Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE RECHTVAARDIGMAKING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE RECHTVAARDIGMAKING

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer wij de constructie van Comrie, volgens welke hij een rechtvaardigmaking kent in een voor den mensch verborgen oogenbllk der levendmaking of wedergeboorte, verwerpen, omdat zij zuiver rationalistisch is opgebouwd en nimmer uit de Schrift is te staven, waardeeren wij nochtans, dat hij ook m de personeele rechtvaardigmaking, waar het hier om ging, de rechtvaardigmaking aan het geloof wenschte te doen voorafgaan.
Wie het receptieve karakter van het geloof wil handhaven, volgens hetwelk het geloof slechts aanneemt, wat van God gegeven wordt, moet de rechtvaardiging ook in de personeele rechtvaardigmaking aan het geloof doen voorafgaan, want zooals het geven voorafgaat aan het ontvangen, zoo moet ook de uitspraak Gods, waarin Hij ons rechtvaardig spreekt, voorafgaan aan het geloof, dat deze uitspraak ootmoedig aanvaardt.
En niet minder waardeeren wij de poging van Comrie om deze rechtvaardigende uitspraak Gods te doen voorafgaan aan de rechtvaardigmaking in de vierschaar der consclëntie, d.w.z. haar te doen voorafgaan aan het oogenblik, waarin de zondaar deze uitspraak als uit den mond Gods krijgt te hooren als ook hem geldende en hij deze uitspraak geloovlg omhelst, verblijd zijnde over de genade, hem bewezen.
Want als het oogenbllk der bewuste rechtvaardiging niet alleen het oogenblik is, waarop wij Christus en Zijn genade omhelzen, maar tevens het oogenblik, waarin Hij ons van God gegeven wordt, zoodat Hij ons tevoren nooit geschonken was, maar ons voor het eerst in dit oogenblik van God gegeven wordt, volgt daaruit, dat wij bulten het evangelie om nog een bizondere openbaring van noode hebben, door welke bizondere openbaring wij alleen te v/eten kunnen komen, dat Christus ons persoonlijk van God tot een Verlosser gegeven wordt.
Zooals zeker volgeling van Barth schreef, dat de Schrift niet het Woord van God is, maar het Woord van God wordt, dan, als wij het geloovlg hooren en aanvaarden, zoo is volgens de voorstelling van hen, die enkel van een z.g.n. bewuste rechtvaardiging willen weten, het evangelie van Gods genade geen waarachtig evangelie, maar het wordt eerst tot een evangelie, als wij het geloovlg beluisteren. Christus wordt ons in het evangelie dan niet tot een Verlosser gegeven en wij ontvangen niet in het evangelie de vrijspraak onzer zonden, maar Christus wordt ons hier eerst tot een Verlosser gegeven, waarop wij dat evangelie geloovig beluisteren en eerst In dat oogenblik worden wij vrijgesproken van onze zonden.
Deze gedachte, dat wij op grond van het evangelie niet kunnen weten, of het heil Gods ook voor ons persoonlijk is, maar dat een nieuwe openbaring noodlg is om ons dat duidelijk te maken, is de bron van al dat ongeloof, dat onder ons den schijn aanneemt van een ernstige vorm van godsvrucht te zijn, de bron tevens van die ongeloofsprediking, die wel spreekt van de genade in Christus geopenbaard, maar die niet meer tot het geloof durft op te wekken. Zoo is er een volk geboren, dat in onboetvaardigheid voortleeft en dat nochtans in zijn onboetvaardigheid zich zelf voor vroom houdt, omdat het niet eigenwillig neemt uit de bron der genade, maar wacht op het oogenblik van bizondere openbaring, waarin het van God vrijheid ontvangt om te gelooven. Om nu maar te zwijgen van hen, die meenen, dat dat oogenblik in hun leven is aangebroken en die, schoon zij nooit in zich zelf verootmoedigd zijn, nochtans roemen in wat er aan hen gebeurd is. Dit blinde volk, dat door blinde leidslieden steeds meer verblind wordt, heeft nooit gezucht vanwege het ongeloof des harten, want ongeloof is hier geen zonde en vijandschap meer ; ongeloof is hier een gerechtvaardigde zaak, een wachten op bizondere openbaringen.
