Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DEN WOORDE GODS

UIT HET ONGESCHREVEN WOORD.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 6 : 21 en 22. En gij, neem voor u van alle spijze, die gegeten wordt en verzamel ze tot u, opdat zij u en hun tot spijze zij. En Noach deed het; naar al wat God hem geboden had, zoo deed hij.

3e Serie.
Slot.
XXXVII.

Gods Woord laat ons duidelijk zien, dat er in den loop der eerste eeuwen der menschheidsgeschiedenis niet alleen groote veranderingen hebben plaats gegrepen in den aardbol, waarop wij leven, doch geeft ons ook te verstaan, dat de mensch zelve mede veranderingen ondergaan heeft. En dit niet alleen In dien zin, dat de mensch aan de geweldige verwoestende werking der zonde in zijn geestelijk leven werd onderworpen, maar ook dat er in zijne levenswijze veranderingen zijn ingetreden. Van groote klimatologische veranderingen werd door de traditie van eeuwen de heugenis bewaard, zooals blijkt uit Genesis 2, dat in aansluiting bij Genesis 1 eene nadere uitwerking geeft van des menschen schepping en zedelijke ontplooiing. Alzoo vangt deze nadere beschrijving van des menschen wording aan: Dit zijn de geboorten des hemels en der aarde, als zij geschapen werden, ten dage als de Heere God de aarde en den hemel maakte en allen struik des velds en al het kruid des velds, eer het uitsproot. En dan wordt er aan toegevoegd eene opmerking, die duidelijk wijst op het heerschen van een gansch ander klimaat dan wij sinds dien kennen in deze woorden : want de Heere God had niet doen regenen op de aarde, maar een damp was opgegaan uit de aarde en bevochtigde den ganschen aardbodem. Daaruit blijkt dus, dat de toestand van de atmospheer der aarde eene andere was dan die wij nu kennen. En zooals er dus groote veranderingen hebben plaats gegrepen op de aarde zelve, zoo is dit blijkbaar ook van beteekenis geweest voor den mensch zelven. Ook in zijn levensvoorwaarden zijn blijkbaar wel wijzigingen ingetreden. Immers, als God den mensch geschapen had, zegt Hij : „Ziet, Ik heb ulieden al het zaadzaaiende kruid gegeven, dat op de gansche aarde is en al het geboomte in hetwelk zaadzaaiende boomvrucht is ; het zij u tot spijze". Aan het gedierte der aarde echter wordt al het groene kruid tot spijze aangewezen (Gen. 1 : 29 en 30). En als de mensch in het paradijs verschijnt, dan heeft God alle geboomte uit het aardrijk doen uitspruiten, „begeerlijk voor het gezicht en goed tot spijze". En wij lezen niet, dat de eerstelingen van ons geslacht anders dan plantaardig voedsel nuttigen. De Schrift laat ons verstaan, dat deze plantaardige voeding regel was tot na den zondvloed, wanneer in Genesis 9 : 3 een door God zelven goedgekeurde wijziging wordt ingevoerd en den mensch ook dierlijk voedsel wordt veroorloofd. Wanneer nu hier aan Noach wordt bevolen: En gij, neem voor u van alle spijze, die gegeten wordt", dan is deze spijze slechts als' plantaardig te verstaan. Ook de dieren, die hij in de ark moest medenemen, het gevogelte en het vee en het kruipend gedierte, zij waren alle op plantaardig voedsel aangewezen.
Uit dat oogpunt gezien blijft dus de voorlichting, die Noach door des Heeren Woord ontvangt. geheel binnen de grenzen van de gewone levensvoorwaarden der oude wereld. Toch is daarmede niet gezegd, dat er voor den zondvloed geene dieren werden gedood, noch ook dat gebruik van dierlijk voedsel geheel was uitgesloten. Van den rechtvaardigen Habel wordt ons reeds gemeld, dat hij bracht van de eerstgeborenen zijner schapen en van hun vet als een offer aan den Heere. En waar dus het dierlijke offer reeds zoo vroeg gebracht werd en zelfs door den godvruchtigen Habel, daar is het zeker niet onaannemelijk, dat ook de menschen wel dierenvleesch en vet hebben genuttigd, al was dit dan nog niet zoo algemeen in het leven der gemeenschap doorgedrongen, dat het als onder Gods sanctie geschiedde. Eerst na den zondvloed, in Genesis 9 : 3, wordt ook van dierlijk voedsel gezegd, dat het den mensch tot spijze wezen mag. Als dan ook aan Noach verzameling van spijze wordt opgedragen, dan is daarbij alleen van plantaardig voedsel sprake.
