Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

DOOR HET GELOOF....

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Door het geloof is Abraham, geroepen zijnde, gehoorzaam geweest, om uit te gaan naar de plaats, die hij tot een erfdeel ontvangen zou, en hij is uitgegaan, niet wetende, waar hij komen zou. Door het geloof is hij een inwoner geweest in het land der belofte als in een vreemd land en heeft in tabernakelen gewoond, met Izak en Jacob, die mede-erfgenamen waren derzelfde belofte; want hij verwachtte de stad, die fundamenten heeft, welker kunstenaar en bouwmeester God is Hebreen 11 vers 8—10.

De Hebreen beleefden een moeilijke tijd. Hun Christendom was geen goedkoop Christendom. Allerlei smaadheden hadden zij te verduren. Verdrukking en vervolging van de zijde der heidenen, In wier midden zij woonden, was hun niet vreemd.
In moeilijke tijden komt het aan op de veerkracht des geloofs. Dan komt het openbaar, of het enkel nog maar een zaak des verstands bij ons is of een zaak des harten, zóó, dat het geloof een kracht in ons leven is. Het ware geloof ziet boven de tijdelijke omstandigheden uit, die ons zoo vaak tegen zijn en benauwen — 't ziet uit naar den eeuwigen en volzaligen God, Wien te kennen ruimschoots vergoedt alles wat om Zijnentwll op deze aarde gemist moet worden. De Apostel durft zelfs tot de Hebreen te zeggen : „Gij hebt de rooving uwer goederen met blijdschap aangenomen, wetende dat gij hebt in uzelve een beter en blijvend goed in de hemelen". (Hebr. 10 : 34). 2 En om hen nu in hun verdrukkingen te troosten, laat de Apostel aan hun oog voorbijtrekken de geschiedenissen van het Oude Verbond, als om hen te doen zien wat het geloof vermag. Zoo komt hij als vanzelf op Abraham. Wie zou over het geloof kunnen handelen en Abraham kunnen passeeren ?
Abrahams geschiedenis is voor het geloofsleven zoo vol van leering. Ik weet wel, dat velen dergenen, wier hart door den Heiligen Geest verlicht is met zelfkennis en Godskennis, lang niet allen tot die graad en mate van geloof komen, gelijk wij dat vinden bij een Abraham, die de vader der geloovigen genoemd wordt, maar toch zullen de beginselen daarvan gekend moeten worden, zal 't voor tijd en eeuwigheid wèl met ons wezen. De grondtrekken van het geloof zullen toch altijd dezelfde zijn.
En daarom wijs ik u op Abrahams levensgang. Het eerste vers, dat ik boven deze overdenking schreef, legt vooral de nadruk op het uitgaan uit het land, waarin Abraham tot nog toe gewoond had. Zoowel in Genesis 12, waar ons deze geschiedenis beschreven wordt, alsook in dit woord uit Hebreen 11 ligt de nadruk op het uitgaan, op het verlaten, op het achterlaten. Godte woord kwam tot Abram : „Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen zal".
Ik geloof niet, dat wij altijd beseffen, wat deze eenvoudige woorden voor Abraham beteekenden. Wat moest hij al niet prijsgeven ! Hij woonde daar met zijns vaders huis achter die veilige rivier. Hij woonde daar in het Babylonische land met zijn sterke steden, waarvan de fundamenten thans nog te zien zijn. Hij woonde daar in dat land, waar de mensch groot was geworden en waar men niet behoefde te vreezen, te eeniger tijd overvallen te worden door roovende benden uit de woestijn. Daar was veiligheid, daar was beschaving, daar woonde men gerust.
