Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Openbaring door verschijning

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Openbaring door verschijning

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Handelingen 7 : 2b. De God der heerlijkheid verscheen onzen vader Abraham, nog zijnde in Mesopotamië, eer hij woonde in Charran.

II.
In de redevoering, die Stephanus uitgesproken heeft voor den Joodschen Raad, gaf hij om zich te verantwoorden over de door de Libertijnen tegen hem ingebrachte beschuldigingen, een overzicht van den gang der Godsopenbaring. Als in vogelvlucht liet hij zien, hoe de verschijning van Christus het einddoel was, waarop des Heeren Woord, onder het Oude Verbond gesproken, moest uitloopen. Hij nam daartoe zijn uitgangspunt in den oorsprong van Israels volksbestaan, in de figuur var. Abraham, die immers door alle Semieten werd geëerbiedigd. Abraham was op bijzondere wijze als Israels stamvader geroepen. In die eerste roeping was gegeven Israels levenskiem als uitverkoren volk. En Stephanus' rede leert ons nu, hoe hij het Oude Testament las. Hij zeide tot den Raad : „Gij mannen broeders en vaders ! hoort toe : De God der heerlijkheid verscheen onzen vader Abraham, nog zijnde in Mesopotamië, eer hij woonde in Charran". Maar in Genesis 12 luidt des Heeren Woord aldus : „De Heere nu had tot Abram gezegd : Ga gij uit uw land en uit uwe maagschap en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen zal". Het blijkt dus, dat 'Stephanus de Godsopenbaring, zooals zij aan Abraham te beurt is gevallen, schouwt in het licht van latere openbarende daden, aan Abram en Abraham voltrokken. In Genesis 12 : 7 staat immers geschreven, dat de Heere aan Abram verscheen. En hij bracht dit met nog latere openbaringen, aan Mozes te beurt gevallen, in verband. In Exodus 16 : 10, waar geschreven staat, dat de heerlijkheid des Heeren verscheen in de wolk. Daar is dus sprake van de zich openbarende heerlijkheid Gods. Het spreken Gods veronderstelt, dat Hij uit de onzienlijkheid uittreedt om Zich tot Abrams bewustzijn te richten. Die verschijning beteekent dus niet, als had Abram God Zelven in de majesteit van Zijn goddelijk Wezen aanschouwd. Ook van Abram heeft gegolden hetgeen de Heere later tot Mozes sprak : „Gij zoudt Mijn aangezicht niet kunnen zien, want Mij zal geen mensch zien en leven". En Johannes heeft gepredikt: niemand heeft ooit God gezien". En de apostel Paulus sprak van Hem als van den Heere der Heeren, die alleen onsterfelijkheid' heeft en een ontoegankelijk licht bewoont, denwelken geen mensch gezien heeft, noch zien kan, welken zij eere en eeuwige kracht. God is en blijft de Onzienlijke, naar Zijn waarachtig, eeuwig Wezen. Als de God, die zeggen kan: k ben de Heere, dat is mijn Naam, blijft Hij onzienlijk voor alle creatuur, moet Hij onzienlijk zijn, omdat Hij alleen de Voorwaarde is van al wat toestaat, die alle dingen draagt door het Woord Zijner kracht. En zooals wij menschen niet achter ons eigen wezenheid zien kunnen, onszelven niet aan ons zelven kunnen zien voorbijgaan, zoo kan ook Hij niet gezien worden, in Wien het leven en het licht der menschen is.
En daarom was ook de verschijning Gods, waarvan hier sprake is, slechts de openbaringsvorm van het goddelijk Wezen, die aanpast bij onze menschelijke bewustzijnsvormen. Indien de Heere de volheid der Majesteit van Zijne Godheid ontdekt had, zou ook een Abram in zijne creatuurlijke kleinheid daardoor overweldigd en vernietigd zijn. Maar hierin is juist het wondere der goedertierenheid Gods, dat de Heere, als Hij Zich verwaardigt tot een menschenkind Zich neder te buigen, dit steeds zoó doet, dat Hij aan onze schepselmatigheid aansluit. Als God tot den mensch spreekt, dan steeds in eene sprake, die wij kunnen verstaan. Hij komt tot den mensch, doch in vormen, die door het menschelijk bewustzijn kunnen worden opgenomen, opdat Zijn Woord ook werkelijk doel treffen zal. God de Heere