Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DEN WOORDE GODS

UIT HET ONGESCHREVEN WOORD.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 7 : 16. En die er kwamen, die kwamen mannetje en wijfje, van alle vleesch, gelijk als hem God bevolen had. En de Heere sloot achter hem toe.

4 e Serie.
XXIII.
Het wonder heet het liefste kind des geloofs, maar het is ook de vader der schoonste kinderen des heus. Door het wonder brengt God aan Zijne kinderen de redding uit den nood, zooals de raven aan Elia de spijze. Gods eigen hand wordt in het wonder ontbloot, opdat wij haar zuilen ontdekken op den weg onzes levens. Neen, de wonderen zijn de wereld niet uit, niet beperkt tot het Schriftverhaal, geen bezit alleen van voorbijgegane eeuwen, van de kinderlijke voorstelling eener weggestorven menschheid. Integendeel, wij leven te midden van een wondere wereld. Zij omringen ons, verschijnen voor ons in allerlei gedaante, soms zelfs als engelen des lichts, soms ook in de geweldige oordeelen Gods. In onzen tijd gebeuren er wonderen, meer zelfs dan in dagen van voorheen. God doet groote daden, wondere daden niet slechts tot behoud, maar ook in de voltrekking Zijner oordeelen. Er staat geschreven, dat God de vorsten te niet maakt en de richters der aarde tot IJdelheid. Wij zouden het niet hebben geloofd hij den aanvang van den oorlog, als iemand ons geprofeteerd had, dat het machtigste leger gebroken, de machtigste keizer als een balling naar Nederland vluchten zou. God maakte den vorst te niet voor aller oogen. Zou iemand kunnen gelooven, dat er gebrek zou kunnen zijn onder den druk van den overvloed, dat de volken verlegen konden zitten niet om, maar met de nooddruft des levens ? Ons natuurlijk verstand zou in opstand komen, als iemand ons gezegd had, dat er dagen zouden komen, waarin de voorspoed tot een ramp werd. Toch is ook onder de Westersche menschheid dezes tijds herhaald wat met Israël geschiedde, toen het volk Mozes dwong om vleesch. De Heere zeide tot Mozes: „Gij zult niet een dag, noch twee dagen eten, noch vijf dagen, noch tien dagen, noch twintig dagen, tot eene geheele maand toe, totdat het uit uwen neus uitga en u tot eene walging zij". En zij hebben gegeten van de kwakkelen. En toen het vleesch nog tusschen hunne tanden was, eer het gekauwd was, ontstak de toorn des Heeren en sloeg het volk met een zeer groote plaag. In dat alles was de wonderdaad Gods, die herhaald werd onder ons, toen de voorspoed zoo groot werd, dat de menschen er arm onder geworden zijn en in hunne dwaasheid Gods gaven vernietigden, om voorspoed zich te verwerven. In dat alles is Gods wondere daad, Gods genade en Gods recht. Zijn zegen en Zijn oordeel, hoewel de menschen het er niet in zien. Ais zij er Gods hand in zagen, zoo zouden zij zich voor Zijn aangezicht verootmoedigen, zich vernederen onder Zijne krachtige hand. Maar de wonderen Gods zijn er. Toch ontkennen de menschen, dat er wonderen geschieden. Zij spreken van de wetenschap en de verlichting, die de wonderen zouden verbannen, en zij staan en weten niet en begrijpen niet, hoe wij leven onder en door en te midden der wonderdaden Gods.
En toch is er eene behoefte aan het wonder, dat de moderne mensch, als hij het niet kan ontdekken vanwege de blindheid zijns harten en de duisternis van zijn verstand, zichzelven poogt te scheppen door zijn toevlucht te nemen tot de wonderdoeners dezes tijds, die vermenigvuldigen met den dag en hunne wonderdaden veil bieden om de toekomst te voorspellen en het geluk te verwerven, dat te vergeefs wordt gezocht. Het wonder is eene behoefte. De mensch kan niet zonder, zoo weinig zelfs, dat hij zich dus wonderen maakt, al5 hij ze uit Gods hand niet ontvangen kan.
