Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De geschiedenis van het Calvinisme in Nederland na de Hervorming.

Bekijk het origineel

De geschiedenis van het Calvinisme in Nederland na de Hervorming.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.
c. Het Piëtisme (18de eeuw).

Wanneer we het opkomen van het Piëtisme stellen tegen het einde der 17de eeuw, dan wil dat natuurlijk niet zeggen, dat er een plotselinge overgang geweest is, neen, er is een geleidelijke verschuiving geweest. Al is er een verlegging van het accent, er is toch zoó groote overeenkomst, dat men menigmaal den naam Nadere Reformatie ook gebruikt heeft voor hetgeen wij nu Piëtisme noemen en omgekeerd. Dr. A. A. van Schelven spreekt van het Gereformeerde Piëtisme en verdeelt het in een gouden tijdperk (17e eeuw, Nadere Reformatie) en een zilveren tijdperk (de 18de eeuw).
Wij gebruiken de naam Piëtisme ^^) maar, omdat dit het duidelijkst en het gemakkelijkst is. We bedoelen thans het Hollandsche Piëtisme, wat wel onderscheiden moet worden van het Duitsche Piëtisme (Spener). De naam Piëtisme is afgeleid van piëtas=vroomheid, omdat het als reactie tegen vormelijke rechtzinnigheid den ndruk legde op persoonlijk geloof, vroomheid des harten. De Gereformeerden der 18de eeuw kwamen tegenover het uitwendige Christendom hunner dagen op voor het inwendige Christendom, of, zooals men het toen noemde, „het innige Christendom" (innig, niet in den zin van dierbaar, maar van innerlijk).
In de 17de eeuw streed men (de Nadere Reformatie) meer tegen de slordigheid, de lichtzinnigheid van levenswandel en legde den nadruk op de heiligmaking als eisch des geloofs; in de 18de eeuw richtte men zijn aanvallen meer tegen de mondbelijders met hun „letterkennis en hun hersengeloof", en men legde den nadruk op de kenmerken van het ware geloof, om zoo het ware van het valsche te scheiden, opdat de onbegenadigde nog ontdekt en overtuigd zou worden. Zoo schreef Theodorus van der Groe zijn bekende werk: „Toetssteen der ware en valsche genade", een werk, welks oogmerk was „om het echte en rechte werk des Geestes van de (al)gemeene gaven en een bloot hersen-of hartstochtelijk schijnwerk, nauwkeurig te onderkennen". (Aldus drukken de approbatoren het uit). Omdat de meest gelezen „oude schrijvers" dateeren uit de 18de eeuw, dragen de meeste van hun werken hetzelfde karakter. Sla hun werken, op, en op het titelblad kunt ge het lezen, dat men schreef tot „ontdekking en overtuiging van onbegenadigde zielen" en tot „bestiering en opwekking van begenadigde zielen”.
In dezen trant schreven, behalve Theod. van der Groe, ook W. a Brakel, Lampe. Joh. Verschuur, Smytegelt, Hellenbroek, Myseras, Borstius, Sicco Tjaden, Schortinghuis en anderen. Philpot, eveneens een veel gelezen schrijver, kunnen we hier niet noemen, omdat hij geen Nederlander was, maar een Engelsche, en evenals Bunyan en Spurgeon een Baptist, hoewel na verwant aan de Piëtistische Gereformeerden.
Wanneer we deze verschillende schrijvers noemen, als behoorende tot het Gereformeerde Piëtisme der 18de eeuw, dan moeten we bedenken, dat er groote verschillen zijn. W. a Brakel is b.v. niet op één lijn te stellen met Schortinghuis. Bij Wilhelmus Schortinghuis, (1700—1750), predikant te Midwolde (Gron.), zien we heel duidelijk, in welken geest de z.g.n. Piëtistische richting in de Gereformeerde Kerk in Nederland zich meer en meer ontwikkelde. Met name door zijn bekende werk : .Het innige Christendom" (1740) heeft hij veel invloed uitgeoefend en veel aanhang rondom zich verzameld, en daarom willen wij een poging doen om het Piëtisme uit zijn werk en zijn leven toe te lichten, maar dan moet met alle beslistheid bedacht worden, dat er sterke nuanceering is tusschen de verschillende „oude schrijvers" der 18de eeuw.
Was de levenswandel in de 17de eeuw al zeer zorgwekkend, in de 18de eeuw was het er niet op vooruit gegaan, maar even groote, zoo niet grootere bezorgdheid gaf de geestelijke oppervlakkigheid van de z.g.n. „mondbelijders". Een toestemmen van de Gereformeerde Waarheid zag men aan voor het ware geloof, en rustig leefde men in die waan voort.
