Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DEN WOORDE GODS

Uit het ongeschreven Woord.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 4 : 6, 7. En de Heere zeide tot Kaïn : waarom zijt gij ontstoken, en waarom is uw aangezicht vervallen ? Is er niet, indien gij weldoet, verhooging ? en zoo gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur. Zijne begeerte is toch tot u en gij zult over hem heerschen.

2e Serie.
Uit het ongeschreven Woord.
XXIII.
Aan het menschelijk leven zijn twee zijden. De eene is naar binnen, de andere naar buiten gekeerd. Wij kennen in de eerste plaats ons eigen individueele leven, dat ons als persoon eigen is, waarin de mensch in onderscheiding van elk ander zichzelf is. Daarnaast is de mensch ook nog gemeenschapswezen, kent hij dus een sociaal leven, dat hij gemeenschappelijk heeft met zijne omgeving in engeren en ook in breederen zin, dat hij leeft als lid der familie, van den kring, waarin hij geplaatst is, dat hem toekomt als kind van zijn volk en ten laatste zelfs als ontsproten aan de menschheid in haar geheel. Deze twee levenszijden laten ons menschelijk leven uiteengaan in twee levensgebieden, in datvan het individueele en het sociale, van het strikt persoonlijke en het gemeenschappelijke, van den enkeling en van het algemeene. Er is misschien nergens meer de verderfelijke, desorganiseerende macht der zonde op te merken dan juist in de storing, die zij verwekt in de verhouding tusschen deze in onze schepping naar Gods beeld zelf gegronde levensspheren. In den staat der rechtheid, voor den val, was er tusschen deze twee eene harmonische verhouding. Indien de val niet was ingetreden, zou er eene ontplooiing van het menschelijk leven zijn geboren, waarin het individueele leven in de gemeenschap eerst zijn eindbestemming had bereikt. Van een strijd tusschen wat van den individu is en wat der gemeenschap toekomt, zou er alsdan geene sprake zijn geweest. Geheel de menschheid zou dan als een heerlijk organisme een organisch leven hebben gesmaakt, waarin de schoonheid van Gods beeld zich op eene wondere, God verheerlijkende wijze had ontvouwd. Ook dan zou er geene eenvormigheid zijn geweest, zou er tusschen de menschen een verschil van gaven, eene verscheidenheid van eigenschappen zich hebben geopenbaard, zou er eene onderschikking zijn geboren van lager onder hooger, van minder onder meer, omdat Gods Geest veelvuldigen rijkdom van levensvormen schept, maar het menschheidsleven zou eene organische eenheid hebben gevormd, waarin allen zonder onderscheid gewillig en van nature medewerkten aan den opbouw van het geheel, dus van de gemeenschap zelve.
Maar het geweldige feit der zonde deed zijne ontwrichtende werking in alles, dus ook in deze verhouding van den enkelen mensch tot de gemeenschap en van de gemeenschap tot den enkeling gevoelen, zoodat er in het leven der menschheid zich een voortdurende strijd openbaart tusschen wat men de rechten van den individu en van de gemeenschap noemen kan. In dat teeken staat dan ook de geschiedenis der menschheid, waarin eene voortdurende schommeling is op te merken tusschen deze twee polen, de heerschappij van het individueele en die van het sociale. Denk slechts aan hetgeen onze eigen tijd ons daarvan te zien geeft in de groote sociale worsteling dezer dagen, die toch in den diepsten grond ook gaat om de juiste afpaling van de rechten van individu en gemeenschap en waarvan wij heden ten dage kunnen zien, hoe de schaal doorsloeg naar de heerschappij der gemeenschap, waardoor de vrijheid van den enkeling steeds meer wordt bedreigd. In andere perioden der geschiedenis kan men het tegenovergestelde waarnemen, hoe een wild individualisme tot eene bandeloosheid veert, die ten slotte eindigt met een omval in een gemeenschapsleven, waarin het overspannen individualistisch streven ondergaat in de tirannie der gemeenschap, waarvan de doopersche beweging en in onze dagen het Russisch régime de afschrikwekkende voorbeelden zijn.