Zoo was het nu ook in Noach's redding. De Heere deed een wonder. Niet alleen daardoor, dat Hij aan Noach openbaarde, voordat er van den vloed sprake was, hoe hij de ark moest maken, die tot zijne redding dienen moest. Ook niet alleen daardoor, dat de dieren, die met hem gered moesten worden, als door Gods voorzienigheid geleid, tot Noach kwamen in de ark. In dat alles was Gods hand., was dus het wonder. Maar nog treffender, klaarder werd het openbaar, toen zij allen gekomen waren. „Die er kwamen, die kwamen mannetje en wijfje, van alle vleesch, gelijk als hem God bevolen had". Zoo waren zij met Noach's familie saamgebracht in de ark, toen de vloed kwam. Gods belofte had de Heere vervuld in alles wat met Noach geschied was. De vloed kwam op en allen en alles, dat om Noach's wil was uitverkoren tot redding, was ingebracht in de ark. Doch van ééne zaak was er Noach nooit gesproken en daarvan was ook geen bevel Gods tot hem gekomen, want de vraag naar de sluiting was eene open vraag gebleven. Er was hem nauwkeurig aangegeven van welk hout de ark moest worden gemaakt, hoe zij waterdicht moest worden door van binnen en van buiten met pek te worden toewerkt, welke afmetingen moesten worden toegepast, hoe een venster moest worden aangebracht en in de zijde eene deur moest worden gemaakt, en hoevele verdiepingen moesten worden ingebouwd. Tot in de 'kleinste bijzonderheden was het hem alles voorgeschreven. Doch niets was hem geopenbaard aangaande de waterdichte sluiting. En die zou toch noodig zijn, als schip en lading niet zouden ondergaan in de wateren. En nu laat ons de Schrift zien, hoe de Heere op eene buitengewone en bijzondere wijze Zelve de sluiting der ark heeft bezorgd.
Tot op het oogenblik, waarop de vloed opkwam en Noach en de zijnen en de dieren, die behouden werden, en al wat voor aller onderhoud noodig was, binnen de ^ark gekomen was, tot op dat oogenblik had de Heere steeds aan Noach woordelijk bevolen wat deze doen moest. God liet alles uitvoeren door de hand van Noach. Maar nu alles gereed is om de opkomst van den vloed at te wachten, nu Mij ft er nog deze ééne zaak over : de sluiting van de ark. En daarover geeft de Heere nu geene bevelen aan Noach. Hij schrijft hem niet voor op welke wijze de deur waterdicht zal moeten gesloten worden. Zelfs wordt niet de minste aanwijzing dienaangaande gegeven. Er wordt alleen gezegd : „En de Heere sloot achter hem toe". Daaruit blijkt, dat wij hierbij van doen hebben met eene bijzondere, wonderbare sluiting, waarin de voorzienige zorg en leiding des Heeren openbaar geworden is. Van een van binnen en van buiten pekken, was bij de deur geene sprake. Het was uitgesloten, dat, hoewel toch de opening aanzienlijk moest zijn om allen dieren, ook grooten dieren toegang te verleenen, Noach, in staat kon worden geacht, de groote naden van buiten af te sluiten en waterdicht te maken. Hij kon niet in de ark zijn en haar van buiten bewerken tegelijkertijd. En daarom wordt ons nu meegedeeld, dat door eene wonderdaad de Heere achter hem toesloot.