Wij hebben daarmede tevens reeds te kennen gegeven, waar God met de vrijspraak van alle schuld komt tot heel Zijn Kerk en tot een ieder in het bizonder, n.l. in het evangelie. Wat in het oogenblik der bewuste rechtvaardiging wordt door gemaakt, is niet anders dan de toepassing aan het hart van wat in het evangelie besloten ligt. Het is geen nieuwe openbaring, maar de geloovige toeëigening onder de leiding des Geestes van wat reeds voordien in de belofte des evangelies geschonken was, maar tot nu toe nog niet geloovig omhelsd was.
Natuurlijk is deze lijn aan Comrie niet onbekend geweest, maar hij heeft helaas verzuimd die door te trekken. Dat deze lijn Comrie niet onbekend was, volgt reeds uit zijn groote bekendheid met de reformatoren en de reformatorische belijdenisgeschriften. Laten we, om dit te laten zien, maar enkele plaatsen aanhalen uit de bekende Brief over de rechtvaardigmaking.
Nadat hij van de eeuwige rechtvaardigmaking als van een inblijvende daad in God heeft gesproken, zegt hij van deze op pag. 104 : »van welke het Zijn Hemelsche Majesteit behaagd heeft een openbaring en verklaring in de belofte des evangelies te doen, opdat een ieder uitverkorene „ter bekwamer tijd door de bewerking des Heiligen Geestes tot omhelzing van die belofte voor zich zelf In het bizonder zou gebracht worden en van Christus in die belofte, om zoo tot kennls te komen van wat God voor hem had weggelegd«.
Even te voren, op pag. 101, schrijft hij van het oprecht geloof, »hetwelk de Heilige Geest in onze „harten Inwerkt en waardoor wij Christus ingelijfd worden en door de werking van dienzelfden Geest bekwaam gemaakt worden Christus en al Zijn heilsgoederen, in de belofte des Evangelies ons voorgesteld, aan te nemen en ons zelf met een bizondere toepassing toe te eigenen, dewijl de Heilige Geest ons verzekert, dat zij ons van God uit louter genade geschonken zijn. Zoodat gij ziet, dat het rechtvaardigende vonnis volgens mijn gevoelen in de belofte des Evangelies ligt en dat het geloof dat daarin omhelst«.
In de voorrede lezen wij ten overvloede nog weer deze zelfde gedachte, want sprekende van de rechtvaardiging, door welke God den goddelooze rechtvaardig spreekt door een richterlijk oordeel bij Hem zelf, zegt Comrie van dit richterlijk oordeel : „hetwelk bij persoonlijke toepassing in dit leven niet anders noch elders wordt uitgesproken dan in het Evangelie-Woord en door dat Woord in de harten«.
Wanneer Comrie deze lijn had uitgewerkt, had hij van een rechtvaardigmaking in het verborgen oogenblik der levendmaklng niet behoeven te spreken, immers als onze vrijspraak reeds in de belofte des evangelies besloten ligt, is het duidelijk, dat zij niet alleen aan het oogenbllk der bewuste rechtvaardiging voorafgaat, maar ook aan alle werkzaamheden, waarmede een mensch werkzaam is tot behoud zijner ziel, wijl deze aUe vrucht zijn van het evangelie en door dat evangelie verwekt als een kracht van God tot zaligheid.
