Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Calvinisme en het Heden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Calvinisme en het Heden

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.
Bij de behandeling van dit onderwerp heeft men groote speling. De aanduiding is vrij onbegrensd. Men kan dus verscheidene lijnen trekken. Op een niet gering aantal manieren kan men het onderwerp aanvatten.
In de eerste plaats hebben we al het woord Calvinisme. Wat denken we, welke voorstelling maken we ons, als wij dit woord hooren ? De meesten zullen daarbij een bepaalde godsdienstlge richting voor oogen hebben. Ja, maar het begrip is ruimer.
Het Calvinisme kunnen we ook zien als een levenshouding, zooals men b.v. het pessimisme of het stoïcisme heeft. De stoïcijn is iemand, , die alles even laconiek opvat, die onder, alle omstandigheden van het leven onaandoenlijk blijft. En de pessimist is de man, die alleen
*) Lezing, gehouden op 8 April '36 te Gouda voor de Afdeeling van den Geref. Bond aldaar.
maar de donkere kanten van het leven ziet en per slot van rekening heelemaal geen belangstelling heeft voor het leven ; die dan ook weinig activiteit aan den dag zal leggen. Daartegenover zijn de Calvinisten wel de mannen van de daad genoemd, de mannen, die wisten van God een levensroeping ontvangen te hebben en die, tegen allen weerstand in, die roeping trachtten te vervullen. Zoo hebt u het Calvinisme dus als levenshouding.
Eindelijk kunnen we het ook opvatten als een levensbeschouwing, zonder nu nog verder op de uitwerking daarvan in de practijk, op de toepassing er van (levenshouding) te letten. De vragen, die zich daarbij voordoen, zijn dan : V/aar komt deze wereld vandaan ? Hoe zit zij in elkaar ? Is zij goed, of is zij slecht ? Enz.
Nu zijn deze drie zijden : godsdienstige richting, levensbeschouwing en op grond daarvan levenshouding, wel niet scherp van elkaar te scheiden (ze loopen door elkaar), maar elk daarvan kan toch afzonderlijk /behandeld worden.
Dan is er als tweede element in ons onderwerp : het heden. Hoe moeten we daarmee aan ? Is bedoeld een vergelijking tusschen het Calvinisme, nu als historisch verschijnsel bezien, en het heden ? Of wil men weten, in hoever men tegenwoordig nog van Calvinisme spreken kan, waar, en in welke vormen het optreedt ? U voelt wel, ook hier moet men zioh bij één enkele lezing beperken.
Ik had b.v. kunnen spreken over de verhouding van Calvinisme en neo-Calvinisme. Het neo-Calvinisme is dat verschijnsel in den tegenwoordigen tijd, dat zich als Calvinisme aandient, maar dat toch eigenlijk een verbastering is van het oorspronkelijk Calvinisme. Volgens sommigen moet men 'bij de Gereformeerde Kerken van neo-Calvinisme spreken, welke opmerking ik echter in haar algemeenheid niet zou willen overnemen. Er is daar ook nog wel verschil. Men denkt daar ook niet allen gelijk.
Een heel interessante beschouwing zou ook opleveren de beantwoording van de vraag, wat de dialectische theologie, waaraan de namen der professoren Barth en Brunner verbonden zijn, nog met het Calvinisme te maken heeft. Zijn er in deze theologie nog Calvinistische elementen ? Deze vraag zou ook een aparte studie waard zijn. Maar ik vermoed, dat zij voor een lezing als deze te diep zal gaan, daar de dialectische theologen voor een leek in 't algemeen niet zoo makkelijk te volgen zijn. Een uitzondering vormt wel het meer populaire boekje van Brunner, „Ons geloof". Overigens moet men aan hun wijze van denken en de ingewikkelde beeldspraak, welke zij gebruiken, eerst wat gewend zijn, wil men er in thuis raken. In deze richting heb ik mijn onderwerp dan ook niet opgevat.
Het leek mij nuttiger, om maar v/at dichter bij huis te blijven en eens na te gaan of men in onze eigen Hervormde Kerk nog van Calvinisme spreken kan en of, en in hoever men met name bij de Gereformeerde richting in onze Hervormde Kerk van het Calvinisme is afgeweken.
