Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DEN WOORDE GODS

Uit het ongeschreven Woord.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 3 vers 15. En Ik zal vijandschap zetten tusschen u en tusschen deze vrouw en tusschen uw zaad en haar zaad. Datzelve zal u den kop vermorzelen en gij zult het de verzenen vermorzelen.

2e Serie. XVII.
De geschiedenis der menschheid staat van den beginne in het teeken der worsteling tusschen God en mensch. En de Heere zelve heeft dit aan het menschelijk bewustzijn geopenbaard en door en in die openbarende daad Zich tevens een volk doen herboren worden tot eene nieuwe en levende hope. Het staat dus niet zóó met de openbaring Gods, dat zij alleen maar zou zijn eene mededeeling van eenige waarheden aan den mensch, die hij van en uit zichzelven zich niet zou kunnen verwerven. Maar al te dikwijls wordt het zoo voorgesteld, als bestond de openbaring slechts daarin, dat hetgeen wij niet weten en ook niet kunnen weten, door God werd verkondigd aan den mensch. Toch is dit geenszins het geval, want indien de openbarende daad Gods niet meer inhield dan mededeeling van eenige ons onbekende waarheden, dan zou zij vrijwel vruchteloos geweest zijn. Het zou dan slechts eene zoogenaamde voorwerpelijke waarheid zijn geweest, die als eene zoogenaamde louter „voorvwerpelijke" prediking aan de levensgronden vrijwel voorbijgaat en onze ziel koud laat. Misschien ware er dan van eene traditie in geslachten sprake geweest, die weldra geheel verloopen was, doch van een behoud der waarheid niet. Het is daarom van het grootste belang, er diep van doordrongen te zijn, dat het met Gods geopenbaarde Woord alzoo niet is. Het is een levend Woord en dus ook een beleefd Woord. Vooral in onzen tijd is het noodig daarop nadruk te leggen, nu er groote kringen zijn, ook onder hen, die zich „gereformeerd" noemen, geheel vervreemd van deze, men zou zoo zeggen, eenvoudige waarheid. Velen zijn er, die de leer maken tot een soort volks-philosophie, waarop de massa moet teren en waarmede zij zich heeft tevreden te stellen, terwijl zij er blind voor zijn, dat de Heere aan Zijne Kerk geen doode, vormelijke, stereotiepe, gedrukte waarheid heeft gegeven, maar eene levende waarheid, die niet alleen voor ons verstand, maar niet minder voor ons hart en leven beteekenis hebben moet. De leer is naar haar ware wezen ook leven. Dat geldt van onze belijdenisschriften evenzeer. Deze zijn niet maar de omschrijving van eenige dorre verstandelijke beschouwingen, doch de vrucht van hetgeen Gods Kerk heeft doorleefd, van datgene, waarvan zij zich klaar bewust is geworden in den verborgen omgang met God bij het onderzoek van des Heeren getuigenis. Ook deze ons nagelaten geestelijke erfenis is door de Vaderen beleefd, zoodat zij een geestelijk bezit beteekenen. En datzelfde geldt nu ook van Gods geopenbaarde Woord zelf. Het is niet zoo maar uit de lucht gevallen, niet als een soort aanplakbord met kennisgevingen voor de menschheid, waarop zij nu maar heeft af te lezen, neen, het is een door Gods Kerk beleefd Woord, dat God de Heere tot haar gesproken heeft in den verborgen omgang met Zijne Kerk, waarbij Hij haar leidde door Zijnen Heiligen Geest. Hij heeft haar dus dat Woord gegeven in den weg des levens, dat zij van God door Zijne genadebemoeiïngen ontving. Hy schonk het der menschheid in den aanvang ongeschreven, slechts gesproken, door het in haar bewustzijnsleven te doen weerklinken. En zij kon het slechts verstaan, doordat zij het in gemeenschap met haren God had beluisterd onder de wondere, mysterieuse werking van Gods Heiligen Geest. En als v/ij er nu iets van zullen opnemen, dan kan het ook alleen door eene beleving onder den adem van dienzelfden goddelijken Geest. Vooral in onzen tijd moet daarop nadruk gelegd, nu er zoovelen zijn, die roepen over een gelooven in het objectieve Woord, die aan bevindelijk leven vreemd. in oppervlakkigheid dreigen onder te gaan en met gerust gemoed voortdwalen door het leven. Er zijn er, die naar het exempel der Joden, die zich beroemden Abraham's zaad te zijn, zich vertroosten met hun doop, met hun lidmaatschap eener kerk, met hun ijveren op allerlei gebied, en gram zijn op het volk, dat bevindelijke, practikale kennis begeert en wedergeboorte en bekeering onmisbaar acht voor den ingang in Gods Koninkrijk.
