Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DEN WOORDE GODS

UIT HET ONGESCHREVEN WOORD.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 7 : 2 en 3. Van alle rein vee zult gij tot u nemen zeven en zeven, het mannetje en zijn wijfje, maar van het vee, dat niet rein is, twee, het mannetje en zijn wijfje. Ook van het gevogelte des hemels zeven en zeven, het mannetje en het wijfje, om zaad levend te houden op de gansche aarde.

VIII.
4 e Serie.
Ook voor Noach stond het leven in hot licht van Gods bijzondere openbaring en als zoodanig was zijne levens-en wereldbeschouwing, zijne religleuse visie in beginsel die van de toekomende eeuwen. Hij heeft de Mozaïsche wetgeving niet gekend, van tabernakel en tempeldienst niets: geweten, maar de grondidee, waaruit zich de Israëlietische eeredienst ontwikkelen zou, heeft hij ongetwijfeld doorleefd. Hij heeft deze evengoed doorleefd als de Kerk Gods van alle eeuwen deze doorleeft, omdat zij er uit geboren is. Wij hebben dan ook steeds er onze aandacht op te vestigen, dat het licht, dat de Heere ons in Zijn Woord laat opgaan over de historie van Gods Kerk, haar altijd laat zien als bestaande van den beginne, als door Hem Zelven onderhouden en gehandhaafd de eeuwen door. Gods Kerk bestaat dan ook niet als eene som van vrome en godvruchtige menschen, maar als in wezen Christus' lichaam, dus als eene sociale grootheid, als een organisch wezen, dat zich als een planting Gods door die menschelijke historie heen ontwikkelt, opwast om in de eeuwige heerlijikheid als Christus' geheiligde Bruid den Vader te worden voorgesteld. En zoo is is ook het leven van Gods Kerk de eeuwen door in wezen één, hoezeer overigens ook de levensvormen, waarin zij zich openbaart, verschillen. In de veelvuldige verscheidenheid harer bestaansvormen is de ware Kerk in den loop der eeuwen één in wezen. Daarom wat thans Gods gemeente in het Woord des Heeren vindt, wat zij er uit geniet, wat zij er van beleeft, dat is uit den aard der zaak rijker, voller ontplooid en dus tot klaarder bewustheid gebracht, dan wat de geslachten van het uitverkoren volk vóór Christus er van kenden en genieten mochten, maar in het wezen is het niet anders. De rozenknop, die in de lente aanzwelt, draagt in haar innerlijk wezen al wat straks, als de heerlijke lentezon opging, in de schoone roos zal worden genoten. Maar wij zien van dat alles nog niets. Zoo ook is Gods openbaring onder het Oude Verbond als de aanzwellende knop, die als de volheid des tijds gekomen is, zal verschijnen als het Licht der wereld, haar bereidend verlichting der kennisse Gods in het aangezicht van Christus Jezus. Hij is gekomen om Wet en profeten te vervullen. In Hem verschijnt de volheid van hetgeen voorgeslachten genoten in beginsel. Door de eeuwen heen, van het Paradijs tot aan den jongsten dag, is het de ééne zelfde verlichting Gods over Zijn uitverkoren Kerk, zoodat zij één leven kent, al verschijnt dit in een verscheidenheid van vormen.