Zoo werd dus Noach door Gods sprake geleid bij al wat hij doen moest en deed. Wanneer wij. Westerlingen dezes tijds, dit alles lezen, dan kon bij ons wel eens de gedachte opkomen, dat in deze nauwkeurige, tot in de kleinste bijzonderheden afdalende voorlichting, veel is geweest, dat ons overbodig en kinderlijk eenvoudig schijnt. Het moet ons wel vanzelfsprekend voorkomen, dat als Noach en de zijnen, met zoovele dieren, in de ark gedurende langen tijd een onderkomen moesten vinden, zij groote voorraden van voedsel behoefden, die dus in de ark vooraf moesten worden saamgebracht. En daarom schijnt het ons vrijwel onnoodig, dat met zooveel nadruk aan Noach dat bevel wordt omschreven. Inderdaad, zou zulk eene opmerking gegrond zijn, indien de levenswijze, ik zou kunen zeggen, het economisch leven der oude wereld gelijkenis vertoond had met onze moderne maatschappij. De cultuurgeschiedenis leert echter, dat het sparen van voorraden niet het allereerste geweest is, dat de menschheid leerde kennen. Uit dat oogpunt gezien, is er in deze opdracht Gods aan Noach inderdaad ook een cultureel onderricht, dat hij daarom behoefde, omdat noch hij, noch de wereld waarin Noach leefde en verkeerde, aan verzamelen en sparen ook maar de minste behoefte had gehad. Als er van sparen, van het verzamelen van voorraad, van voorzorg, sprake zal zijn, dan moeten ook daarvoor de voorwaarden vervuld zijn. Bij de rijke en weeldevolle natuur, waarin de oudste menschheid leefde, was er voor sparen geene aanleiding, evenmin als thans levende natuurvolken in tropische gebieden aan sparen denken. Deze menschen zijn heden ten dage nog gewoon te leven, zooals wij zouden zeggen, van de hand in den tand, en zijn meestal eerst dan gerust, als alles wat zij hebben, is verteerd. Van sparen voor den kwaden dag weten zij niet, want al zijn dan sommige producten schaarsch geworden, dan zijn er andere of, wat ook niet zeldzaam is, zij lijden armoede en gebrek, na eerst alles in overdaad te hebben verkwist. En de cultuurgeschiedenis leert dan ook, dat by het bereiken van hooger beschavingspeil en bij ontwaking van hoogere geestelijke behoeften, behoeften aan kunstgenot, aan verstandelijke ontwikkeling, er sprake is van opsparen, van verzamelen van voorraad, welks gebruik dan later in staat stelt vrijen tijd zich te verwerven voor het nastreven dier andere genoegens.
Daaruit blijkt ongetwijfeld, dat sparen moet worden geleerd, eerst geleerd kan worden, wanneer het inzicht in de levensbelangen zoozeer is verdiept, dat er van voorzorg sprake kan zijn. Daarom zeide Salomo : „Die in den zomer vergadert, is een verstandige zoon". Dit moet geleerd worden, want daarom zegt hij het zoo, hoewel dit toch niet beteekent, dat deze voorzorg nu omgaat buiten waarachtig geloof, want diezelfde koning zeide ook : „Wie op zijn rijkdom vertrouwt, die zal vallen". De voorzorg behoeft dus het Godsvertrouwen niet uit te sluiten. Het kan geschieden in de vreeze Gods. En zooals hier blijkt, geeft de Heere zelve daartoe het bevel. Hij ontdekt er Noach voor, dat hij verzamelen zal, opdat straks hij zelve, de zijnen en ook het vee, zullen hebben wat voor hun levensonderhoud noodig is. Hij moest nemen van alle spijze, die gegeten wordt, opdat zij u en hun tot spijze zij
Daaruit wordt het duidelijk, dat slechts gesproken wordt van die spijze, die tot nooddruft des levens dient. Ook hier gaat Gods leiding met Noach dus reeds uit van hetgeen de Heere Jezus vele eeuwen later Zijnen discipelen leerde in het allervolmaaktste gebed, dat zij slechts zullen vragen om dagelijksch brood. Gods opdracht aan Noach had geen betrekking op weelde en lekkernij, maar op die spijze slechts, die gegeten wordt, dus die gewone voeding was voor mensch en beest. Het ging er uitsluitend om, dat ook straks in de ark de geredden niet zouden omkomen uit gebrek aan voeding, maar In hunne wezenlijke nooddruft zou worden voorzien.
En nu wordt het Woord des Heeren, dat tot Noach geschiedde, besloten met het geloovig „Amen", dat hij sprak op alle woorden Gods. „En Noach deed het". Er wordt niets gezegd aangaande zijne overwegingen, niets aangaande zijne overleggingen ons meegedeeld. Op Gods woorden antwoordt hij alleen door de daad. Hij deed het. En zoo ergens, dan blijkt juist in de wijze, waarop ons dit beschreven wordt, dat het de bedoeling des Heiligen Geestes is ons Noach's geloof op de klaarste wijze te teekenen. Het is daarom vooral, dat in den brief aan de Hebreen Noach als een geloofsheld ons wordt voorgesteld, wiens levensdaad de wereld veroordeelde, in welker midden hij leefde. De Heere had hem een diep inzicht gegeven in den onhoudbaren toestand, waarin de menschheid dier dagen verkeerde, had hem een oog gegeven in het naderend oordeel, maar ook tot in de kleinste bijzonderheden het reddingsplan omschreven. De Heere was als Noach's bouwmeester opgetreden door hem zelfs de maten aan te geven van het gevaarte, dat hij zou hebben toe te bereiden, had hem zelfs aangegeven deur en venster en hem toegezegd, dat de dieren vanzelf tot hem zouden komen om bij hem behoudenis te zoeken. En door goddelijk onderwijs was hem verklaard, hoe hij spijze had te verzamelen voor zich en de zijnen, voor alle levende wezens, die met hem zouden worden gered. En hoewel er nog van geen oordeel iets viel te speuren, er nog geen wolk aan den hemel was en dus het natuurlijk verstand zou dringen tot vragen, tot twijfel en aarzeling, spreekt de Heilige Geest toch zoó over Noach's gedraging, dat wij duidelijk moeten verstaan, met welk eene wonderbare geloofsgehoorzaamheid hij het goddelijk onderwijs heeft ontvangen. Er wordt eenvoudig gezegd : „En Noach deed het".