Maar, uitwendige voordeelen zijn zoo vaak schadelijk voor het leven der ziel en voor de vreeze Gods, hoog-opgevoerde beschaving en dusgenaamde wetenschap zijn zoo menigmaal oorzaak, dat aan God de rug wordt toegekeerd en zoo was het ook met dat veilige, ontwikkelde, beschaafde land daar achter den Eufraath. De kennis van den alleen-waren God was men kwijtgeraakt, zelfs in het geslacht, waaruit Abraham voortsproot, want vele jaren later zegt Jozua tot het volk, dat uit Abraham is voortgekomen, dat hun vaders aan gene zijde der rivier de Eufraath vreemde goden hebben gediend.
Daarom, al was het daar in dat Babylonische Ur uiterlijk veel beter en veiliger, moest Abraham dat land verlaten en uitgaan naar een hem onbekend land, waar het misschien — naar den mensch gesproken — lang niet zoo goed zou zijn.
Dit heeft tot ons allen iets te zeggen. Onnoodig, deze gedachte breed uit te werken. Het Babel der wereld, waarin wij van nature toch met ons hart leven, moet verlaten worden. Ook tot ons komt telkens Gods roepstem: „Ga uit!" Het behoeft niet een buitengewoon goddelooze wereld te zijn, eer men besluit oin haar te verlaten, neen, ook een fatsoenlijke wereld — al heeft die veel vóór boven de goddelooze, door de algemeene genade Gods — ook een fatsoenlijke wereld is van zichzelf toch een wereld zonder God. Het Babel uit Abrahams tijd was heel wat deugdenrijker dan bijvoorbeeld het goddelooze, zedelooze Sodom; daar was in Babel nog veel godsdienst en uiterlijke vroomheid, maar het waren vreemde goden, die men diende. En daarom geldt het ook van ieder menschenkind, in welke Kerk ook geboren of tot welke gezindheid ook behoorende, dat hij de wereld moet verlaten, uitgaan uit het land der zonde-dienst en mensch-betrouwen, zal hij het land der belofte kunnen beërven.
De wereld verlaten. Gij verstaat wel, wat deze uitdrukking, die ook in ons oude Doopformulier voortkomt, wil zeggen. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat wij monnik of kluizenaar moeten worden. Daar houden wij de wereld niet mee uit ons hart. Neen, de wereld verlaten wil zeggen : het leven der zonde te gaan haten; de zonde, die in ons hart woont, gaan bestrijden. Het door Gods genade naar de roepstem Zijns Woords te gaan verstaan, dat wij wederomgeboren moeten worden en wat het zeggen wil, niet meer te leven naar het goeddunken van ons verdorven hart, maar nederig te vragen naar wat Gods wil is in ons leven.
Uitgaan, verlaten, prijsgeven wat ons van nature lief is, dat is pijnlijk en tegen de begeerte van ons vleesch. Maar het is der ziel tot heil en tot rust. Want wee u, als de roepstem telkens tot u komt om uw zondeleven op te geven ; om uit te gaan, en gij daar geen gehoor aan geeft — dat is naar de wil des Satans, maar uw ziel zal er geen rust in vinden.
Terwijl in het eerste vers, dat wij overdachten, de nadruk ligt op het uitgaan, op het verlaten van het oude, meen ik in het tweede vers de hoofdgedachte te moeten zoeken in het wonen in tabernakelen.
Wat wil de Apostel hiermee zeggen, dat Abraham een bijwoner geweest is in het land der belofte als in een vreemd land en dat hij in tabernakelen, in tenten gewoond heeft ? Mij dunkt: Voor wie iets kent van het geloofsleven, is dit niet al te moeilijk te verstaan. Wie, gehoorzaam geworden aan de roeping Gods, het oude leven, dat de dood is, verlaten heeft en uit de stad Verderf is uitgegaan, die zoekt wel een nieuw vaderland, maar hier beneden zal hij het niet vinden. Hij wordt een geestelijk tent bewoner en daarom is het, dat de Apostel hier zulk een heerlijk licht laat vallen — Geesteslicht — op het leven van Abraham en de andere aartsvaders, die als 't ware in hun uiterlijke leven door God als voorbeelden gesteld zijn, om ons te doen zien, hoe het gaat in het leven des geloofs.