Ja, als wij daaraan denken, dat de belofte des evangelies ons reeds béteekend en verzegeld is geworden in onzen doop en dat niet maar ten opzichte van haar algemeene waarachtigheid, maar ook ten opzichte van haar toepassing op ons persoonlijk, is het gansch klaar, dat de uitspraak waarin God ons, die in zonden ontvangen en geboren zijn, rechtvaardig verklaart, geheel buiten ons bewustzijn omgaat, opdat klaar zou zijn, dat zij niet afhangt van ons, ook niet van ons geloof, maar enkel voortvloeit uit Gods vrijmachtige genade. Want het is zoo waar, wat het doopformuller zegt, dat de kinderen zonder hun weten des verdoemenis in Adam deelachtig zijn en alzoo, dat is ook zonder hun weten, weder in Christus tot genade aangenomen worden.
Om deze en dergelijke uitdrukkingen der reformatoren te verstaan, moeten wij echter geheel en al terugkomen — niet van de subjectieve toepassing der objectieve genade, want deze is onmisbaar — maar van de subjectivistische lijn, waarop wlj in de vorige eeuwen gekomen zijn en waardoor wij dergelijke spreekwijzen niet meer verstaan, omdat ledere openbaring van genade vereenzelvigd wordt met de toepassing, zoodat het Woord van God zijn objectieven grondslag verliest en slechts alleen bestaat in het bewustzijnsleven van den mensch.
De kern van het geschil tusschen de reformatie en Rome is men daardoor kwijt geraakt. Want dat verschil ging dieper dan over de vraag, of onze werken een plaats hadden in onze rechtvaardiging. Het ging allereerst over de vraag, hoe God genade bewijst en wat Gods genade is. Rome maakt de genade tot een opzichzelf staand iets, dat op verborgen wijze in een mensch Ingeplant wordt, waarom Rome het Woord der prediking niet in het middelpunt zet, maar veeleer de Sacramenten, die langs verborgen weg deze genade in een mensch instorten. Het zedelijk-geestelijk karakter van het christelijk leven wordt hier in gevaar gebracht, terwijl de mensch met de hem ingestorte genade hier iets wordt op zich zelf en als het ware buiten God en zonder God een christen kan zijn.
Volgens de reformatie is Gods genade niet anders dan de levende God in een betrekking van genade zich tot ons plaatsende en ons de zonden vergevende. Deze betrekking van genade komt tot openbaring in het Woord van genade, waardoor God ons Zijn genade, vergeving en alle heil, dat daarin besloten ligt, schenkt. Deze betrekking van genade kan niet wederkeerig zijn, tenzij de mensch van zijn zijde deze genade aanneemt door de geloovige omhelzing van het Woord van genade. Daarom heeft het geloof niet alleen zulk een belangrijke plaats in het stuk der rechtvaardigmaking, maar het dankt daar zijn plaats aan de plaats, die het in het geheel van het christelijk leven inneemt. In andere woorden uitgedrukt, het wezen van het zaligmakend geloof is niet onderscheiden van het rechtvaardigend geloof. Met het laatste kan slechts bedoeld zijn een verbizondering van het zaligmakend geloof en dat ten opzichte van zijn voorwerp. Het rechtvaardigend geloof heeft dan niet tot voorwerp de belofte des evangelies in al haar omvang, maar de belofte des evangelies voorzoover die de uitspraak Gods bevat, waarin Hij uit genade om Christus wille den zondaar rechtvaardig verklaart.
Door dit zaligmakend en rechtvaardigend geloof wordt de mensch nooit iets op zich zelf, maar komt hij In een betrekking tot den levenden God, waardoor van gemeenschap met God kan worden gesproken. Zoo is dit geloof niet alleen zaligmakend en rechtvaardigend, maar ook levendmakend en heiligend.
Duidelijk zal thans tevens zijn de beteekenis van de uitdrukking belofte of beloften des evangelies, een uitdrukking, die niet alleen in de Heid. Catechismus gevonden wordt, maar ook gedurig door Calvijn gebruikt wordt en in de geloofsbelijdenissen, die onder den invloed van zijn geest staan, kan worden aangetroffen. Christus en alle heil, dat in Hem gevonden wordt, is inhoud van de belofte des evangelies, ook de uitspraak, waarin 'God den zondaar rechtvaardig verklaart.