Sterker nog dan de mannen der Nadere Reformatie, richtten de mannen van de 18de eeuw de aanvallen op dat zorgelooze, toestemmende Christendom, op die „letterkennis", die zetelt in het hoofd en niet in het hart. Ook Schortinghuis stelt die „letterknechten", die „letterrasebollen" met hun „hersensgeloof" aan de kaak. Met instemming haalt liij de versregel van Van Lodensteyn aan : „O Heer, bewaar ons voor de letter, die duizenden vermoordt”.
Toen hij pas predikant was, had hij mede gedaan aan het afgeven op „die fijnen", maar sedert de Heere Zijn licht deed opgaan in zijn hart, kon hij niet anders dan waarschuwen tegen dat ingebeelde hersengeloof. Met alle kracht wil hij, in woord en geschrift, de onbegenadigden, die onder de zorgeloozen en onder de uitwendig onberispelijken gevonden worden, ontdekken aan hun gemis, dat zij wel de woorden, maar niet de zaken bezitten.
Daartoe worden de valsche gronden, waarop de „naam-Christen", de „toestemmende-Christen", de „nabij-Christen" steunt aangewezen, maar ook de kenmerken van het ware geloof aangegeven tot besturing, bemoediging en opwekking van zwakgeloovigen en meer geoefenden. Naar de gewoonte dier dagen schreef hij zijn lijvig boek in den vorm van samenspraken tusschen „Geoefende, Begenadigde, kleingeloovige en onbegenadigde".
Wanneer onbegenadigde spreekt, blijkt het iedere keer weer, dat hij wel de woorden heeft, maar de innerlijke kracht er niet van kent, en daarom wordt hem voorgehouden „Een geloof zonder bevinding is een dood geloof, een blinde en stijve inbeelding, een hersengeloof". „Niemand flatteere zich met de ijdele hoop en dwaze verbeelding, dat Jezus zijn Zaligmaker is, tenzij hij de zaligende kracht van Christus in zijn hart heeft ondervonden", want „Jezus is gekomen, niet voor ieder uitwendig belijder, maar om wie zichzelven als verlorenen kennen, zalig te maken".
Volkomen terecht legde men op deze dingen den nadruk, omdat zoovelen zichzelven geruststelden met een toestemmen, zonder meer. Omdat men in de prediking vele onderscheidingen maakte, de onbegenadigden en de begenadigden in vele groepen onderverdeelde, noemde men die wijze van prediking „een onderscheidende prediking". Wanneer tegenstanders deze preekwijze smalend noemen „een nieuwe mode, die de oude theologanten niet kenden", dan wil Schortinghuis dit niet ontkennen, maar dat kwam „omdat het toen niet zoo noodig was en de ouden in dezen niet zooveel licht hadden", want Schortinghuis is oprecht van meening, dat de Heere Zijn Kerk in dit opzicht overvloediger light gegeven heeft. Dat Schortinghuis erkent dat de predikwijze van de 18de eeuw iets nieuws bracht, is wel van belang.
De bestrijding, die Schortinghuis ondervonden heeft, is groot geweest. Het heeft reeds heel wat moeite gekost, eer hij van de theologische faculteit te Groningen de vereischte kerkelijke approbatie verkreeg, omdat men vele uitdrukkingen bedenkelijk vond en voor verkeerde uitlegging vatbaar achtte. Al verklaarde Schortinghuis, dat hij zijn uitdrukkingen niet verstond „gelijk de bedorvene en nieuwe Enthusiasten, Mystieken, Piëtisten ^^), Labadisten, Hernhutters en diergelijke menschen", dit nam de bedenkingen niet weg. De overeenkomst met die bedorven mystieken was te opvallend en zoo vreesde de Groningsche faculteit, waartoe toch mannen van onverdachte Gereformeerde belijdenis toehoorden, vooral deze afwijkingen in zijn boek te moeten zien :
a. een miskennen van het uitwendige Woord als genademiddel, omdat Woord en Geest te veel gescheiden werden ;
b. het ongeloof werd te weinig als schuld gezien ;
c. men vreesde voor quietistische (valsche) lijdelijkheid, i")
Na veel heen en weer geschrijf kreeg Schortinghuis tenslotte voor zijn , 3et innige Christendom" de vereischte approbatie. Ook de 2de druk zou veel tegenwerking ondervinden, de 3de druk werd zelfs door de Synode verboden. Dat Schortinghuis zooveel verzet ontlokte (tal van tegengeschriften verschenen), doet ons ook reeds zien dat hij toch verder ging dan andere schrijvers, die met rust gelaten waren, maar het feit van de groote instemming waarmede zijn werk bij zeer velen ontvangen werd, doet zien welke richting de piëtistische Gereformeerden meer en meer uitgingen.