Hoe dikwijls heeft Abraham zijn tenten moeten opbreken. Hij heeft eerst gewoond bij de eikenbosschen van More. Toen heeft hij zijn tent opgeslagen tusschen Bethel en Ai. Later trekt hij Zuidwaarts en de hongersnood drijft hem zelf naar Egypte. Dan woont hij weer te Berséba en eindelijk te Hebron. En als de Apostel dus zegt, dat Abraham met de zijnen in tabernakelen gewoond heeft, dan is het zijn bedoeling er op te wijzen, dat Abraham zelfs in het land der belofte geen vaste woonplaats gehad heeft.
Dit leert ons twee dingen.
Allereerst wel, dat de geloovige nooit met al de vezelen zijner ziel kan en mag hangen aan het aardsche. Ook dit geeft strijd. De oude natuur trekt steeds weer naar de wereld heen. De grootschheid des levens is niet alleen voor den wereldling, maar ook voor den geloovige een verleiding. Indien zij daaraan echter toegeven, hun zieleleven zal er onder verkwijnen en zij zullen de gemeenschap Gods moeten missen.
Bovendien omringen hen dan ongeziene gevaren. Zie maar eens naar Lot, een man met een rechtvaardige ziel, die echter den uiterlijken glans des levens beminde. Daarom koos hij bij de scheiding van Abraham de begeerlijke vlakten van Sodom, ja, later woont hij zelfs in Sodom. Hij koos de veiligheid der stad. Uitwendige steun, maar van goddeloozen kant. Hoe is het hem tot schade en schande geworden ! Eerst meegevoerd door de troepen van Kedor-laomer. Gelukkig nog door Abraham bevrijd. Maar later moest hij overhaast vluchten. Alles kwijt. Zich haasten om zijns levens wil. Hij werd een grot-bewoner. Wie bleek nu veiliger geweest te zijn : Abraham in zijn onrustige tent, of Lot in zijn veilige, maar goddelooze stad ?
Dat Abraham als tent bewoner moest omzwerven in het land der belofte, leert ons in de tweede plaats dit, dat degene, die door het geloof is uitgegaan, gehoorzaam aan de roepstem Gods, toch in deze bedeeling nog nooit het volle erfdeel ontvangt.
Dat stelt wel eens teleur.
Dat doet het hoofd wel eens in moedeloosheid neerzinken. Dat maakt de knieën wel eens slap om met lijdzaamheid te loopen de loopbaan des geloofs.
Maar zie dan eens op Abraham. Als gij meent, wanneer gij Babel verlaten hebt met zijn tastbare vastigheden, dat gij terstond komt in Kanaan met andere tastbare vastigheden, dan leeft gij in een verkeerde veronderstelling, want gij kunt in dat nieuwe land slechts leven van de belofte en dus slechts leven uit het geloof. En Abrahams geloof heeft juist hierin uitgeschitterd, dat hij nooit geklaagd heeft, zooveel te moeten trekken, zoo weinig vastigheid te bezitten.
Maar achter al die schijnbare teleurstellingen ligt Gods eeuwige wijsheid. Hij handelt zoo met de Zijnen, opdat de pinnen hunner tent niet in de aarde vastroesten. Hij doet zoo, opdat zij steeds meer zullen zien op het erfdeel, dat .boven is en dat in Christus bewaard wordt in de hemelen. Hij doet dat, opdat zij steeds meer in het geloof zullen verwachten de stad, die fundamenten heeft.
„De stad, die fundamenten heeft". Abraham is in zijn omzwervingen vertroost geweest, „want hij verwachtte de stad, die fundamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is". Het geloof doet afzien van het zichtbare, tastbare, en doet de verwachting, de hoop geboren worden, die zich vasthaakt aan het beloofde, nog onzichtbare, maar zeker komende, gelijk wij ook aan het begin van dit hoofdstuk lezen : „Het geloof nu is een vaste grond der dingen, die men hoopt en een bewijs der zaken, die men niet ziet".