Maar eerst wil ik u toch een beeld geven van het Calvinisme zelf. En dan wil ik het voor deze gelegenheid opvatten als godsdienstige richting. Nauwkeuriger uitgedrukt zou zijn : als bepaalde opvatting van den godsdienst. Maar voor de duidelijkheid wil ik mij nu maar aan het woord richting houden. Waardoor wordt deze richting nu getypeerd ? Om dat te zien, moeten wij vier leerstukken nagaan, welke 't Calvinisme kenmerken:
1". de leer van Gods souvereiniteit; 2". de leer der uitverkiezing ; 3". de leer der algemeene genade ; 4". de leer der bizondere genade of der verlossing.
Tusschen twee haakjes zij nu opgemerkt, dat de behandeling van deze vier leerstukken een belangrijk deel van mijn lezing vormde. Voor de lezers van „De Waarheidsvriend", waarin Calvijn aanhoudend ter sprake komt, meen ik echter te kunnen volstaan met een kortere aanduiding.
Ten eerste dan de leer van Gods souvereiniteit.
Het Calivinisme gaat uit van Gods souvereiniteit, d.i. Gods alleenheerschappij. God regeert alle dingen en alle dingen zijn er om Hem, ook de godsdienst. In alle heidensche religies is dat juist omgekeerd. De mensch voelt zich daar onderworpen aan hoogere machten, die hem bijna allen vijandig gezind zijn en zijn leven bedreigen. En nu gaat hij den godsdienst te hulp roepen om zich tegen die machten te beschermen. Men voelt dat dit een door en door zelfzuchtige godsdienst is. Het Calvinisme staat daar lijnrecht tegenover. Het betwist het feit niet, dat God helpt in nood. Maar het ontkent, dat hierin het wezen en het doel ligt der religie. Verlossing uit ellende en andere „voordeelen", die de religie biedt, vormen niet de reden van haar bestaan. Hoogstens zijn het vruchten, die zij afwerpt. De godsdienst sluit wel een zegen in voor den mensch, maar hij bestaat niet om den mensch, maar om God. God is er niet om zijn schepping, maar de schepping is er om God. „Hij heeft alle ding om zich zelfs wil geschapen". Heel de schepping moet dus God verheerlijken, en in 't bizonder de mensch, die naar het beeld van God is geschapen, en wien God het zaad der religie, zooals Calvijn 't noemt, in 'het hart legde. En nu vormt de nood en de verlossing daaruit ook wel een bestanddeel van de religie, maar dat is alleen tengevolge van de zonde. Toen er nog geen zonde bestond, was de religie alleen een zaak van bewondering en aanbidding. Maar ook nu nog, nu de godsdienst vanwege de zonde een z.g.n. soteriologisch (van soteria=verlossing) karakter moet dragen, blijft de verheerlijking van Gods naam toch het wezen en het doel van alle ware religie. Zoo althans is de opvatting der religie bij het Calvinisme. Een hooger opvatting heeft nooit iemand gevonden. Dit dus wat betreft de leer van Gods souvereiniteit.
Als tweede leerstuk, kenmerkend voor het Calvinisme, noemde ik de uitverkiezing. Het handelt over Gods raad, waarin Hij besluit om een gedeelte der menschheid te bereiden tot Zijn lof. Met opzet zeg ik niet : om een gedeelte der menschheid te redden uit haar verderf en het de eeuwige zaligheid te schenken. Na wat ik in het vorige gezegd heb, zal 't u duidelijk zijn waarom. Bij de uitverkiezing gaat het om de welbewuste en vrijwillige verheerlijking van Gods naam. Daarom zei ik ook, dat God besluit een gedeelte der menschheid te bereiden tot Zijn lof. Immers ook de andere menschen en de lagere schepselen moeten God loven. God zal zelfs geprezen worden in degenen, die verloren gaan. Maar verworpenen loven God onbewust en tegen wil en dank. De uitverkorenen doen het echter bewust en gewillig. En in dit bewuste en gewillige verheerlijken van God ligt tevens hun zaligheid. De zaligheid is er dus wel aan verbonden, maar zij is niet het doel.
