Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

KOHLBRUGGE’S LEER

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

van den ouden en den nieuwen mensch
Over Kohlbrugge wordt onder ons weer méér gesproken dan vroeger wel 't geval is. En dat verblijdt ons. Wij willen over dezen bekenden theoloog een paar artikelen schrijven en dan wel bijzonder acht geven op zijn leer van den ouden , en den nieuwen mensch: het sterven van den ouden mensch en de opstanding van den nieuwen mensch. Zie Catechismus Zondag 33. Eerst een en ander over den persoon van Kohlbrugge.
De directe aanleiding van dit schrijven is een gesprek op de studeerkamer van wijlen onzen vriend ds. V. d. Snoek te Veenendaal. Daar lag de dissertatie van dr. J. van Lonkhuijzen : Hermann Friedrich Kohlbrugge en zijn prediking. En daarnaast : Toelichting en verweer door dr. J. C. S. Locher. Die twee gebonden boeken gingen in de actetasch en die liggen nu voor ons, terwijl wij deze artikelen schrijven. En daar naast is nu ook komen liggen het pas verschenen boek van dr. G. Oorthuys : Kruispunten op den weg der Kerk. Zwingli—De Labadie—Kohlbrugge. („De prediking van Zwingli—en Labadie en Kohlbrugge vormde de kruispunten, op welke de Kerk in de 16e, de 17e en de 19e eeuw kwam te staan"). Ook het pas verschenen boek: Th. Stiasny : Die Theologie Kohlbrugges. ('Samtliche Schriften Kohlbrügiges. Elfried W. Bronger. Düsseldorf).
Hermann Friedrich Kohlbrugge was, gelijk zijn naam reeds doet vermoeden, uit Duitschland afkomstig. In de 16e eeuw hebben zijn vóórvaderen reeds met hart en ziel als drukkers meegewerkt aan de verspreiding van Luther's geschriften. Onder de vele, die in 't laatst der 18e en het begin der 19e eeuw het kwijnend Hannover verlieten om zich in Holland als fabrikanten en handelslieden, vooral in Amsterdam en in de Zaanstreek, te vestigen, bevond, zich óok Hermann Gerhard Kohlbrugge, wiens zoon de man is, waarover we 't hebben willen. De vader zette zich als zeepfabrikant eerst in Edam, later in Amsterdam neer, waar hij zich voegde bij de Hersteld Evangelisch Luthersche gemeente. Hermann Friedrich zag daar als eerstgeboren zoon 15 Aug. 1803 het levenslicht, een zwak en teer kindje zijnde, dat met de grootste moeite in 't leven behouden kon worden, al is 't ten slotte een hooge ouderdom van den Heere toegeschikt!
Omdat zijn vader geen belijdend lid der Hersteld Luthersche Kerk was en zijn moeder zeer waarschijnlijk Gereformeerd was, is het kind in de Amsterdamsche Geref. Kerk gedoopt. Geestelijke leiding ontving hij thuis als kind aanvankelijk weinig. Zijn moeder, Petronella Teerhuis geheeten en van Monnikendam afkomstig, maakte hem wel kleeren naar de maat van het 5de gebod — zooals Kohlbrugge zelf later zich uitdrukt : (zie „De Taal Kanaans". Amsterdam 1884, blz. 46) — maar had overigens te veel met haar huishouden te doen en had ook te weinig oor voor de dingen des hoogeren levens, dan dat zij veel voor de geestelijke vorming van het jongske kon bijbrengen. Met Kohlbrugge's vader was dlt geheel anders. En hoewel deze maar kort geleefd heeft, is hij den zoon altijd als. een ideaal voor oogen blijven staan. De weinige tijd, dien hij uit de beslommering zijner zaken aan de opvoeding van den knaap kon wijden, liet bij dezen onuitwischbare indrukken achter. De zorg voor de instandhouding zijner zaken en voor het gestadig wassend gezin lieten echter den vader weinig gelegenheid zich met den knaap bezig te houden. Want kommervol waren de tijden. Zwaar drukte de hand van Napoleon op onze gewesten. Door de invoering van het „Continentaal stelsel" in 1806 werd aan handel en industrie, ook aan de Noord - Hollandsche zeepfabrieken, de nekslag toegebracht.
Het was de grootmoeder uit Edam, die in het gezin dikwijls bijsprong en zich bijzonder het lot van den kleinen Frits aantrok. Zij was een echte Hollandsche vrouw en een godvruchtig Christin, die veel tact en wijsheid bezat. De invloed van deze vrouw — een warme vriendin van Oranje en het oude Vaderland — op Kohlbrugge, kan niet licht te hoog geschat worden. Altijd komt naast de herinnering aan zijn vader, die aan deze vrouw, met lof en dank aan God, weer bij hem boven, tot op zijn sterfbed toe. Voor het drievoudig snoer : Kerk, Nederland en Oranje, het ideaal van alle Gereformeerden, wist zij het harte van den knaap te doen gloeien. En dit in een tijd, toen Oranje smadelijk verjaagd als balling in den vreemde toefde, het Vaderland onder wreede tyrannie zuchtte en de Kerk ten prooi scheen aan alle wind van leer en aan alle geweldpleging. De liefde voor de oude Gereformeerde Kerk is Kohlbrugge van kind af ingeplant en zij is gebleven, ten spijt van al de droeve ervaringen zijns levens, tot zijn dood toe.
