Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE RECHTVAARDIGMAKING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE RECHTVAARDIGMAKING

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De zonde heeft scheiding gemaakt tusschen God en mensch. Er is door onze overtreding een diepe klove geslagen tusschen beide. Onmiddellijk na het begaan der overtreding heeft God de Heere dat tot openbaring gebracht door de 'uitdrijving van den mensch uit het paradijs. Er is voor den zondaar geen plaats voor Zijn aangezicht, geen plaats in Zijn gemeenschap.
Door deze uitdrijving uit het paradijs heeft God de schuld, die de mensch met zijn zonde op zich heeft geladen, tot duidelijke uitdrukking voor hem gebracht, opdat zij daardoor ook in zijn bewustzijn een plaats zou hebben en het schuldbewustzijn bij den mensch zou worden gewekt. Uit dit feit moet verklaard worden, dat de menschheid van den beginne, ook de heidenvolkeren, die God in hun eigen gekozen wegen heeft laten wandelen, bewustzijn heeft gehad van de diepe klove, die er is tusschen God en ons.
Wat wij bij de heidenen natuurlijke Godskennis noemen, wat er bij hen leeft aan zonde-en schuldbewustzijn, is dus oorspronkelijk vrucht van goddelijke openbaring. Onze eeuw laat ten duidelijkste zien, dat de gevallen mensch alle Godskennis in zijn hart poogt uit te roeien, het schuldbewustzijn, voorzoover het nog bestaat, als een dwaling, als een gebrek aan inzicht poogt op te heffen. Wat dienaangaande zeer sterk onder de heidenen gevonden wordt, moet dus niet uit den mensch verklaard worden, maar is overgebleven van de openbaring, waarmede God zich in den aanvang aan den gevallen mensch heeft geopenbaard.
Op dezelfde wijze is ook de verzoeningsgedachte te verklaren, die onder alle heidensche volkeren wordt gevonden. Zij komt op allerlei wijze tot uitdrukking, maar het sterkst spreekt deze gedachte in de zoenoffers, die aan geen enkele heidensche godsdienst vreemd zijn. Hier komen we te staan voor het bewustzijn, dat de schuld, die de mensch heeft gemaakt, niet kan worden gedelgd en alzoo de gunst des hemels niet kan worden verkregen, tenzij er verzoening geschiede, doordat dier of mensch — want ook het menschoffer is onder de heidenen niet vreemd — het oordeel des doods drage, dat wij hebben verdiend.
Juist, wijl de verzoeningsgedachte bij de heidenen uit de oorspronkelijke Godsopenbaring moet worden verklaard, is er overeenstemming tusschen deze gedachte bij hen en het volk van Israël. Maar er is ook groot verschil, omdat de oorspronkelijke Godsopenbaring onder de heidenen ten zeerste is verbasterd, gelijk trouwens ook bij Israël telkens wordt gezien, want het fijne goud des hemels verdonkert, zoodra het in handen van den mensch gegeven is en van hand tot hand wordt doorgegeven.
Twee van de voornaamste geschilpunten tusschen de verzoeningsgedachte bij de heidenen en die der bizondere openbaring, zijn ten eerste, dat de heidenen zelf voor het offer meenden te kunnen zorgen, dat de schuld zou verzoenen, en ten tweede, dat zij dachten, dat dit offer, door hen gebracht, in God en in Zijn besluit verandering bracht, zoodat het offer vergeleken kan worden met een geschenk, waarmede de goden worden omgekocht.
Als de leiding Gods onder de oude bedeeling, zoowel met de heidenen als met het volk van Israël één doel heeft gehad, dan is het wel de ontdekking van de machteloosheid des menschen om de klove, door de zonde te voorschijn geroepen, zelf te overbruggen. In de beide eerste hoofdstukken van de Romeinenbrief legt Paulus daar grooten nadruk op. Ook door de wet, aan Israël gegeven, is deze machteloosheid niet overwonnen, veeleer nog tot scherper openbaring gekomen. De verzoening is, van 's menschen zijde bezien, een onmogelijke zaak. Als het God behaagt een zondaar in deze waarheid in te leiden, opdat hij straks de beteekenis van den Christus mag verstaan, komen er vaak oogenblikken in het leven van zulk een mensch, waarin hij vreest, dat alle hoop op behoudenis is afgesneden.
Reeds vroeg heeft God die Heere het licht des hemels in de menschelijke duisternis laten schijnen. Abraham spreekt reeds dat wondere geloofswoord tot zijn zoon : God zal zich zelf een lam ten brandoffer voorzien, mijn zoon. In dit woord ligt een diepte, die eerst later verklaard zal worden, maar door deze geschiedenis is Abraham en ook heel de Kerk des Ouden Verbonds duidelijk geworden, dat de dieren, die ten offer gebracht worden, worden gegeven in de plaats van Izaak, in de plaats van hem, die God zich voorzien zal tot een brandoffer. Het dieroffer is niet het eigenlijke zoenoffer en vandaar de toorn der profeten tegen het afgedwaalde volk, dat zulks vergeet. Men denke aan Jesaja 1 en Ps. 50.
In Jesaja 53 zien we de openbaring des Heeren ten opzichte van deze waarheid klaar doorbreken. Van den lijdenden knecht des Heeren wordt daar gesproken en met een onaanvechtbare klaarheid wordt Hij ons voorgesteld als degene, die de straf draagt, die wij hebben verdiend en die door Zijn ziel tot een schuldoffer te stellen, de ongerechtigheid verzoent.
