Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE RECHTVAARDIGMAKING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE RECHTVAARDIGMAKING

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nu ook uit het vorige artikel, waarin wij de beschouwingen van dr. Gerritsen naar voren brachten, .bij vernieuwing gebleken is dat het stuk van de rechtvaardigmaking bizonder in den objectieven grondslag wordt aangevallen, zooals die gelegd is van God in de verlossing, die in Jezus Christus is, hebben wij dubbel voorzichtig te zijn om den aanvaller geen vat te geven op de stelling.
In verband hiermede wensch ik een ernstig bezwaar in te brengen tegen de wijze, waarop in den laatsten tijd onder ons de rechtvaardigmaking wordt aangeduid. Men pleegt deze een juridische daad te noemen in onderscheiding van een tehische daad. Mijn .bezwaar gaat niet tegen het woord juridisch als zoodanig, maar tegen de tegenstelling tusschen juridisch en ethisch.
Het is mij niet gelukt den oorsprong van deze onderscheiding op te diepen. Wie haar het eerst heeft ingevoerd, is mij niet bekend. Wel blijkt, dat zij door verschillende theologen van den laatsten tijd als algemeen bekend wordt gebruikt.
Dr. K. Dijk schrijft in de Chr. Enc. sub voce justificatie : Onder justificatie of rechtvaardigmaking verstaan wij de rechterlijke daad Gods, waardoor hij de Zijnen vrij spreekt van schuld en straf en recht geeft op het eeuwige leven. De justificatie ligt dus op juridisch terrein, op het terrein van het recht, en hierin ligt terstond een essentieel verschilpunt met Rome. Volgens Rome is de rechtvaardigmaking niet een juridische daad die door toerekening plaats vindt, maar een ethische daad, die bestaat in het uitstorten van de gerechtigheid van Christus, want de mensch kan in zooverre vergeving van zonden verkrjjgen, in zooverre hij door die ingestorte genade geheiligd, is en zich zelf heiligt door goede werken.
Ook prof. Bavinck gebruikt in zijn dogmatiek deze onderscheiding en tegenstelling tusschen juridisch en ethisch, welk critiekloos overnemen bij hem des te meer verbaast, omdat alle formuleeringen bij hem getuigen van een bizondere voorzichtigheid, hetwelk sommigen wel eens ten onrechte deed denken aan vreesachtigheid om zich ten volle uit te spreken.
Al kan ik echter niet aangeven, wie deze onderscheiding het eerst gebruikte, dit is zeker, dat de reformatoren haar niet gemaakt hebben en als ik mij niet vergis, zal men ze evenmin bij de theologen van de beide volgende eeuwen vinden.
Natuurlijk waardeer ik ten zeerste de bedoeling van dr. Dijk om het kenmerkende van de Gereformeerde opvatting zoowel tegenover Rome als de ethische richting te handhaven. Ik ga met de omschrijving van dat verschil als zoodanig volkomen accoord, maar de nadere aanduiding van het verschil, als zijnde het onderscheid tusschen een juridische en ethische daad, acht ik bedenkelijk en gevaarlijk. Ik vrees, dat deze onderscheiding van den vijand afkomstig is, die op deze wijze de term juridisch als minderwaardig wil doen aanzien. In elk geval komt deze onderscheiding hem zeer in het gevlei.
Het is mij niet mogelijk in te zien, in welk opzicht het instorten van gerechtigheid in den zondaar volgens Roomsche opvatting of de levendmaking van den zondaar volgens de beschouwing van dr. Gerritsen en de zijnen een specifiek ethische daad mag en moet worden genoemd, laat staan nog de vraag, of (bij de ethische richting werkelijk van een daad Gods sprake is. Het komt mij veeleer voor, dat zulk een daad een daad van Gods almacht zou moeten warden genoemd. Om welke reden zulk een daad met den naam ethisch moet aangeduid, is mij zelfs na langdurige overdenking niet duidelijk geworden.
Trouwens de Roomsche dogmatiek gebruikt deze aanduiding niet voor de rechtvaardigmakende daad Gods, maar stelt deze volkomen consequent eer voor als een physisch gebeuren, dan als een ethische daad. In een van de Roomsche handboeken wordt het dus toeschreven : „Vóór Christus' dood heeft Zijn verdienste geen physische, maar alleen een zedelijke werking, wijl tot een physische werking het voor afbestaan van de „physische oorzaak noodzakelijk is. Waaruit dan ook volgt, dat deze verdienste alleen ex opere operantis of door subjectieve toenadering van den mensch tot Christus in geloof en liefde kon toegepast worden terwijl na de voltrekking van „het kruisoffer de heiligende kracht van Christus' lijdensdood ook kan worden overgeleid in ons door de sacramenten des geloofs, d.i. door objectieve, uitwendige handelingen, welke door Christus verordend zijn, in Zijn naam gedaan worden en door Zijn kracht het heil in ons uitwerken met een physische oorzakelijkheid".
Maar niet alleen, dat de Roomsche Kerk in het instorten van gerechtigheid in den mensch geen ethische daad ziet, de genoemde onderscheiding en tegenstelling verwerpen wij bovenal, wijl volgens de Schrift de handhaving zoowel als de verkrachting van het recht op ethisch terrein liggen.