Daarom, al is die stad onzichtbaar, zij is voor den geloovige niet onzeker. Het wezen des geloofs komt juist hierin uit, dat het vastheid geeft aangaande dingen, die niet gezien worden. Ach, wat zijn wij in onszelf toch ongelukkige schepselen. Wij houden van nature de zichtbare, aardsche dingen voor zeker en betrouwbaar, alhoewel wij dagelijks kunnen overtuigd worden van hun vergankelijkheid, terwijl wij ons vertrouwen niet durven stellen op de onzichtbare, hemelsche, goddelijke zaken, die toch tot een onbeweeglijk en onvergankelijk koninkrijk behooren. Hierin komt onze breuke met God wel scherp naar voren.
Op dat vaste, zekere, onwankelbare van die stad Gods wijst de schrijver van Hebreën ook nog, door van de fundamenten te spreken. Babel zocht het in de hoogte, maar de stad Gods zoekt het in de fundamenten. En opmerkelijk is, hoe ook Openbaring 21 ons de fundamenten van het nieuwe Jeruzalem nauwkeurig beschrijft. Die stad vergaat niet. Babel is een ruïne geworden, maar de stad Gods is er nog steeds heerlijker op geworden, naarmate Gods openbaring is voortgeschreden tot in de volheid der tijden. Want sinds het volbrachte werk van den Heere Jezus Christus, die ons de heilsweg volkomen geopenbaard 'heeft, tot zaligheid van den verloren zondaar verkondigd wordt, mag van die stad Gods ten volle gelden : „Gaat rondom Sion, en omringt het; telt zijne torens ; zet uw hart op zijn vesting — d.w.z. op zijn vastigheid'; beschouwt onderscheidenlijk zijn paleizen, opdat gij het den navolgenden geslachte vertelt. Want deze God is onze God (de Kunstenaar en Bouwmeester van die stad). Hij zal ons geleiden tot den dood toe" (Psalm 48 vers 14, 15).
Waarde lezer! Verstaat gij iets van het geloofsleven van Abraham ? Zijn de grondtrekken des geloofs in u te speuren ? Is er bij u een uitgaan uit het oude zondeleven, waarin wij onze verwachting op de vastigheden van deze wereld stellen ? Is er bij u een zoeken van de toekomende stad ? Hoe vreeselijk, als wij telkens Gods roepstemmen beluisteren en toch blijven, waar wij van nature zijn. Moge Christus zich over uwe arme ziel erbarmen en uw hart geopend worden voor het geklank des Evangelies.
Misschien zijt gij een door schuld verslagene, die niet meer in Babel woont, die alle steunsels in zichzelf heeft moeten opgeven, maar die ook nog geen steun vindt in den Middelaar, omdat gij de beloften, die Gods Woord den berouwvollen zondaar schenkt, u nog niet in het geloof durft toeëigenen. Nu gevoelt gij uzelf de ellendigste aller schepselen. Gij bedrukte, door onweder voortgedrevene, bedenk, dat niet in u, maar in Christus Jezus Gods beloften Ja en. Amen zijn. Het is beter in tenten te wonen en de stad Gods te verwachten, dan in het oude Babel te verkeeren en zijn hulp en zijn deel in deze wereld te zoeken.
En gij, die in het geloof uw oog op Sion gericht moogt houden, komt, laat u niet ontmoedigen door de tegenspoeden en beproevingen des levens. Als gij onder Gods bestel gaan moet door diepe valleien, waar het uitzicht u misschien voor een wijle ontnomen wordt, hef dan in het geloof dat aloude pelgrimslied aan :
»Zij gaan van kracht tot kracht steeds voort. Elk hunner zal, in 't zalig oord Van Sion, haast voor God verschijnen.
Ooltgensplaat
D.J. KIeijne

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 mei 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 mei 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's