Wanneer we Schortlnghuis uit zijn werk leeren kennen, verwondert het ons niet, dat de Groningsche hoogleeraren vooral die drie bezwaren hadden, omdat dat vooral zijn zwakke punten waren. Wat het miskennen van het (uitwendige) Woord als genademiddel betreft, is het niet te ontkennen, dat Schortlnghuis niet met dezelfde kracht ernst maakt met wat onze Vaderen in de Dordtsche Leerregels beleden (m, IV § 8), „zoovelen als er door het evangelie geroepen worden, worden ernstiglijk geroepen. Want God betoont ernstiglijk en waarachtiglijk in Zijn Woord wat Hem aangenaam is ; namelijk dat de geroepenen tot Hem komen. Hij belooft ook met ernst allen, die tot Hem komen, en gelooven, de rust der zielen en het eeuwige leven" en (Dordtsche Leerregels n § 5) „de belofte des evangelies (moet) aan alle menschen zonder onderscheid verkondigd worden, met bevel van geloof en bekeering". En, we zien het in onze gemeenten nog steeds, wanneer men de z.g.n. uitwendige roeping gaat verwaarloozen, in lijnrechte strijd met de Schrift "), dan wordt ook het ongeloof niet meer als schuld gezien. Dit verwaarloozen van het „algemeen bevel van geloof en bekeering" zien we ook bij andere schrijvers uit de 18de eeuw, in meerdere of mindere mate.
De beschuldiging van lijdelijkheid is door Schortlnghuis meermalen weerlegd, maar toch is hij er niet geheel van vrij te pleiten, en onbedoeld hebben hij en anderen het toch wel in de hand gewerkt. Zoo acht Schortlnghuis het zeer verkeerd, wanneer een prediker uit de toepassing, wanneer hij zijn hoorders vermaant, hen niet tegelijkertijd wijst op de onmacht ^^). Dat dit tegen de overvloedige voorbeelden van de vermaningen der Schrift Ingaat, en toch een lijdelijk afwachten bevordert, is duidelijk genoeg. Het ligt dan ook in deze lijn, wanneer sommige „oude schrijvers" uit de 18de eeuw, in de vermaning aan ongeloovigen wat al te spoedig in den wenschenden toon vervallen. God bestraft hen en eischt bekeering, zij volstaan wel eens met een beschrijven van den beklagenswaardigen' toestand van den onbekeerde, om te eindigen met de wensch en bede, dat de Heere het nog eens moge veranderen.
We missen soms wat al te veel den eisch van geloof en bekeering. Al is het bij allen geenszins n dezelfde mate het geval als bij Verschuir, wat ds. Woelderink in „Separatisme en Wereldgelijkvormigheid" Verschuir verwijt, vinden we ook elders. Ds. Woelderink zegt blz. 23) : „In „plaats van den onbekeerden eenvoudig tot bekeerlng en geloof te roepen, wordt hem voorgehouden hoe hij moet werken. Als Verschuir „aanwijst hoe vele onbekeerde menschen op ijdele „gronden hun hoop stellen, slaat hij hen niet „alleen deze ijdele gronden uit handen, maar „vermaant ben tevens, hoe zij handelen moeten „om tot waarachtige bekeering te komen. „Men „moest eens zoeken op deze wijze te handelen" „en dan worden 7 verschillende raadgevingen „gegeven, besloten met de verzuchting „Op deze „wijze moest gij zoeken te werken, dan zou er „nog hope en verwachting zijn". Het is zoo Remonstrantsch mogelijk, zegt ds. Woelderink. Is het niet beter, in plaats van den onbekeerde aan het werk te zetten, hem te wijzen op de eisch Gods, de eisch van bekeering, en hem te vermanen tot belijdenis van zijn zonden en gebed om vergeving. Want gelijk men den onbekeerde wel eens aan het werk zet, zoo geschiedt het ook met dorre geloovigen. Wanneer we de verklaring van Calvijn bij Johannes 4 vers 16 lezen, dan zien v/e, dat hij op andere manier vermaant. Hij zegt daar : „ wanneer te eenigen tijd wij ongemerkt tot verwaarloozing van Gods Woord zouden komen, dan is er geen beter middel dan dat elk zich zette tot het bedenken zijner zonden, opdat hij zichzelf mishage en vreezende voor het oordeel Gods zich verootmoedige tot gehoorzaamheid aan Hem, die hij eertijds dartel verachtte". Wanneer wij Schortlnghuis lezen en we nemen onmiddellijk daarna Calvijn ter hand, dan waait ons een veel frisscher en krachtiger geest tegemoet: Calvijn behandelt ongeloof, onbekeerdheid, lauwheid, enz., niet als een gebrek, maar wel terdege als een zeer groote schuld, waar geen verontschuldiging voor is. Die forsche tooon missen we m.i. bij de 18de eeuwsche schrijvers meermalen, al zijn zij onderling weer verschillend.
(Slot volgt).
Barneveld
Batelaan