Als de profeten de schuld des volks ontdekken, spreken zij niet allereerst van ceremonieele, maar van ethische overtredingen en onder deze overtredingen staat meestal op den voorgrond de verkrachting van het recht, het verdrukken van den arme, het benauwen van wees en weduwe. Wanneer de heerlijkheid van het Messiaansche Rijk en van den Zone Davids door de profeten geteekend wordt, is een van de schoonste kenmerken van dien Koning en van Zijn regeering, dat Hij recht zal doen. Recht doen en het recht handhaven wordt in de Schrift gezien als een ethisch goed van de hoogste waardij, zoodat, als we in de rechtvaardigmaking komen te staan voor de handhaving van het recht door God, wij daar niet mogen spreken van een juridische daad in onderscheiding van een ethische. Het terrein van het recht valt niet buiten de ethische sfeer. Het is het twijfelachtig voorrecht van onzen tijd dat te hebben uitgevonden. Het is een vrucht van den geest des tijds, die onder een schoonen schijn het recht onschadelijk wil maken. Onder Invloed van dezen geest hebben in de vorige eeuw velen, ook in de ethische richting, het stuk van de rechtvaardigmaking omgevormd om het meer in overeenstemming te brengen niet met de onveranderlyke ethische norm van Gods wet, maar met de ethische begrippen van den mensch der negentiende en twintigste eeuw.
Niet te ontkennen valt, dat in onze zondige, verwarde samenleving het woord juridisch soms een zuiver formeele beteekenis heeft, zoodat wat juridisch in orde is, lang niet in orde is en de consciëntie in opstand komt tegen wat als onrecht gevoeld Wordt, ofschoon het juridisch te rechtvaardigen is. Een dergelijke formeele opvatting van juridisch schijnt bij tal van theologen gevonden te worden en daarom, is bij hen de onderscheiding tusschen juridisch als minderwaardig, als iets uitwendigs, en ethisch als volwaardig, als inwendig en geestelijk zeer geliefd. Maar het spreekt van zelf, als in de rechtvaardigmaking sprake is van een juridische daad Gods, wij geen oogenblik denken aan iets formeels, maar met dit woord juist bedoelen de heerlijkheid van de verlossing door God bereid uit te drukken, in welke het recht niet is gekrenkt, maar juist ten volle gehandhaafd.
Het woord juridisch ten opzichte van de rechtvaardigende daad Gods mag dus in geen geval opgevat worden als een technisch begrip. Maar evenmin worden wij door deze kwalificatie heengewezen naar een openbaring van de deugd der goddelijke gerechtigheid zonder meer. De bedoeling van de kwalificatie juridisch ten opzichte van de rechtvaardigmaking kan alleen verstaan worden in het licht der verbondsgedachte.
Zooals alleen op den grondslag van het verbond plaats is voor een vertrouwelijke gemeenschap tusschen God en mensch, zoo is alleen op den grondslag van het verbond plaats voor een rechtshandeling, waarbij God de Heere als de opperste souverein en rechter den zondaar tot verantwoording roept, niet om hem te veroordeelen en te verwerpen, m.aar om hem rechtvaardig te verklaren. Adam, waar zijt gij, zoo klinkt het reeds onmiddellijk na den val. Bij de duivelen is voor zulk een woord geen plaats geweest. Gezondigd hebbende zijn zij veroordeeld en verworpen. Maar God betrekt den mensch met zich in het gericht opdat Hij hem genade bewijze.
Het getuigt daarom weer van Bavincks voorzichtigheid, dat hij bij de onderscheiding tusschen judidisch en ethisch, die hy ook overneemt, toch echter het woord juridisch tusschen haakjes het woord forensisch plaatst. Dit woord geeft aan, dat we in de rechtvaardigmaking niet met een inwendig gebeuren in den mensch hebben te doen in den zin van Rome, maar dat als bij een rechtshandeling de beide partijen des verbonds tegenover elkander staan, al gaat ten slotte ook deze rechtshandeling niet bulten het innerlijk van den mensch om. Maar wie zou aan zulk een rechtshandeling, waarin het recht geen oogenblik gekrenkt wordt, de kwalificatie ethisch willen ontzeggen ? Te meer als wij bedenken, dat hier niet alleen de deugd der gerechtigheid, maar niet minder de deugd van Gods genade op bizondere wijze tot openbaring komt. Want we mogen niet vergeten, dat de hoogste Rechter in de rechtvaardigmaking den mensch oordeelt om hem te behouden, dat, gelijk we in den beginne met nadruk naar voren hebben gebracht, de rechtvaardigmaking des zondaars by alle handhaving van het recht een genadedaad Gods is.
Het is enkel genade, als God een zondaar, voor Zijn rechterstoel gedaagd, in Christus rechtvaardig verklaart, maar wijl deze genadige rechtvaardigverklaring een daad van den Hoogsten Souvereln en Rechter is, heeft deze verklaring bestand en is zij onaanvechtbaar. Voor den aanklager der broederen is er geen gelegenheid om van deze uitspraak appel aan te teekenen. Er valt geen beschuldiging meer in te brengen tegen Gods uitverkorenen, die door den Heere zelf rechtvaardig verklaard zijn.
Maar juist daarom is het pogen van hen, die uit de rechtvaardigmaking de rechtsgedachte willen verwijderen, zoo gruwelijk. Als deze genadedaad Gods niet meer op het recht en de handhaving van het recht gegrond is, wordt de vrijmacht van Gods genade zuivere willekeur en moet men om het religieuze leven niet in den hartader te treffen, met dr. Gerritsen terugkeeren tot een rechtvaardigmaking, die gegrond is op de bekeering en de goede werken.
De overeenkomst tusschen het remonstrantisme van de zeventiende eeuw en de ethische richting van de vorige en deze eeuw is in het stuk van de rechtvaardigmaking klaar als de dag evenzeer als de overeenkomst tusschen deze beide geestesstroomingen en de Roomsche Kerk ten opzichte van dit stuk. De loochening van de behoudenis uit vrije genade brengt noodzakelijk mede een te kort doen aan de algenoegzaamheld van Christus' offerande.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 juni 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE RECHTVAARDIGMAKING

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 juni 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's