Als dan van dezen Heiland wordt gezegd : wij achten Hem, dat Hij geplaagd, van God geslagen en verdrukt was, blijkt uit deze onkunde overduidelijk, dat niet het volk Hem op die plaats gezet heeft, maar dat God zelf voor dezen Borg heeft gezorgd, gelijk ook het volk niet voor de overdracht der zonden op den Borg zorgde, maar de Heere heeft ons aller ongerechtigheden op Hem doen aanloopen.
Zie het lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt, zegt Johannes tot zijn discipelen van Jezus. In deze woorden ligt de waarheid, waar om het hier gaat, in alle volheid besloten. Lam Gods wil hier zeggen: het lam, van God gegeven, aan God opgeofferd, door God aangenomen. Uit God, door God en tot God zijn alle dingen; dat geldt ook in bizondere mate van de verzoening onzer zonden. De klove tusschen God en mensch, vrucht van de zonde, wordt door God overbrugd.
Als een verslagen zondaar onder de verlichting des Geestes in deze waarheid krijgt in te blikken, breekt er een jubelzang in zijn ziel door; nog is mogelijk, wat onmogelijk scheen ; er is verlossing bij God. Het doorbreken van dit licht spreekt ook van sterven en leven. Hier is ook een ondergaan onder het oordeel, hier is mede een opstaan uit den dood.
De tweede dwaling der heidenen wordt hierdoor als vanzelf geoordeeld. Zij zien de goden als onwillig om genade te bewijzen, maar de gebrachte offers brengen verandering in hun gezindheid en maken hen gewillig om de offeraars in gunst aan te zien.
In de bizondere openbaring is voor een dergelijke beschouwing van het zoenoffer nooit plaats geweest.
De geest des tijds, die zich stoot aan den steen des aanstoots, heeft immer getracht het offer van Christus in dit licht te plaatsen, om daardoor het evangelie te kunnen omvormen. Van de verzoeningsgedachte der Schrift werd een caricatuur gemaakt om haar des te gemakkelijker te kunnen verwijderen. Men wees op de onbetamelijkheid van de gedachte, alsof God door een offer moest worden omgekocht, alsof er in Hem geen genade woonde, maar door het offer een genadige gezindheid in Hem verwekt moest worden. Maar deze voorstelling is de heidensche, niet de christelijke. Dat kon men trouwens heel goed weten. Maar men had zijn eigen bedoelingen. Men wilde aantoonen, dat het offer van Christus niet diende om God, maar om den mensch te veranderen. De gedachte aan een toornend God, die den mensch zoozeer kwellen kan, is volgens den tijdgeest niet anders dan een dwaling. God is eeuwige liefde, en daarom heeft Jezus zich tot in dten dood geofferd om ons dat duidelij'k te maken. Wij moeten dus niet verlost worden van de schuld, maar van het schuldbewustzijn. Niet de schuld moet gedelgd, niet de zonde moet verzoend worden, maar wij moeten met God worden verzoend door af te laten van onze bittere gedachten van God, en te gelooven, dat Hij een God van eeuwige liefde is. Op deze wijze trachtte men en tracht men nog telkens de verzoening naar schriftuurlijk inzicht uit het evangelie te verwijderen, terwijl men deze verarming nog wel als een verrijking durft aan te dienen.
De heerlijkheid van het evangelie bestaat hierin, dat het ons laat zien, dat het zoenoffer, noodig om onze zonde te verzoenen, van God zelf gegeven wordt. In Zijn eeuwige liefde buigt Hij zich tot den zondaar neer en delgt zelf de schuld, die ons scheidt van Hem. Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft. Niet Christus' offer beweegt God tot genade, maar vrijmachtige genade beweegt God Zijn Eeniggeborene te geven tot een zoenoffer voor onze zonden.
Om deze reden hebben wij ook eerst op Gods genade gewezen als de bron, waaruit de rechtvaardigmaking van den zondaar voortkomt, om daarna te wijzen op den objectieven grondslag onzer rechtvaardigmaking, zoo als God de Heere die gelegd heeft in de verlossing, die is in Christus Jezus.
De verzoeningsgedachte van het evangelie handhaaft dus zoowel de gerechtigheid als de liefde Gods. Dat de toorn Gods tegen de zonde zoo groot is, dat Hij, eer dat Hij die ongestraft liet blijven, ze met den bitteren en smadelijken dood des kruises aan Zijn eigen Zoon gestraft heeft, is voor den modernen tijdgeest wel een aanstoot, maar deze waarheid maakt de kern van het evangelie uit en is en blijft voor een verslagen zondaar de spijs en drank des eeuwigen levens.
Christus' bloed neemt de schuld weg en daardoor, maar daardoor ook alléén is het in staat van het kwaad geweten te reinigen. Wie alleen het schuldbewustzijn wil wegnemen, voorgevende, dat de schuld geen objectief bestand heeft, maakt geen ernst met de zonde, maakt geen ernst met de goddelijke gerechtigheid ; hij overpleistert de breuk met looze kalk.
Daarom is er geen rechtvaardigmaking, die het geweten ten volle bevredigt, dan die gegrond is op de verzoeningsarbeid van den Borg en Middelaar. In dit opzicht gaat de genade des Nieuwen Testaments die van de oude bedeeling verre te boven, dat onder de nieuwe bedeeling deze verborgenheid voor Gods Kerk klaar geopend is. De schaduwen zijn heen en de volle dag brak aan. Het maakt de vertroosting des evangelies zooveel rijker en dieper voor wie thans hongeren en dorsten naar de gerechtigheid.
O. a/d IJ.
Woelderink

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 april 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE RECHTVAARDIGMAKING

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 april 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's