Toch is het onmiskenbaar, dat van den beginne aan Gods Woord tot den mensch uitgaat, door den mensch alleen kan worden ontvangen niet als een louter voorwerpelijk woord, maar als een persoonlijk, in de gemeenschap met God doorleefd getuigenis. En als dan ook de groote geestelijke strijd voor het menschelijk bewustzijn wordt onthuld, dan wordt deze ook terstond als in het menschelijk leven zelf ingedragen en ingeweven. Het wordt den eersten mensch maar niet voorgehouden als een verstandelijk inzicht, als een geschiedbeschouwing aangaande de toekomst, maar het wordt hem als een ontroerend, geweldig levensproces geteekend, waarin de teederste geestelijke en zedelijke krachten der menschelijke ziel zullen worden betrokken, waarin de grootste spanningen zullen openbaar worden in eene worsteling op leven en dood. Het zaad der slang en het zaad der vrouw, de machten der duisternis en de kinderen des lichts, zullen elkander ten doode toe wederstaan. Reeds de eerste mensch zal dezen ontroerenden tweekamp doorleven. Ook hij zal in eigen ziel deze geestelijke worsteling kennen, zooals hij haar profetisch zal ontdekken in de toekomstige eeuwen. En nu is liet merkwaardig, welk een klare blik reeds in den aanvang hem gegeven wordt in den gang van het genadeleven. De strijd zal zich ontspinnen tusschen het slangenzaad en het vrouwenzaad. En de uitslag van dien strijd zal wezen, dat der slang de kop vermorzeld wordt, terwijl aan het zaad der vrouw de verzenen vermorzeld worden zullen. Zoo wordt deze strijd dus, wat het vrouwenzaad aangaat, persoonlijk toegespitst. De verzenen wijzen op een enkel mensch, terwijl de kop der slang ons heenwijst naar een heir van geestelijke machten, onder de opperheerschappij van de slang en de geestesmacht, die zij vertegenwoordigde. Het hoofd van dit geestelijk heir zou worden vermorzeld, terwijl Hij, die uit het vrouwenzaad geboren wordt, wel de groote macht dezer vijandschap van het slangenzaad zal ervaren, doorwond zal worden aan den hiel, doch de zege wegdragen zal. Zoo is er dus hier sprake van eene worsteling tusschen twee geestelijke machten, waarvan de eene de slang, de andere de uit de vrouw geboren Spruite wezen zal, van eene worsteling ten bloede toe, waarin de slang het onderspit zal delven, doordat de kop haar wordt vermorzeld en de mensch, die de andere geestesmacht verpersoonlijkt, zal triumpheeren door een diepgaand lijden, dewijl hem de hiel zal worden doorwond. Maar ook die is, evenals de slang, niet slechts het slangenbeest, maar geestelijke macht, niet slechts een man, maar eveneens de drager van een geestelijke macht, die hij vertegenwoordigt, waarvan hij de openbaring zelve is.
In dat woord „de verzenen" wordt reeds heengewezen naar de vernedering, die den Messias zal kenmerken, daar het een getuigenis in zich bevat van het uiterste, van het laatste en het diepste, dat Hem zal worden bereid in Zijne menschwording. Hij zal wel het zaad der vrouw zijn en als zoodanig drager der menschelijke natuur, voortgekomen uit Gods Kerk, haar Hoofd, haar Borg en Middelaar, op Wien nu ook het slangenzaad zijn aanval richten zal.
Tusschen de slang als de vertegenwoordiger van de machten der duisternis, als dezer hoofd en overste, èn het zaad der vrouw, als hoofd van Gods volk, zal de beslissende strijd worden volstreden. De Messias zal in die worsteling als de uit de vrouw geborene, als mensch geworden dus, als die der menschelijke natuur deelachtig is, de doelstelling zijn, waartegen de slang en haar zaad hunne krachten zullen samenspannen om Hem in die nederheid des vleesches te treffen. En zij zullen Hem doorwonden, in dat vleesch Hem treffen. Hem vermorzelen, zooals Hij in diezelfde worsteling de machten der duisternis zal vernietigen door de slang zelve, als de overste der duistere geestelijke machten, als dezer hoofd, den kop te vermorzelen, zoodat daarmede aan het rijk der slang een einde komen zal. In dien zin heeft in den loop der eeuwen de Kerk des Heeren in deze Moederbelofte de profetie beluisterd, die in het kruis van Christus hare vervulling moest verkrijgen. Zij zag er in de wegen van Christus' vernedering en overwinning, hoe de Satan zou streven naar Zijne onderdrukking, door het lijden en den dood. Hem aangedaan.