Dus heeft Noach het onderscheid gekend tusschen het reine vee en het andere. Ook voor hem was niet elke gave op het altaar goed, want, daar hij een uitverkoren kind Gods was, heeft hij zeer diep het onderscheid moeten kennen tusschen wezen en schijn in het geestelijk leven. Hij heeft het heel goed geweten, dat er tusschen het offer van Kaïn en dat van Habel een principieel onderscheid was. Het onderscheid, dat de Heere Jezus ons teekent in de gelijkenis tusschen den boetvaardlgen tollenaar en den hooghartigen Pharlzeër, was Noach ook niet onbekend. Hij heeft geweten, dat de Heere naar waarheid ziet in het binnenste. Hij heeft ook geweten, dat er goddeloozen zijn, die vroomheid huichelen. Hij heeft geweten, dat er een offer gebracht kon worden in gehoorzaamheid des geloofs of in den mantel eener gehuichelde vroomheid. Noach was een man Gods, en daarom heeft hij de ure gekend, waarin hij voor zijn God nederboog met de klacht: „Doch ik ben ellendig en in smart", zooals hij ook de ure smaakte, waarin hij Gods Naam met dankzegging groot maakte. En hij wist, dat in het hart de uitgangen des levens zijn, en dat het dankoffer, uit de ware vreeze Gods gebracht, den Heere aangenamer was dan een os of een gehoornde var, die de klauwen verdeelt. En zooals hij dit wist, zoo was het hem ook bekend, dat de vreeze Gods leerde onderscheid maken tusschen het reine en het onreine, al kende hij niet alle Mozaïsche voorschriften van later eeuwen. Het leven, in de vreeze Gods, dat leerde onderscheiden tusschen rein en onrein, dat gloeide ook in zijne ziel. En daarom, .als de Heere tot hem zegt, dat hij van het reine vee zal nemen, zeven en zeven, het mannetje en zijn wijfje, en van het vee, dat niet rein is, slechts twee, het mannetje en het wijfje, dan heeft Noach die sprake Gods kunnen verstaan. Hij behoefde daartoe Mozes' wet niet, want ook wat in Mozes' wet staat, is niet zoo maar door Mozes zelven uitgevonden, doch het heeft eene geschiedenis. Mozes is daarom de wetgever, omdat hij, om zoo te zeggen, codificeert wat geworden is, wat eene voorgeschiedenis had in de voorbijgegane eeuwen. En bij het licht van des Heeren Geest heeft hij het Gode welbehagelijke, goede en nuttige daaruit vastgelegd voor het volk, dat geboren zou worden. En zoo ook leefde in Noach's dagen het besef van het reine en het onreine, want Gods kinderen leeren bij het licht van Gods Heiligen Geest in zichzelven het onderscheid tusschen rein en onrein kennen. Wij slachten geen varren meer en plengen geen offers in onzen cultischen dienst, want de Heere heeft het ons in Zijn Woord geleerd, als Hij zegt : een nieuw verbond, zoo heeft Hij het eerste oud gemaakt. Dat nu oud gemaakt is en verouderd, is nabij de verdwijning. De voorlooper is voor ons ingegaan, namelijk Jezus, naar de ordening van Melchizedek, een Hoogepriester zijnde in der eeuwigheid. Maar Hij leert ook, dat de ouden getuigenis bekomen hebben door datzelfde geloof, ook al hadden zij de belofte niet verkregen, alzoo God wat beters over ons voorzien had, opdat zij zonder ons niet zouden volmaakt worden. Door dat geloof heeft Noach, , door goddelijike aanspraak vermaand zijnde, ook het reine en onreine vee onderscheiden, afgezien van de vraag, of hij diezelfde uitgebreide voorschriften gekend heeft, die Mozes ons heeft nagelaten.
Het wezen van het onderscheid tusschen rein en onrein was Noach, krachtens zijn door Gods Geest hem ingelegde geloof, niet vreemd. Hij wist, dat de offerande Gods, die Hem welbehagelijk wezen zal, gelegen was in de wijze, waarop hij het offer bracht, in de gezindheid des harten, waarmede hij naderde tot het altaar. Hem was bekend gemaakt, wat goed is, wat de Heere eischt, namelijk recht te doen en weldadigheid lief te hebben en ootmoediglijk te wandelen met zijnen God. En die ware vreeze Gods was in hem, want de Schrift leert ons, dat zijn levensgang gekarakteriseerd; werd met deze woorden : „Noach wandelde met God". De reinheid van het offer, dat hij bracht, ontsprong in de diepte zijner ziel. Zijn gang naar het altaar was niet slechts lichamelijk voor het oog der menschen, maar was een geestelijk opgaan om des Heeren aangezicht te mogen ontmoeten. Als hij naar het altaar voortrad, dan verscheen hij voor des Heeren aangezicht, dan wist hij, wat David later eeuwen doorvoelde, toen hij zong uit de diepten zijner zielenooden : „De offeranden Gods zijn een gebroken geest, een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God ! niet verachten". In Noach's ziel klom dan de bede op: „Heere ! open mijne lippen, zoo zal mijn mond Uwen lof verkondigen. En bij zulk eene gesteldheid des harten kon het toch niet anders, of als hij dan zijn oog gaan liet over de kudde en over al wat 'de Heere hem geschonken had, dan zocht hij voor dat offer Gods uit het beste' en het schoonste, dat hij bezat. Het reine dier, dat hij uitzocht, was het beste, het vlekkelooze, het in zijne oogen meest volkomene. Het is dan ook merkwaardig, dat het Hebreeuwsche woord, waarmede het „reine" genoemd wordt, als er sprake is van het offerdier, ook gebruikt wordt om de zuiverheid van het goud, de onvermengdheid' van het goud, wat wij zouden zeggen, het achttien karaats, aan te duiden. Wanneer dan ook Mozes in Exod. 25 voorschriften ontvangt om de ark te maken, 'dan worden hem niet alleen de afmetingen aangegeven, dan zegt de Heere in vers 11 ook tot hem : „En gij zult ze met louter goud overtrekken". En dan is ons woord „louter" de vertaling van hetzelfde woord, dat hier dient om het „reine" vee te noemen. Dat „reine" bedoelt dus tot uitdrukking te brengen de volstrekte volkomenheid, die het offerdier moest hebben, opdat het de zuivere, reine gezindheld van hem, die offert, afbeelden zal. Ook de man, die het offer brengt, moest dus eigenlijk, uit geestelijk oogpunt zelve 18 karaats zijn, hij moest een oprecht kind Gods zijn en dus met de waarachtigheid van. het ware kindschap Gods naderen. En die waarachtigheid moest hij uitdrukken in de ongereptheid van zijne offergave.