Daaruit blijkt op treffende wijze, hoe het ware, levende geloof leert de woorden Gods te hooren. Het werkt heel anders in de ziel van Gods kinderen, dan de wereld dit gewoonlijk meent. Men kan het zoo dikwijls opmerken, dat er over het geloof niet zonder smaad wordt gesproken, als hadden wij daarbij van doen met een door vreemd gezag willekeurig ons opgelegd bevel, waarbij geboden wordt bepaalde onredelijke dingen aan te nemen. Het geloof wordt vaak voorgesteld als een tegen beter weten in, eenvoudig op hooger menschelijk bevel voor waar houden hetgeen door de rede zelve veroordeeld zou worden. En daarvan nu juist geeft Noach's gehoorzaamheid een geheel ander beeld. God sprak tot hem, zoodat hij kreeg verstand, met goddelijk licht bestraald. De rede van Noach ontving dientengevolge een ander, een dieper inzicht in de levensomstandigheden, waarin hij zelve met de wereld verkeerde. En alzoo heeft hij ook een hemelsch licht ontvangen in en over al wat hem te doen stond. God bevestigde aan zijne ziel de verkiezende genadedaad, waardoor hij redding zou deelachtig worden in onderscheiding van die gansche oude wereld. En daarom ontving hij ook een blik in de middelen, die noodig waren om uitgeholpen te worden. De Heere bereidde Noach een inzicht, dat geheel samenstemde met de bevelen zijns Gods. Het ging hem als den dichter in Psalm 119, die tot God zeide : „Uwe getuigenissen zijn wonderbaar, daarom bewaart ze mijne ziel". Hij had Gods geboden lief, en daarom heeft Noach alle Gods bevelen van alles voor recht gehouden. Het ware geloof is dus heel iets anders dan een onredelijk verstandsbesluit. Het wortelt in een geestelijken toestand van gemeenschapsleven, van verborgen omgang met God. Aan Gods licht is de rede ondergeschikt, wordt de rede dienstbaar. De rede wordt daarmede niet onredelijk, maar zij krijgt daardoor wezenlijk een ander, een hooger karakter. Zij verloochent niet de wetten, waaraan zij van nature gehoorzaamt, maar wordt overgebracht onder het licht van Gods heerlijkheid met de wereld, waartoe wij als menschen behooren. Die wereld, waarin wij verkeeren, wordt dus een andere. Voor het natuurlijk verstand is zij het onlosmakelijk samenstel van oorzaken en gevolgen, die met noodwendigheid zijn, zooals zij zijn, een weefsel van draden, die voor ons denken warden afgesponnen in deze wereld van eindige verschijnselen. Voor ons natuurlijk verstand bestaat dus die wereld als een geheel van eindige betrekkingen, waardoor hetgeen ons verschijnt, wordt saamgesnoerd. En het menschelijk streven is er op uit, deze te ontrafelen, opdat zij, aan het denken onderworpen, ons zullen dienen in de beheersching van de krachten der natuur. Doch in het geloof van Gods kinderen verschijnt die wondere eindige wereld als Gods gewrocht, als Zijn schepsel, waar over Zijn Koninkrijk heerscht. Wie wederom geboren wordt, leert Gods Koninkrijk zien ook in die wereld der verschijnselen. Hem gaat dus een ander licht op, dat het natuurlijk oog niet kan ontdekken. Zijne wereld wordt eene andere, verschijnt in eeuwig licht, in het licht van Hem, die een Vader is van barmhartigheid en ook een God van recht. Diens woorden had Noach beluisterd in zijne ziel. En daarom, al was er in de wereld, die hij met zijn natuurlijk oog zag, niets dat wees op de naderende catastrophe, bij Gods licht oordeelde hij die wereld anders, , kende hij haar anders, zag hij haar rijp voor het oordeel Gods. Daarom, Noach deed eenvoudig naar de woorden Gods, hij deed het precies, zooals de Heere hem geboden had. En daarom is hij het voorbeeld der ware gehoorzaamheid des geloofs, de man, die de oude wereld door zijn geloofsdaad stelt in hare ongehoorzaamheid, maar die daarom ook nu nog voorgaat in den weg der gehoorzaamheid des geloofs, dien allen zullen moeten volgen, die hunne zielen zullen uitdragen als een buit.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 februari 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 februari 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's