Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

EEUWIG LEVEN.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen den eenigen, waarachtigen God, en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt. Johannes 17 vers 3.

Eeuwig leven ! dat is voor den naar Gods beeld geschapen mensch, wat het water is voor de visschen en het luchtruim voor de vogels: het levenselement. Gods beelddrager moet den Schepper loven en prijzen in eeuwige zaligheid. Daarom stond eenmaal in het midden van den hof ook de boom des levens, waarnaar de mensch zijn hand mocht uitsteken, om van de vrucht daarvan te nemen en te eten en te leven in eeuwigheid. Maar Eva en Adam roerden de vrucht van den verboden boom aan en aten daarvan, om naar het woord van den slang als God te wezen, doch om naar het Woord des Heeren den dood te sterven. Dat was de vrucht van die moedwillige ongehoorzaamheid tegen den Heere God, waardoor onze natuur verdorven is, erger dan van een uit het luchtruim neergeschoten vogel. In Adam zijn wij tot zondaars gesteld geworden, met als element niet het leven, maar den dood. Geestelijke dood, eeuwige dood, inplaats van eeuwig leven.
Dood, dat beteekent gebrokenheid, breuk, gescheidenheid. Welnu, leefde Gods beelddrager eerst in gemeenschap met zijn Schepper, Adams val bracht scheiding en schuld tot verdoemenis. Eeuwige scheiding, eeuwige dood.
En toch, en toch : „Gij hebt ons tot U, o God, geschapen, en ons hart komt niet tot rust, eer het rust in U.”
Daar is een eeuwige klove tusschen den dood en het leven. Zooals God in Zijn schepping scheiding maakte tusschen het licht en tusschen de duisternis, zoo is er tegenstelling tusschen den dag des levens en den nacht des doods. Wanneer wij als gezonde menschen staan bij een lijk, dan wordt ons dat wel op 't scherpst voor oogen gesteld. Wat een vreeselijk verschil tusschen ons en dien doode ! Evenwel is die tegenstelling nog betrekkelijk zwak. Want „gezonde menschen" dragen een leven, waarin de dood reeds woelt, een leven, waarvan ons Doopsformulier zegt, dat het toch niet anders is dan een gestadige dood. Het is een door den zondeval verzwakt, verdorven leven ; het is niet dat eeuwige leven, waartoe wij naar ziel en lichaam door God geschapen zijn. En aan den anderen kant, die dood, die zich in dat lijk manifesteert, is slechts de dood in z'n zichtbare gevolgen ; het is niet die eeuwige dood, waar Gods Woord ons van spreekt. Een scherper tegenstelling denken wij ons zoo dus in dan tusschen een zielloos lijk en een levende ziel. Maar, hoeveel te meer dan wel niet, wanneer wij de grenzen van onze gedachten nog verder verleggen en aan den God des levens denken, aan den éénigen, waarachtigen God, tegenover den zondaar, die wederkeert tot het stof, waaruit hij genomen is, tegenover den zondigen mensch, wien het gezet is eenmaal te sterven en daarna het oordeel. De heilige Schepper en een verdoemd menschenklnd. Dat is een oneindige kloof tusschen Leven en dood !
Hierboven staat een woord van Jezus Christus, dien de eenige, waarachtige God gezonden heeft.
Door Hem werd eenmaal getuigd : „Gelijk de Vader het leven heeft in Zichzelven, alzoo heeft Hij ook den Zoon gegeven, het leven te hebben in Zichzelven." Dat is dus : Jezus, het Leven. En toch lezen wij : „ en Hem afgenomen hebbende legde Jozef van Arimathea Hem in een graf " Jezus, een lijk!
Van Hem, die het leven heeft in Zichzelf, van Hem, die het Leven is, staat geschreven, dat Hij gestorven en begraven is. Ja, erger, ja, heerlijker, Hij heeft Zich ook vernederd tot in de allerdiepste versmaadheid en angst der hel met lichaam en ziel, aan het hout des kruises, toen Hij riep met luider stem : „Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten ? ”
Dat is : Jezus, een verdoemde.
Hij, die in de gestaltenis van God was, den eenigen en waarachtigen, heeft dus de plaats van een verdoemde willen innemen. Is dat niet het ravijn tusschen Leven en dood overbrugd ? Waarachtig God en waarachtig mensch in één Persoon !
Jezus Christus, door God gezonden, is de goddelijke brug uit den dood naar het leven. Door Hem worden kinderen des toorns kinderen en erfgenamen Gods, erfgenamen des eeuwigen levens als medeërfgenamen van Christus. Daarom predikte Hij : Ik ben het brood des levens. Ik ben dat levende brood, dat uit den hemel nedergedaald is ; zoo iemand van dit brood eet, die zal in eeuwigheid leven ; en het brood, dat Ik geven zal, is mijn vleesch, hetwelk Ik geven zal voor het leven der wereld.
Eten van dat brood, dat duidt aan de werkzaamheid van het oprecht geloof. Welnu, dat is ook de bedoeling van het „kennen" uit onzen tekst. „Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen, waarachtigen God, en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt."
Kennen, dat heeft, evenals gelooven, verschillende beteekenissen. Evengoed als het geheel iets anders is, wanneer men zegt: „hij gelooft 't wel", dan wanneer de Schrift verhaalt: „Abraham geloofde God", zoo is er in het menschelijk leven groot verschil tusschen kennen en kennen. Wij kennen iemand van naam, wij kennen iemand persoonlijk. Wij kunnen ook iemand meer vertrouwelijke kennen, ja, zelfs kan dat zelfde werkwoord immers zien op de meest vertrouwelijke verhouding, die zich denken laat. Een wisseling van beteekenis dus, van een zeer oppervlakkige tot een zeer nauwe betrekking tusschen menschen onderling."
Den eenigen, waarachtigen God, en Jezus Christus kennen, dat is niet bedoeld in die oppervlakkige, maar in die vertrouwelijke beteekenis. Een kennen, waardoor in waar geloof een band ontstaat zoó nauw, als onder anderen wordt aangeduid in dat beeld van het eten van het levensbrood. Het Heilig Avondmaal is er ons een teeken en zegel van.
Die band met den eenigen en waarachtigen God en met Jezus Christus, geeft doode zondaren eeuwig leven. Het zou een onmogelijkheid lijken, dat die band hersteld kon worden, indien onze eenige Hoogepriester die band niet legde, gelijk Hij het in Zijn hoogepriesterlijk gebed getuigd heeft. Hij geeft den Zijnen het eeuwige leven.
En gelijk het Koninkrijk Gods is en komt, — het is in de harten der geloovigen en het komt in de werkelijkheid op den dag van Christus —, zoo is het eeuwige leven een gave, die heden reeds is en die in de toekomst des Heeren Jezus vervuld wordt.
Thans het beginsel der eeuwige vreugd in het hart, en eens de onuitsprekelyke, volkomen zaligheid, om daarin, als in een nieuwen hof van Eden, God eeuwiglijk te prijzen.

H.

B.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 augustus 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 augustus 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's