Daarom heeft ook Noach het onderscheid gekend tusschen het reine vee en het vee, dat niet rein is, en was het hem niet vreemd., dat hij van het reine zeven paren en van de andere slechts een paar nemen moest.
Zeven paren moest hij nemen. En ook dat zevental wijst op den hoogen ouderdom van dit traditloneele bericht. In de alleroudste geschiedenis van de volkeren der oudheid, bij Indiërs en Chlneezen, Perzen en Egyptenaren, speelt het getal zeven een grooten rol. De samenhang daarvan met hetgeen de nachtelijke hemel te aanschouwen geeft, was daarbij ongetwijfeld van groote beteekenis. Zeven was het getal, dat op al het bestaande, op de wereld, het universum, het heelal, werd toegepast. Kis-sa-tu, dat bij de Babyloniërs de beteekenis had van zeven, was ook het woord, dat „het Al" noemde. Het was een zoogenaand mystisch getal, dat in de gansche oudheid van bijzondere waarde was. Het was het getal, dat met de „Alheid" ook de volkomenheid aanduidde. En alzoo verschijnt het dan ook in de Schrift, want reeds terstond zet het aan de scheppende werkzaamheid Gods het merkteeken op. Zes dagen schept Hij, en op den zevenden dag rust God. En zoo doet van den beginne het getal zeven zijne intrede in de voorstelling, die Gods Woord ons geeft van de aan Israël toegekomen openbaring. Zoo is de Sabbath-dag de zevende dag, die als de aan God gewijde dag eens bijzondere beteekenis heeft. In het bewustzijn van Gods oude volk heeft het dus van den beginne een heilig karakter verkregen. En zoo verschijnt het dan ook als het heilige symbolische getal bij uitnemendheid. Het treedt op den voorgrond bij de wetgeving op de feesten, speelt een rol in de maten, die voor het heiligdom worden aangegeven, in de rechtspraak als het getal eener volkomen vergelding en genoegdoening, bij den eed, die zelfs als ,, en zich bezevenen" wordt aangeduid, bij ide bondssluiting tusschen den Heere en Zijn volk. Zeven malen wondt het offerbloed gesprenkeld, zeven varren worden geofferd, zeven malen buigt Jacob zich voor Ezau zijnen broeder. Zeven maal zeven jaren is er een jubeljaar en zeven jaren bouwt Salomo over den tempel, zeven dagen na de geboorte wordt een kind besneden. En zoo zouden wij kunnen voortgaan tot in het boek der Openbaringen toe, dat binnenleidt in de zeven gemeenten, spreekt van de zeven geesten Gods en zich onderscheidt door de „heptaden", de groepen van zeven, die telkenmale de aandacht vragen. Zoo zijn er behalve de zeven gemeenten, de zeven zegelen van het boek, de zeven bazuinen, zeven phiolen, en zeven engelen, verschijnen er dieren met zeven hoofden en zeven hoornen en zijn er zeven geesten Gods, die uitgezonden worden in alle landen. En alzoo is dus het getal zeven het merkteeken des Heiligen Geestes en daarmede van den Zich in de historie Zijner Kerk openbarenden drieeënigen God.
Daarom behoeft het ons dus niet te verwonderen, dat ook reeds in Noach's geschiedenis, zooals zij door de traditie bewaard, en door het geschreven Gods Woord opgenomen werd, Noach's offerdieren, „zeven" in getal, worden aangegeven. In dat zevental blijkt, dat deze Noaoh, die een rechtvaardig man was, oprecht in zijne geslachten, en wandelende met God, ook in zijn offerdienst Gode welbehagelijk werd bevonden.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 april 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 april 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's