Zoo zien wij dan ook reeds in het Oude Testament telkens eene heenwijzing, althans eene herinnering aan deze Moederbelofte en den strijd, daarin vermeld. David verschijnt als afschaduwing van den komenden grooten Davids-Zoon en hij klaagt over de vijanden, die tegen hem samenrotten, die zich verstekende hem belagen, en voegt er dan aan toe : „Zij passen op mijne hielen", en brengt dit in verband met den aanslag op zijn leven door het passen op zijne hielen te omschrijven met deze woorden ; „als die op mijne ziel wachten", Ps. 56 : 7. En zoo zong Ethan, de Ezraiiiet, van den smaad den Messias aangedaan, en zegt, dat zij „de voetstappen uws Gezalfden smaden". En daar wordt voor „de voetstappen" van den Messias hetzelfde woord gebezigd, dat in de Moederbelofte met „de verzenen" wordt overgezet. In Psalm 22 : 17 wordt zelfs gesproken van het doorgraven Zijner handen en voeten. In het Nieuwe Testament wordt deze vernedering als eene „kruisiging door zwakheid", 2 Cor. 13 : 4, als een „dooden in het vleesch", 1 Petr. 3 : 18, omschreven, waarin wel Zijn voeten werden doorboord en Hij als een van God vervloekte lijdt aan het kruishout der schande, maar Zijn hoofd niet wordt verbrijzeld. Doch veeleer heeft Hij den dood tot overwinning verslonden, gelijk reeds Jesaja profeteerde van de zege, die Hij verwerven zou. Hij zou den dood verslinden tot overwinning. En voor Gods volk zou daaruit voortkomen de afwissching der tranen van alle aangezichten en de wegneming van de smaadheid des volks. In datzelfde licht stelt ook de Hebreënbrief den strijd van Christus voor, als hij Hem ons teekent als gekomen, „opdat Hij door den dood te niet zou doen dengene, die het geweld des doods had, dat is de duivel".
Het zaad der vrouw zou alzoo der slang den kop vermorzelen, en Hij zou het doen door Zichzelven als den vleeschgewordene, niet door het bloed van bokken en stieren, maar door Zijn eigen bloed een volk te verwerven, dat, verlost uit de vreeze des doods en der dienstbaarheid, de vrijheid en de heerlijkheid van Gods kinderen zou deelachtig worden.
Zoo werd dus reeds in het paradijs een diep inzicht ontsloten in den geweldigen geestelijken strijd, die met en in de menschheid gevoerd wordt, opdat de Heere uit haar het Nieuw Jeruzalem zal doen opkomen. Hij schiep den mensch naar Zijn beeld en Zijne gelijkenis, opdat Hij alzoo op deze schepping de heerlijkheid leggen zou, waardoor Hem als den Schepper de lof en de heerlijkheid en de dankzegging zal worden toegebracht. En nu de mensch was weggezonken in den afgrond zijner verlorenheid, zou het scheppingsdoel met dezen mensch teloor gaan, zouden de schepselen, en onder deze de Satan met zijn heir, hunne triumphen vieren over den levenden God en Zijne souvereine majesteit eeuwiglijk treden onder hun voet, indien de Heere niet opstond om te toonen, dat Zijne hand niet was verkort, dat Zijne macht niet was gebroken en het waa.rachtig is, dat Hij aan geen ander Zijne eere geven kan. En dit nu juist openbaart Hij in de Moederbelofte, verkondigt Hij terstond na den val nog in het paradijs, nog voordat aan Adam het vonnis over zijn zondeval is aangekondigd, opdat alle schepsel zal weten, dat Hij alleen God is en niemand meer. En ook die menschheid moet het verstaan, dat als zij zal uitgaan uit Gods lusthof, als zij den strijd zal voeren om te bestaan, als zij zal worstelen om haar cultureel bezit en alzoo ontplooien zal de gaven, haar in Gods beeltenis bereid, dat ook in die, de eeuwen beheerschende, worsteling het gaan zal tusschen de machten der duisternis en Hem, den levenden God, en dat Hij de overwinning wegdragen zal.
Van den beginne is er alzoo tengevolge dezer de historie der menschheid beheerschende wederbarende werkzaamheid Gods, een volk, in welks hart de Heere Zelve het licht Zijner kennis weder heeft ontstoken, dat door den val was gebluscht. Van den beginne is er een volk Gods, dat zich in het kindschap Gods mag verblijden, een volk, dat naar Zijn Naam is genoemd, waarin het beeld Gods zal worden hersteld, dat door de zonde werd verdorven, een volk, dat Hem baren zal, tot Wien de volkeren zullen opzien als tot hun Heiland en Heere, op Wien zij zullen hopen, in Wien zij zullen gelooven en Dien zij zullen liefhebben met al de liefde hunner ziel, omdat Hij is het licht der wereld, dat alle wolken van duisternis zal doen vervagen, het leven, dat den dood verslinden zal, en de Held, die den Satan eeuwig treden zal onder Zijn voet.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 februari 1933

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 februari 1933

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's