Doch het is merkwaardig, dat Gods ongeschreven Woord reeds in den beginne ontdekt voor de waarde van de gemeenschap voor het leven van den enkeling zelven. Aan Kaïn houdt de Heere voor in welke verhouding hij tot zijn broeder en zijn broeder tot hem staat. En zelfs wordt deze voor den Heere een grond, die aan de vermaning van Kaïn kracht der overtuiging bijzetten moet. Deze is gelegen in deze laatste woorden : „zijne begeerte is toch tot u en gij zult over hem heerschen." De Heere doet hier een beroep op de familiale levensverhouding, waarin Kaïn tot zijn broeder staat. Hij verklaart aan Kaïn, hoe er tusschen hem en zijn broeder eene natuurlijke, door God den Heere gewilde en gestelde levensverhouding bestaat, die aan Kaïn dadelijke verplichtingen oplegt, zooals zij ook voor Habel eischen medebracht. En de Heere zegt nu tot Kaïn, dat Habel die eischen wilde gehoorzamen, daar hij een hart bezat, willig om Gods ordinantie voor het familieleven te aanvaarden. Zoo wordt dus door Gods Woord reeds terstond na den val aan Kaïn, dus aan den natuurlijken mensch, waarvan toch Kaïn de vertegenwoordiger is, geopenbaard, dat hij tegenover zijn broeder plichten heeft, zooals zijn broeder die heeft tegenover hem. De Heere God opent hier dus voor Kaïn's oog een inzicht in de natuurlijke levensverhouding van den mensch tegenover zijn naaste. En daarmede gaat hem dus licht op over die onderscheiding, die er door God zei ven gesteld is in het menschelijk leven tusschen den enkelen mensch op zichzelven en de gemeenschap, waarin hij leeft. Over de verhouding tusschen deze twee laat de Heere voor Kaïn het licht opgaan. Kaïn moest verstaan, dat hij niet alleen in de wereld was, dat hij niet slechts met zichzelven alleen mocht rekenen, maar ook moest zien op hetgeen eens anderen is. Als een grond om Kaïn te bewegen tot een wandel in de vreeze Gods predikt hem de Heere, dat er band des bloeds is tusschen hem en Habel en dat in die broederlijke verhouding het ouderdomsrecht een rol speelt. Kaïn was de eerstgeborene en daarmede hingen rechten samen, waarvan de Heere zegt tot Kaïn, dat Habel bereid is die te erkennen, te doen al wat daaruit voortvloeide. Zoo wordt hier dus het eerstgeboorterecht door God zelven als een in de natuur gegrond recht voorgesteld, als een grond voor Kaïn's roeping dus tegenover zijn broeder. Zoo wordt aan den natuurlijken mensch terstond na den val een zedelijke band ontdekt, die uit de bloedverwantschap opkomt.
De vraag, die hierbij zou kunnen gesteld worden, is of dan ook onder ons en voor ons dat eerstgeboorterecht een even groote beteekenis heeft als in de Schrift er mede wordt verbonden. In de latere ontwikkeling van Israel's rechtsbewustzijn, zooals dit in de Mozaïsche wet verschijnt, gaat er over het eerstgeboorte-recht een diep godsdienstig licht op, dat de geslachten bindt aan den levenden God en dus ook, als tot het verbond Gods behoorende, de zedelijke bondsplichten oplegt. De eerstgeboorte gaat gepaard met heiliging aan den Heere. De eerstgeborene van de dieren is Gode heilig en daardoor en daarin al wat daarna geboren wordt. En zoo is er dan ook in verband met Exod. 24 : 5, waar van Mozes gezegd wordt, dat hij de jongelingen van de kinderen Israals zond, die brandofferen offerden, een oude verklaring door de joodsche traditie bevestigd, die deze jongelingen de eerstgeborenen noemt, zoodat de eerstgeboren jongelingen uit de stammen Israels als helpers van de hoofden der geslachten, eene priesterlijke taak vervulden, v'oordat er van Aaron's bijzondere verkiezing sprake was. Zoo ligt er dus in dat eerstgeboorte-recht niet slechts een voorrecht, maar bijzonderlijk ook de ontroerende verantwoordelijkheid om het gansche geslacht te heiligen, een goddelijke roeping, die voor een man als Kaïn zedelijke verplichtingen medebracht, waaraan de Heere hem hier herinnert. En aan de andere zijde stond daarnaast, dat ook de jongere broeder dat eerste geboorterecht erkennen en de plichten daarin opgelegd aanvaarden en Volbrengen moest. Voor zoover dit eerstgeboorterecht nu ook voor het erfrecht in Israël beteekenis heeft gehad, heeft het althans onder ons en onder vrijwel alle Christen-volken geen invloed meer. De moderne maatschappij, die zoo geheel anders bestaat als die van Israël, heeft voor zulk een erfrecht geen ruimte meer. In de middeleeuwen heeft het zoogenaamde „majoraat", het erfrecht, waarin de eerstgeboorte een rol speelt, zich in Spanje en ook elders wel kunnen handhaven, maar in onzen tijd is het verdwenen. Maar niet verdween de zedelijke roeping, waarvan de Heere hier tot Kaïn spreekt, als Hij hem bewegen wil tot eene andere verhouding tegenover zijn broeder. Hij toch houdt het hier aan Kaïn voor, dat uit zijn eerstgeboorterecht volgt de zedelijke plicht om den haat af te leggen en de broederliefde te toonen.
Zoo leert dus Gods Woord aan den natuurlijken mensch Kaïn, dat er in zijn eerstgeboorte hem met een voorrecht ook een plicht werd opgelegd. Hij had als alle eerstgeborenen tegenover zijne jonge broeders een zeggingschap, een heerschappij, die dan ook d'oor Habel hier wordt erkend. De eerstgeborene was als de vertegenwoordiger der familie, dus als haar bondshoofd. En zoo wordt ook hier Kaïn daaraan herinnerd, dat er geene oorzaak was tot zulk een verkeerde verstandhouding, omdat hij toch kon weten, dat aan Habel, als aan den jongeren broeder, niet toekwam wat hem als oudste zou beschoren zijn. Habel, zoo wordt hem gezegd, wiens begeerte tot Kaïn was, die zich dus als de afhankelijke gevoelde, die tot hem opzag, die hem onderworpen was, erkende dat recht. En aan Kaïn wordt het toegekend en bevestigd, al kende hem de Heere als een mensch, die door den broederhaat werd verteerd, want God zegt tot hem: „gij zult over hem heerschen".