Rectificatie. In het vorige stuk stonden een paar zetfouten. Tullinck moest steeds Teelllnck zijn. Na de opmerking dat men Taffin en Udemans wel voorloopers van het Piëtisme genoemd, heeft, stond ? !, dat moest zijn »).

14) We gebruiken dezen naam dus zonder de hatelijke bijbedoeling, die vaak aan den naam Piëtisme verbonden wordt.

15) Hier blijkt, dat men in die dagen de naam Piëtisten gaf aan „Enthusiasten" en dgl., die de bevinding enz. losmaakten van de Schrift.

16) Zoo ongeveer vat dr. J. Ch. Kromsigt in zijn diss, over W. Schortlnghuis de bezwaren van de Gron. faculteit samen (tolz. 20O). De gegevens over S. en de meeste citaten van S. zijn aan deze zeer uitvoerige dissertatie ontleend.

17) b.v. 2 Cor. 5 : 20 „ gezanten van Christuswege, alsof God door ons bade" ; 1 Joh. 3 : 23, , 3n dit is zijn gebod, dat wij gelooven ";

1 Joh. 5 : 10, enz .enz. 18) Zie Kromsigt, blz. 268—269.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 juni 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

De geschiedenis van het Calvinisme in Nederland na de Hervorming.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 juni 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's