De ark stond daar met hare gansche lading. Noach en de zijnen en al het andere was er in gebracht, de vloed kwam op, de regenstroomen plasten neder en de Heere zelve sloot de deur achter Zijne geredde uitverkorenen. Hij sloot haar, zooals uit de ons gegeven voorstelling blijkt, van buiten af en op eene ondoordringbare wijze, zoodat de wateren niet konden blnnenvloeien. Op welke wijze dit geschiedde, wordt ons niet nader toeschreven, noch ook aangeduid door welke natuurkracht de sluiting volkomen werd voltrokken, door den druk van het water of door de zwelling van het hout. Doch wel wordt er door de eenvoudige mededeeling, dat de Heere achter hem toesloot, in het licht gesteld, dat de insluiting in de ark en daarmede de redding van Noach, de vrucht was van eene onmiddellijke daad Gods, van eene openbaring Zijner wondere goedertierenheid. Zoo werd Noach's behoudenis reeds voor de oude en eerste Kerk des Heeren eene blijvende leering, eene bijzondere openbaring van Gods tegenwoordigheid bij Zijne kinderen. De Heere, dat blijkt hier duidelijk, wil bij Zijne kinderen zijn juist in het hachelijkst oogenblik. Als geen mensch en geen schepsel meer iets tot redding vermag, dan is de Heere bij de zijnen. Dat beteekent niet, dat Hij er steeds is op den tijd en de wijze, waarop wij ons dat voorstelden of waarop wij meenden, dat Hij komen moest. Maar het beteekent wel, dat Hij er is en dat Zijne hulp eene daadwerkelijke uitredding aanbrengt. Achter Noach sloot Hij zelve de deur. Nu de vloed opzette, nadat Noach m volstrekte gehoorzaamheid des geloofs alles gedaan had wat de Heere hem had bevolen, nu legt de Heere zelve de laatste hand aan het werk der redding door eene daad van voorzienigheid, die ons leert, dat zooals Hij de eerste was in de verkiezing van Noach, Hij ook de laatste is om haar te verwerkelijken.
De Heere sloot de ark-deur achter Noach en betoont Zich ook daarin de God des ontfermens, de Vader van alle barmhartigheid, die Zich nederbuigt tot In de diepte der vernedering, zoodat ook hierbij openbaard wordt, hetgeen Hij eeuwen later door den mond van Jesaja heeft gesproken, dat Hij, die de Heilige is, die in het verhevene woont, toch ook wonen wil in het hart desgenen, die verbroken, en in den geest desgenen, die verslagen is. Want hier verschijnt de Heere als de deurwachter achter Zijn uitverkoren kinderen. Hij neemt ook nu het werk van den dienstknecht op Zich, zooals later de Heere Jezus Christus de gestalte van een dienstknecht aannemen zal. Hij sluit de deur en openbaart daarin de wondere liefde voor Zijne kinderen.
Op welke wijze die sluiting geschiedde, wordt ons niet nader uitgelegd. De Heere deed het door de toepassing van de in de natuur der dingen zelve gegeven mogelijkheden: door den druk der wateren, die de deur klemde, door de zwelling van het hout, door al die, in de dingen zelf gegeven wetmatigheid in werking te laten treden. Hij handelt op eene wijze, die afdoende en beter dan door alle menschelijke kunst mogelijk ware geweest, de sluiting volkomen maken kan. Hij betoonde Zijne tegenwoordigheid in de diepste nooden, in de grootste gevaren, en sloot Zelve Noach met de zijnen in, zoodat zij werden behouden. Zoo wordt ook hier bevestigd hetgeen latere eeuwen Salomo heeft gezongen : „Zoo de Heere het huis niet bouwt, te vergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daaraan, zoo de Heere de stad niet bewaart, te vergeefs waakt de wachter". Ook bij de sluiting van de ark wordt die waarheid bevestigd. Hoe goed, hoe degelijk Noach's bouwwerk ook bepekt was van binnen en van buiten, hoe waterdicht ook alles was voorzien, de ark zou door de opkomende wateren zijn verzwolgen, indien de Heere niet, zoodra zij opkwamen. Zelve de deur gesloten had achter zijn knecht.
Daarmede wordt nu voor alle komende eeuwen aan Gods Kerk de levensles gegeven, dat zij volkomenlijk hopen mag en zal op de genade, die haar toegebracht wordt in den Heere Jezus Christus, van Wiens werk die ark van Noach het typisch voorbeeld wordt. Ook de Heere Jezus verschijnt als die eene geopende deur geeft, waardoor Gods volk zal ingaan. Hij heeft de sleutels der helle en des doods, is de eerste en de laatste in het werk onzer zaligmaking en biedt daarom de zekerheid aan de zijnen, dat geen schepsel de macht heeft hen te scheiden van Zijne liefde en dus af te snijden van de verlossing, die Hij tot stand heeft gebracht. De Heere sluit, en Gods kinderen worden daarom de vertroosting deelachtig, die zij in deze donkere dagen zoo zeer behoeven, dat Hij niet zal toelaten, dat Zijne heiligen de verderving zien.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 september 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

VAN DEN WOORDE GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 september 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's