In de vorige eeuw zijn wij zoover van de reformatorische opvatting afgedwaald, dat zelfs een man als prof. Doedes, een geleerde van betekenis, niet alleen van anderen geest is, maar zelfs den zin dezer woorden niet meer kan verstaan. In zijn toetsing van den Heid. Catechismus heeft hij bezwaar tegen het antwoord op de vraag : Wat is een christen noodig is gelooven ? al wat ons in het evangelie beloofd wordt. Geen belofte, zoo zegt hij, is het voorwerp van het geloof, maar iets dat geschied is, een feit, dat vaststaat. Natuurlijk laat zich dit antwoord uit zijn geestesrichting verklaren, maar zijn onkunde ten opzichte van de reformatorische geschriften blijkt toch wel zeer groot, als hij acht, dat door dit antwoord de opstellers van den Catechismus met zich zelf in strijd zijn gekomen, wijl zij even te voren gezegd hadden, dat het ware geloof is een vast vertrouwen, dat ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid geschonken is. Hier hebben wij niet met beloften te doen, zoo laat hy als triumfeerend volgen, maar met iets dat geschied is. Alsof deze vergeving en gerechtigheid en zaligheid niet inhoud waren van de belofte des evangelies en ons op een andere wijze konden geschonken worden dan in de belofte.
Doedes heeft niet gezien, dat juist hier door hem het spoor der reformatie verlaten was en in dezen weg het geloof, evenals bij Rome, weer een door en door rationalistische inslag krijgt. Zelfs meen ik te mogen zeggen, dat Boedes in dergelijke opvattingen toont, dat hij nooit heeft begrepen, wat de reformatie onder het levende geloof heeft verstaan.
In de belijdenis der Fransche Kerk luidt artikel 20 — ik geef de vertaling van Comrie, te vinden in zijn Brief over de Rechtvaardigmaking, pag. 29 —: Wij gelooven, dat wij alleen door het geloof deel krijgen aan deze gerechtigheid, gelijk geschreven is, dat Hij voor ons geleden heeft om voor ons de zaligheid te verkrijgen, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verderve. Doch dit is daarom, omdat de beloften des levens, ons in Hem aangeboden, dan tot ons gebruik worden toegepast en krachtig voor ons gemaakt worden, als wij dezelve omhelzen, niet twijfelende, dat ons die dingen gebeuren zullen, waarvan wij door Gods mond verzekerd worden. Derhalve de gerechtigheid, welke wij door het geloof verkrijgen, hangt af van Gods onverdiende beloftenissen, door welke God verklaart en getuigt, dat wij van Hem geliefd worden.
Men proeft in deze woorden onmiddellijk de stijl van Calvijn en ook de uitdrukking beloften des levens en onverdiende beloftenissen Gods zijn zuiver Calvinistisch, zoowel wat de vorm aangaat als wat de inhoud betreft, wijl Calvijn geen ander voorwerp des geloofs kent dan de beloften Gods. Slechts wil ik één opmerking maken over de vertaling van Comrie. Hij vertaalt de beloften des levens, ons in Hem aangeboden. In het oorspronkelijke staat volgens de uitgave van prof. Muller: les promesses de vie qui nous sont donnees en lui. Het krachtige geven uit het oorspronkelijke is door Comrie verzwakt tot een aanbieden.
In de Geneefsche Catechismus van 1545, door Calvijn zelf opgesteld, komen wij weer deze uitdrukking tegen. Hoe zegt gij, dat wij door het geloof gerechtvaardigd worden ? Wijl wij het (bezit van Zijn gerechtigheid verkrijgen, als wij met een vast vertrouwen des harten de beloften d, es evangelies omhelzen.