Zoo wordt dus reeds van den aanvang af de erkenning van dat recht vastgelegd. Maar het wordt tevens voorgesteld als een recht, waaraan groote zedelijke verplichtingen verbonden zijn. En het voornaamste daarvan is, dat de eerstgeborene, de oudere broeder dus, tegenover zijn jongere broeders als de zorgzame, trouwe broeder moet wezen, die beschermend en zorgend zijne hand over hen uitstrekt. Hij moet zijn als een tweede vader, als een plaatsvervanger des vaders en hij mag niet, zooals de Heere God hier Kaïn teekent, de man zijn, wiens ziel met haat en nijd is vervuld. En aan de andere zijde geldt nu ook, dat de jongere broeder den plicht heeft den oudere te eeren en voor hem te zijn hetgeen volgt uit zijn jongeren leeftijd. En al is nu ons erfrecht geheel anders ontwikkeld en al kent onze wetgeving niet meer de voorrechten, die in het Oude Testament aan het eerstgeboorterecht verbonden werden, de zedelijke waarde ervan, de plichten, die het in zich draagt, zij zijn nog niet verdwenen, omdat zij als in de natuur gegrond, van geslacht op geslacht ook onder ons zich handhaven.
Hoewel het moderne leven, waarin wij verkeeren, aan de familie als zoodanig afbreuk doet, de familie-banden doet verslappen, omdat heel ons maatschappelijk leven anders saamhangt, dan voorheen bij andere cultuurtoestanden het geval was, toch is er nog een band, die zich des ondanks handhaaft. De familie is in ons tegenwoordig maatschappelijk leven beperkt tot de leden des gezins. In het gunstigste geval wordt er aan de broers en de zusters der ouders, aan de neven en nichten nog gehecht, maar verder strekt zich de familieband niet meer uit. In het Oude Testament en ook bij andere volken was dit anders, beteekende de familie in haar geslachtelijken samenhang zooveel meer en was dus de oudste, de eerstgeboren zoon, een figuur onder die allen, die door den band des bloeds vereenigd waren, van zeer groote beteekenis. Hij was de man, voor wien men eerbied koesterde, wiens raad men inwon, wiens gezag men erkende, en die dus een familiaal heerschers-recht bezat. Onder ons is dit verdwenen. Zulk een geboorte-recht van den oudste bestaat niet meer en kan in ons maatschappelijk leven niet bestaan. Doch wel moet onder ons bestaan de samenhang der familie, waarin de oudste de man is, die de anderen steunt in den strijd des levens, die hen bij staat en helpt in de moeilijkheden, die komen. En steeds doet het aangenaam aan te bespeuren, dat onder de kinderen van één gezin die geestelijke harmonie, die samenbinding bestaat, die getuigenis geeft van het diepe gevoel van den band des bloeds, die toch in de natuur zelve is gegrond.
Helaas, blijkt maar al te vaak, hoe de zonde, hoe de afval van het geloof der Vaderen, hoe de strijd om het bestaan, ook het familie-leven heeft aangetast onder ons. De Kaïn's-geest is met den eersten Kaïn nog niet gestorven. Maar al te veel blijkt, hoe de geest van dit moderne leven ook de fijne, teere banden des bloeds kan sloopen, hoe het de edele gevoelens in den mensch soms doodt, zoodat de familiën versplinteren, in vijandschap leven, elkander benijdend, elkander belagend. Neen, de geest van Kaïn sluipt nog rond, zaait nog zijn verderf en zijn leed. En weinig is het getal van de Habels, die het recht van den broeder erkennen en zijne wijsheid en zijn liefde eeren willen. Maar ook van Habel geldt het, dat met hem de laatste niet is heengegaan. Hij staat in de rij der voorbeelden van de helden des geloofs, die de Hebreënbrief ons in het elfde hoofdstuk geeft. Hij heeft, dank zij de wondere daad van Gods verkiezende genade, navolgers ontvangen. Het zaad der verkiezing is even onsterfelijk als dat van Kaïn. Maar daarom is het noodig, zich voor Gods aangezicht te onderzoeken, ons te beproeven, of wij zijn in het geloof. Indien het geloof van Habel in ons is, dan zal het offer der liefde, dat wij brengen aangenaam zijn den Heere, maar zal ook onze arbeid voor en ons leven te midden der onzen door den Heere gezegend worden. Hij toch maakt Zijne kinderen als een licht op den kandelaar, omdat Hij hen zegent met die wondere, bekoorlijke gave der liefde en des ontfermens en daarom ook met die der wijsheid en der kracht.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 maart 1933

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 maart 1933

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's