En nu maakt God de uitverkorenen in hun leven door Zijn Heiligen Geest bereid en bekwaam tot de verheerlijking van Zijn haam. Hij doet dat door het middel, dat Hij daartoe heeft beschikt n.l. de prediking van Zijn Woord. Ook dat middel is dus in Gods raad opgenomen.
Deze gewilligheid en bekwaamheid is dus uit God. De ware christen beschouwt haar als vrucht van zijn uitverkiezing.
Een derde belangrijk leerstuk in 't Calvinisme is dat der algemeene genade. Gods algemeene genade is die genade, welke zich over alle schepselen uitstrekt en die in elk deel der schepping, dus ook op alle terreinen van het menschelijk leven, tot openbaring komt en geëerbiedigd moet worden. Het bestaan dezer algemeene genade houdt ook in, dat de godsdienst den heelen mensch in toeslag neemt en zich niet tot een deel van zijn leven mag beperken. In religies, waarbij het doel in den mensch ligt, meent de mensch altijd voor een zeker deel los van God te staan. Alleen voor zoover hij behoefte heeft aan een hoogere macht, is hij godsdienstig. Wat de rest betreft, kan hij het zonder de godheid stellen. Daar heeft de religie voor hem geen zin. In alles echter heeft de mensch God noodig. En met al zijn vermogens moet hij zich ook in Zijn dienst stellen. Sommigen meenen, dat de godsdienst alleen een zaak is van het gevoel. Het verstand schakelen zij dus uit. „Met het verstand kan ik God toch niet begrijpen", zoo redeneert men dan. En het spreekt vanzelf, dat men dan ook niets voor een geloofsleer, voor een dogmatiek voelt. Immers daar moet men z'n verstand bij gebruiken. Men vergeet echter, dat de Heere Jezus heeft gezegd : gij zult liefhebben den Heere uw God met geheel uw hart, en met geheel uw kracht en met geheel uw verstand.
Anderen beschouwen den godsdienst als een, ik zou haast zeggen, particuliere liefhebberij. Godsdienst is privaatzaak, zoo hebben de liberalen gezegd. Ieder moet voor zichzelf maar weten, of hij vroom zijn wil, maar naar de buitenwereld mag daar niets van 'blijken. Daar Gods algemeene genade echter op alle terreinen van het menschelijk leven tot openbaring komt, moet zij ook op al die terreinen geëerbiedigd worden. De politiek, het onderwijs, het maatschappelijk leven, de kunst, op welk gebied men zich ook beweegt, overal heeft men zijn godsdienst tot uiting te laten komen. Alle terreinen des levens moeten opgeëischt worden voor de eer van God. Eindelijk sluit Gods algemeene genade ook in, dat ieder mensch wordt geroepen tot verheerlijking van Gods naam. De godsdienst is niet alleen voor oude menschen of voor hen, die er aanleg voor hetoben, maar voor allen, oud en jong, begaafd en onbegaafd, hoog en laag.
Het vierde leerstuk, dat het Calvinisme typeert, is dat der bizondere genade of der verlossing. Door de algemeene genade kan men niet vernieuwd, kan men niet bereid en bekwaam gemaakt worden om Gods naam te verheerlijken ; door de bizondere genade wel. Die bizondere genade is dus noodig. Was de mensch niet gevallen, dan zou hij ook geen bizondere genade, geen verlossing uit de ellende, waarin hij zichzelf heeft gestort, noodig hebben. De religie moet dus, zooals ik reeds zei, een soteriologisch karakter hebben. Geen beschaving, geen ontwikkeling kan den mensch uit zijn val opheffen. Zijn gaven, die hij ontvangen had om zijn Schepper te eeren, is hij verloren. En hij ontvangt ze niet anders terug dan door bizondere genade. Door die genade openbaart God zich opnieuw aan hem, door die genade wordt hij ook wedergeboren.
Dit zijn dus de vier kenmerkende leerstukken van het Calvinisme.

(Wordt voortgezet)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 juni 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

Het Calvinisme en het Heden

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 juni 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's