Vooral het Oude Testament trok Kohlbrugge aan. (Zie : „De Taal Kanaans", bladz. 46). Daar leefde hij in. En taalstudie was en bleef zijn lievelingsvak, later vooral de studie der Oostersche talen. Een poëtische aanleg bezat hij daarbij. (Kohlbrugge en Bernard ter Haar waren schoolkameraden en schreven verzen in elkanders album). In veel lijden is Kohlbrugge gehard gelijk een Jeremia „een ijzeren pilaar en een koperen muur". Een oogziekte maakte hem als knaap bijna geheel blind ; ongeveer twee jaren moest hij in eenzaamheid doorbrengen. Daar werden zijn gedachten binnenwaarts gekeerd en het zaad der wedergeboorte kwam blijkbaar daar reeds tot ontkiemen. Klaar zag hij in de eenzaamheid de diepe tegenstelling tusschen zonde en genade, tusschen mensch en God. De ernst van dood en eeuwigheid drukte hem menigmaal zwaar op 't hart, zóó, dat hij op lateren leeftijd nog levendig wist te verhalen, wat gedurende zijn kinderjaren in zijn ziel doorleefd was. Met een andere wereld dan hier beneden was, leefde hij in 't hart en blijdschap mocht in zijn ziel wezen, ook al was de kamer waar hij vertoefde somber.
Reeds vroeg lag in zijn hart de lust tot het predikambt. Met name kwam dat uit in 1813, toen de vrijheidszon weer daagde en Oranje terugkeerde. Het drievoudig snoer : Kerk, Nederland, Oranje, werd toen sterk aangetrokken bij hem. Maar zijn hulp was noodig in de zeepziederij ! Zonder morren hielp hij zijn vader.
Als jongen ontving hij onderricht van een bejaarden godsdienstonderwijzer, die hem vooral de Luthersche „algemeenheid der genade" en „de lichamelijke tegenwoordigheid van Christus in het H. Avondmaal" leerde en hem trachtte te vervullen met afkeer van de Gereformeerde leer dienaangaande. (Zie : „Het Lidmaatschap bij de Hervormde Kerk hier te lande mij willekeurig belet". Amsterdam 1833, bladz. 2).
In 1819, toen de zaken zijns vaders een ietwat gunstiger verloop gekregen hadden, gaf deze zijn zoon Frits verlof om naar den vurigen wensch zijns harten te gaan studeeren. In twee jaar tijds liep hij, die maar sporadisch de lagere school bezocht had, de Latijnsche school af en verliet haar met rijke belooningen en de beste getuigschriften. Daarna ging de 18-jarige knaap naar het Athenaeum, waar vooral de hoogleeraar D. van Lennep (ook de leermeester en vriend van Da Costa) en professor Wilmet grooten invloed op hem hadden; de laatste bij de studie van de Oostersche talen. Zijn vorderingen in het Hebreeuwsch en Arabisch waren buitengewoon.
De zaken zijns vaders riepen hem intusschen telkens tot assistentie. „Met de eene hand stookte hij des nachts den oven, met de andere hield hij het studieboek vast". In zijn groote liefde en stille gehoorzaamheid was hij steeds bereid zich geheel te voegen naar zijns vaders wenschen, ook als hij 't nederigste en vermoeiendste werk moest verrichten. En dat kwam niet, omdat hij zoo'n stil en gewillig en geduldig jongmensch was, want hij was in het oogloopend driftig en ongeduldig. Hartstocht zat bij hem, welken weg hij ook uitging, vooraan. Wat er bij hem omging blijkt o.a. uit deze versregels van hem : „Mocht ik zoo op God vertrouwen. Hem die al mijn zorgen kent; zoo in Hem mijn hulp aanschouwen, zoo op Zijn bescherming bouwen, en mijn ramp waar afgewend".
De studie aan het Athenaeum was overigens niet in zijn voordeel wat zijn geestelijk leven betreft. De philosophische geschriften van Cicero en anderen, legden beslag op hem. En zoo leefde hij te midden van „heidensche deugd en w/ijsheid", van „Joodsche eigengerechtigheid en godsdienstigheid". De Stoïcijnsche deugdtheorieën waren zijn genot; eer en zelfverheffing was zijn levensdoel geworden. (Zie : Het Lidmaatschap, blz. 1). Februari 1828 schrijft hij in een brief: „Ik herinner mij een tijd, waarin het mij een genoegen was de heiligste waarheden van den christelijken godsdienst te ondermijnen, te spotten met bekeering en levendig geloof, te twijfelen aan het bestaan van God, die over ons allen waakt en Zijne heilige wetten te vertrappen, terwijl ik mij huichelend in allerlei gruwelijke misdaden dompelde". (Böhl: Brieven van Kohlbrugge, blz. 1). De dwepende humanist was hij in alles, in de studie, in zijn leven, ook m zijn liefde (Zijn gedicht : Laura's oogen).
De Heere bewaarde Kohlbrugge echter óók in zijn afwijkingen, zoodat zelfs zijn vijanden nog een goed getuigenis van hem moeten geven, ook in die jaren van jammerlijke inzinking.
Zijn toetreden tot de Kerk door geloofsbelijdenis, 22 Dec. 1823, schijnt hem niet zoo bijzonder te hebben aangegrepen.
In 1824 kwam er een terugkeer tot God, waarvan zijn gedicht „Schuld belijden" getuigenis aflegt :
»Ik zwoer met duren eed en riep Hem tot getuige. Die eens de wereld richten zal: »Ik wil voor U, mijn God, oprecht en heilig wand'len Mijn voeten houden op Uw paan«.
Die eed was innig, wijl 'k verslagen nederknielde. En op het Kruis van Jezus' zag. En nu — daar ligt de eed, door eigen schuld verbroken, En naberouw knaagt aan 't gemoed.
De wolken scheuren ! 'k Zie mijn vreeselijken Rechter.
Hij naakt! Hij dreigt, waar vlied ik heen ? Naar Golgotha, mijn ziel, naar Golgotha gevloden Zink weenend aan het Kruishout neer«
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 december 1935

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 december 1935

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's