doet niet als menig prediker, die over de hoofden heen preekt en eigenlijk door niemand kan worden verstaan. God spreekt in onze taal, daalt af in de werkelijkheid dezer wereld. Hij geeft ons geene philosophische theologie, noch ook komt Hij met quasi geleerdheid, die aan de eenvoudigen voorbijgaat. De Heere spreekt en daalt daarbij af in de werkelijkheid dezer wereld, waarin wij leven en verkeer en. En Hij heeft dit zelfs zoó ver doorgevoerd, dat Hij Zelve in de vleeschwording des Woords is ingegaan in ons leven. De goedertierenheid van God, onzen Zaligmaker, en Zijne liefde tot de menschen is verschenen, is dus' in de historische werkelijkheid, zooals deze zich voor ons gewone menschelijke bewustzijn ontsluit, ingegaan. Hij is onzer één geworden. Wij hebben eenen Hoogepriester, die in alle dingen is verzocht geweest als wij, opdat Hij met onze zwakheden medelijden hebben kan. De Heere weet wat maaksel wij zijn, gedachtig zijnde, dat wij stof zijn. En daarom, als Hij tot ons spreekt, dan spreekt Hij zóó, dat Zijn sprake weerklank vindt in onze ziel en de mensch dus verstaat de woorden des eeuwigen levens. Naar de grootheid van zijn goddelijk Wezen, naar de oneindigheid van zijn God-zijn, gaat de Heere alle schepsel, hoe groot, hoe machtig, hoe heerlijk ook, oneindig te boven. Het goddelijk Zijn en het creatuurlijk wezen zijn oneindig verscheiden. Daarom zal het ook altijd van onze Godskennis gelden, dat zij de kennis Gods is van het schepsel, die niet te vergelijken is met de kennis, die er in den Heere onzen God van Zijn eigen ondoorgrondelijk Wezen is. De kennis, die in God is van Zijn eigen Wezen, kan de mensch niet hebben, zal geen menschenkind, hoe begaafd hij ook schijnen moge, kunnen hebben, omdat de mensch dan zou ophouden een schepsel te zijn. Zulk eene kennis wordt voorgespiegeld door den anti-Christ, is het ideaal van hem, die den mensch verleidde met de belofte: gij zult als God zijn. Daarom is er dan ook in het Woord geschreven, dat geen mensch God zien kan en leven. De Seraphim, die Jesaja aanschouwde, hadden zes vleugelen : met twee bedekte ieder zijn aangezicht, met twee bedekte hij zijne voeten en met twee vloog hij. Zoo waren zij zelfs geheel bedekt, ook als zij voor des Heeren aangezicht dienden en riepen tot elkander : Heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen ! De gansche aarde is van Zijne heerlijkheid vol!
Oneindig en dus ook onoverbrugbaar is de afstand tusschen God en mensch. En nimmer, ook niet in den hemel der heerlijkheid, wordt de mensch vergoddelijkt. Hij zal ook daar onder de zaligen Gods een zalig gemaakte mensch zijn en eeuwiglijk schepsel blijven, ook al zal hij er eeuwig zijn God verheerlijken, omdat Hij Zijne groote kracht heeft aangenomen en als Koning over hem heeft geheerscht.
En als de Heere Zich tot den mensch wil wenden in de wonderheid Zijner goedertierenheid, dan openbaart Hij daarin Zijne ondoorgrondelijke liefde tot den in zijne zonde verloren mensch. Als Hij spreekt, dan spreekt Hij in menschelijke sprake en op zulk eene wijze, dat Gods kind dan ook aan die sprake uit den hemel werkelijk vat heeft. Hij treedt met Zijn Woord in ons bewustzijn in, zoodat de menschelijke ziel het kan verwerken en in zich opnemen. Zoo heeft Stephanus begrepen, hoe de Heere tot Abram zeide : ga gij uit uw land. Toen Hij dat zeide, verscheen de God der heerlijkheid aan Abram, maakte Hij Zich aan Zijnen uitverkoren knecht kenbaar, zóó, dat Abram verstond, dat hij niet met zichzelven, niet met een mensch, maar met den levenden God Zelven van doen had. Zoo gaf de Heere hem dus een teeken Zijner bijzondere tegenwoordigheid. Zijner bijzondere tegenwoordigheid, want alle schepsel is in Gods hand van oogenblik tot oogenblik. Het geldt van engelen en duivelen, maar ook van menschen, ai willen zij er niet van weten : Waar zou ik heengaan voor Uwen Geest ? en waar zou ik heenvlieden voor Uw aangezicht ? Zoo ik opvoer ten hemel. Gij zijt daar, of bedde ik mij in dfe hel. Gij zijt daar. Doch de mensch weet dit meestal niet, beseft het niet, dat hij van oogenblik tot oogenblik voor Gods aangezicht verkeert met de verborgenste dingen zijns harten. Daarom leeft hij meestal, alsof er geen God is. Dat kunnen de menschen dus zelfs doen met Zijn Naam op de lippen en met Zijn Woord in de hand. Dat is de doode „voorwerpelijkheid". Doch diezelfde