In de Institutie spreekt Calvijn evenzoo. In het derde boek, cap. 2, paragr. 29, schrijft hij : Als grondslag van het geloof stellen wij de genadige belofte Als wij diLS zeggen, dat het geloof moet steunen op de genadige belofte Gods, zoo ontkennen wij niet, dat de geloovigen Zyn Woord in allen deele omhelzen en aannemen, maar wij stellen de belofte der barmhartigheid tot een eigenlijk doelwit, waar het geloof op mikt.
Deze aanhalingen zouden zonder moeite met tal van andere zijn te vermeerderen.
Menigeen, ook prof. Doedes, heeft zich den toegang tot het verstand dezer uitdrukkingen afgesneden door te meenen, dat belofte hier immer bedoelt te sproken van wat God doen zal. Het woord belofte heeft in dit spraakgebruik echter in de meeste gevallen geen andere beteekenis dan woord en bedoelt weer te geven den weg of vorm, waarin God ons Zijn genade schenkt, welke weg in overeenstemming is met de geestelijke goederen, die hier geschonken worden, want wat is geestelijker dan het Woord?
Vandaar dat de belofte des evangelies in den Catechismus dus wordt omschreven : dat Hij ons vanwege het eenige slachtoffer van Christus vergeving en 't eeuwige leven uit genade schenkt, niet schenken zal. Terwijl in het Avondmaalsformulier van deze belofte, welke te gelooven noodzakelijk Is, gezegd wordt: een iegelijk onderzoeke zijn hart, of hij ook deze gewisse belofte van God gelooft, dat hem al zijn zonden, niet vergeven zullen worden, maar dat zij hem vergeven zijn, en de volkomen gerechtigheid van Christus hem als zijn eigene toegerekend is.
Verder hierop in te gaan, is niet noodig, omdat wij indertijd deze zaak ook in onze artikelen over het belijdenis doen hebben besproken. God geeft Zijn genade in de belofte des evangelies en omdat hier waarlijk van genade gesproken kan worden, komt Hij met deze belofte tot ons, terwijl wij midden in den (dood liggen, want Hij is het, die ons opzoekt en opdat wij zouden weten, dat het niet om ons gebed is, komt Hij met de beloften Zijner barmhartigheid tot ons, vóórdat wij daarom bidden kunnen of willen.
Alleen een subjectivistische richting kan zich aan deze reformatorische spreekwijze ergeren, wijl zij objectieve en subjectieve genade niet meer onderscheidt en openbaring en toepassing vereenzelvigt. Een belofte des evangelies, waarin ons de zonden vergeven worden, kent deze richting niet; zij spreekt enkel van de geloovige omhelzing der vergeving of van een bewustzijn, dat de zonden vergeven zijn.
De hervormers bedoelden met hun spreekwijze allerminst te zeggen, dat allen, aan wie de beloften gedaan zijn, oprechte christenen zijn. Deze beloften van genade, hoe groot en wonderlijk ook, doen geen nut, als zij niet door een waar en levend geloof worden omhelsd. Calvijn zegt in zijn Institutie in cap. 13, paragr, 4 van het derde boek : »naardien de belofte niet vervuld zal worden dan alleen in hen, die ze zullen hebben geloofd. Als dus het geloof vervallen is, zal de belofte geen .kracht hebben«. En in zijn Catechismus lezen we deze eigenaardige vraag : Op welke wijze worden ons door den doop deze goederen geschonken ? Het antwoord luidt: »Omdat wy „met Christus bekleed worden en begiftigd met „Zijn Geest, indien wij tenminste de beloften, ons „hier geschonken, niet onvruchtbaar maken door „ze te verachten.
Omdat het Woord des Heeren zeer getrouw is, zal nooit iemand beschaamd gemaakt worden, die daarop betrouwd heeft, maar door ongeloof en onboetvaardigheid snijdt de mensch zich zelf den eigendom af aan die beloften, waarin ook hem bet leven geschonken was, en blijft onder het oordeel Gods.
O. a/d IJ.
Woelderink

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 augustus 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE RECHTVAARDIGMAKING

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 augustus 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's