is, wat wij leeren en onze kinderen leeren, maar wèl, dat wij niet moeten meenen, dat wij met hetgeen wij leeren en in ons verstandelijk vermogen opnemen, er reeds zijn. De wereld denkt en zegt dit soms, als zij beweert, dat wat de ouders aan de kinderen leeren, de oorzaak is van hetgeen zij later zullen blijken te zijn met betrekking tot de levensrichting en de geloofsovertuiging. En daarom spant de wereld zich in om, als het mogelijk ware, de verkondiging des Woords te verhinderen. Zoo streefde ook de Roomsche kerk naar onderdrukking van de bijbelverspreiding. En zeker is dit daaruit verklaarbaar, dat Gods Woord zulk een machtig wapen is. Maar toch moet niet worden vergeten, dat het Woord op zichzelf niet genoegzaam is, ja, dat een mensch er zelfs alles van weten kan, zonder toch het waarachtig geloof deelachtig te zijn.
Het geloof toch, niet als bloot historisch geloof, maar het levende, is een zielstoestand, dien wij niet kunnen deelachtig worden door dat ons iets geleerd wordt alleen. Het ware geloof is er, of het is er niet. En als het er is, dan is het er als Gods gave. De mensch vindt het bij zichzelven en het doet zijn wonderen, verborgen invloed bij hem gevoelen in zijne verhouding tot God, tot zichzelven en tot de wereld Hij leert alle deze op eene geheel bijzondere wijze kennen. De Heere God is voor Zijn kinderen nog op eene andere wijze God dan voor de kinderen der wereld, die slechts een aangeleerd geloof deelachtig zijn of van alle Christelijke Godskennis verstoken leven. En zoo ook leeren zij zichzelven in Gods licht zoo geheel anders kennen. De kinderen dezer wereld weten niet van een zondigen tegen God, noch van Gods heilig Wezen, noch van de verbreking des harten. Zij kennen niet Zijn heilig recht en veroordeeling der conscientie, die hen God uitdrijft. Zij schouwen de wereld niet in Gods licht. Maar bij Gods kinderen er een vaste grond in hun ziel gelegd,dien zij niet kwijt kunnen worden, waaraan zij zich niet kunnen losmaken en waarmede, hetgeen de Heere, zoowel aan ontdekking voor zonde en schuld, alsook aan beloften heeft verbonden, in hun hart werd neergelegd. Zij hebben daarom een zielsoog, open voor de onzienlijke dingen Gods, en hun hart leeft er uit, zooals zij eten, dat zy er door leven. Gods kinderen genieten dientengevolge van eene bijzondere Godskennis, die niet in hun verstand wortelt, maar hun verstandelijk leven belicht. Dien zielstoestand heeft een Habel gekend en daardoor heeft hij ook een verborgen omgang met het goddelijke Wezen gesmaakt, waarin en waardoor de Heere hem openbaarde. En dat geloof was het instrument, waardoor hij van zijn kindschap Gods, van zijn „rechtvaardig zijn", getuigenis heeft bekomen, zóó, dat het hem met volstrekte zekerheid bekend werd. Het stond als in zijne ziel geschreven voor zijn bewustzijn. En op diezelfde wijze nu als Habel Gods Woord beluisterde met het oor des geloofs, heeft ook de mensch voor zijn uitgang uit het paradijs de moederbelofte vernomen, haar door het geloof verstaan, er Gods getuigenis in gehoord, Gods beloften in ontvangen en ook een licht zien opgaan over den geweldigen strijd, die de menschheid de eeuwen door beroerd heeft en beroeren zal.
De strijdbijl in deze worsteling kan nimmermeer begraven worden, dan alleen door hem, die het eeuwig Woord niet boorde.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 januari 1933

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 januari 1933

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's