tegenwoordigheid Gods wordt de persoonlijkste, de meest subjectieve „onderwerpelijkheid", als Hij Zich tot den mensch richt met Zijn Woord, als Hij tot Ahram zegt: „Ga gij uit uw land"; als Hij tot David zegt: „Die man zijt gij", en tot een iegelijk onzer : „nog één ding ontbreekt u". Dan zal een zondaar leeren wat de waarachtige levensdaad Gods is, die aan de zondaarsziel voltrokken wordt. En zonder dit persoonlijke in Gods Woord, kunnen wij er wat over spreken, maar kunnen wij er niet uit spreken, blijft de leer niets anders dan eene doode, zoogenaamd „voorwerpelijke leer", die ons dood laait in misdaad en zonde. En onze dagen, met al het geroep over de richting, over de Kerk, over haar herstel en wat dies meer zij, zijn vol van zulk een doode voorwerpelijkheid, waarin geen aasje leven is te speuren. Als er van een levend volk sprake was, zou de Gereformeerde beweging er wel anders uitzien.
Tot Abram persoonlijk richtte zich des Heeren Woord en Stephanus verklaarde het op deze wijze, dat de God der heerlijkheid hem verscheen. Hij verstond het dus zóó, dat de Heere op eene bijzondere wijze Zijne tegenwoordigheid aan Abrams ziel bekend maakte. Met een teeken Zijner tegenwoordigheid, verscheen Hij vóór en in Abrams bewustzijn. Dat komt meermalen van Abram voor in de Schrift en niet alleen van Abram, maar van tal van andere mannen Gods. God geeft een teeken Zijner tegenwoordigheid. En de keuze daarvan is niet willekeurig, maar houdt verband met de tijden en omstandigheden. Doch hier wordt daarover niet verder uitgeweid, wordt alleen gezegd, dat de God der heerlijkheid verscheen in het woord, dat Hij spreekt. Hij raakt Abram's bewustzijn aan en wendt Zich in de wolk van de schepselmatigheid tot Zijnen dienstknecht ; door het oog of door het gehoor verschijnt Hij voor Abram's bewustzijn. Het nam voor hem het karakter eener verschijning aan, zooals de menschen ook aan elkander verschijnen kunnen door het oog, of door het gevoel, dus door de zintuiglijkheid. Op welke wijze die verschijning van den Heere der heerlijkheid aan Abram toekwam, daarover spreekt de Schrift verder niet. Doch duidelijk is, dat Abram heeft verstaan, geloofd en gehoorzaamd. Het Woord kreeg dus macht over zijne ziel. Het bleef niet een voorwerpelijk Woord, maar werd een kracht in zijn leven, zoodat het hem drong tot daden, die uitwendig beschouwd, eene dwaasheid moesten schijnen voor den natuurlijken mensch. Zoo is Abram uitgegaan, naar het woord van den Hebreënbrief, door het geloof, heeft hij gehoorzaamheid betoond, hoewel niet wetende, waar hij komen zou. Hoewel nog in een vreemd land, was hij toch reeds inwoner in het land der belofte, verwachtte hij de stad, die fundamenten heeft, welker kunstenaar en bouwmeester God is. Hij was begeerig naar het hemelsch Vaderland. En dat al heeft hij vermocht door het geloof, dat niet slechts eene vorm van voorwerpelijkheid had, maar een levende kracht, waardoor aan dezen Abram is vervuld geworden het woord, in later eeuwen door David gesproken : Ja, allen, die U verwachten, zullen niet beschaamd worden. Zij zullen beschaamd worden, die trouwelooslijk handelen zonder oorzaak. De man die den Heere vreest, zoo werd het aan Abraham bevestigd, zal door Hem worden onderwezen in den weg, dien hij zal hebben te verkiezen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 juni 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

Openbaring door verschijning

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 juni 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's