Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Karl Barth en het Christelijk leven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Karl Barth en het Christelijk leven

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Het spreekt vanzelf" — schrijft dr. Berkouwer — „dat in de theologische denkbeelden van Karl Barth ook .allerlei consequenties liggen opgesloten, die 'de alledaagsche levenspractijk raken. En de groote vraag, die telkens gedaan wordt, is : voert er wel een weg van dit „systeem" tot de volle werkelijkheid van ons leven ? Kan er zoo wel sprake zijn van een christelijk leven, dat zich op allerlei terrein en in allerlei verhoudingen openbaart en ontplooit ? " [Wij zeggen : neen !]
„Velen zeggen : er is bij Barth alleen maar „rechtvaardiging van den zondaar" en daar blijft het bij. Voor dien gerechtvaardigden zondaar is geen stimulans of prikkel tot een werkelijk nieuw leven. En wel om twee oorzaken : 1. Zijn wij menschen er niet toe in staat; 2. Kennen wij niet het gebod Gods als een ons gegeven werkelijkheid (maar bestaat alleen in de daad van het Goddelijk spreken en gebieden).
Bij de verhouding van rechtvaardigmaking en heiligmaking is Barth in de impasse gekomen. Als Paulus na de eerste 11 hoofdstukken in den Romeinenbrief gaat „vermanen", moet Barth in de moeite komen. Komt er misschien nog een optimistisch aanhangsel over de goede werken, die er toch ook moeten zijn, en komt dat dan niet in Strijd met Rom. 1—11 ? Worden die eerste hoofdstukken dan soms teruggenomen door Paulus ? Hoe zijn die slothoofdstukken vol concrete vermaningen over eensgezindheid, herbergzaamheid, vijiandsliefde, onderwerping aan de Overheid enz., in te voegen in de hoogspanning van gericht en genade ? "
„Als iemand zou zeggen : hier is dus een mogelijkheid van een werkelijk doen van Gods geboden, dan waarschuwt Barth direct tegen misverstand. Want dat Christelijk handelen is slechts demonstreeren, zooals de Arbeidersbeweging doet met haar 1-Mei-optocht. Al wat boven die demonstratie uitgaat, is uit den booze. Wie meer wil, die keere om, want hij heeft te veel goederen. Er bestaat geen continuïteit tusschen Gods werken en het onze. De mensch blijft ten volle mensch en God blijft God. Barth verwerpt het Antinomianisme, maar we moeten niet denken, dat ook maar één enkele daad als zoodanig reeds tot de nieuwe wereld behoort. Er lis geen „eiland" van Christelijk handelen in de zee der ongehoorzaamheid. Dat is een dualisme bij Barth; en de vraag komt: welke plaats het Koninkrijk Gods bij Barth's theologie inneemt. Het is een actueel probleem bij hem : Koninkrijk Gods en wereld.
Barth wil niets weten van een „evolutionistlsch" Koninkrijk Gods, dat als een cultuurmacht „groeit". Dat zou zijn een verzedelijking en verchristelijking van onze wereld. Dan zou het Koninkrijk Gods zich in de horizontale lijn der historie reaiiseeren. En daartegen gaat Barth's scherp protest. Er is een absolute grens tusschen deze wereld en de wereld Gods, die gescheiden blijven. Het moet zijn een eschatotogische opvatting : „Ziie, Ik maak alle dingen nieuw". Niet de immanentie, maar de transcendentie van het Godsrijk krijgt het volle accent. Niet van den mensch uit en door den mensch (de horizontale lijn), maar van God uit en door Hem alleen wordt het gerealiseerd in het wonder van Zijn toekomst, de verticale lijn, die de verwarde, zondige en boven de zonde niet uitkomende zelfbeweging der historie kruisen zal.
De consequent-eschatologische opvatting van het Koninkrijk Gods verwerpt de positieve realiseering van het Godsrijk in deze wereld. Aan de andere zijde van de grens tusschen God en wereld, daar zal het worden gerealiseerd : de nieuwe hemel en de nieuwe aarde.
Zoowel Barth als Brunner hooren we telkens in deze geest over het Koninkrijk Gods spreken. Deze eschatologische beschouwing wordt bij velen gevoed door hun visie op de nietigheid der menschelijke cultuur. Fel richt ze tot elken vorm van evolutionisme het verwijt, dat het de eschatologische spanning opheft, de zonde niet au serieux neemt. De zonde is maar niet een „nog niet-zijn", dat in den weg der ontwikkeling kan worden overwonnen, maar de totale geaardheid van deze wereld en van ons persoonlijk bestaan en zijn. Het is niet een „zich evolveeren uit de zonde uit, maar te midden van de zonde" — zegt Brunner. Geen evolutio, maar ingressio, d.w.z. binnentreding van God uit een verticale doorbreking van den horizontalen gang der historie (Brunner). De wanorde dezer wereld en de orde Gods zijn niet op elkaar aangelegd. Hier is geen synthese, maar alleen tegenstelling. Alleen de catastrophe brengt uitkomst. Dat leert ook Barth, wat al bleek uit zijn lezing in 1926 te Amsterdam gehouden over „Die Kirche und die Kultur". (Zwischen den Zeiten. 1926). Sterk klinkt het dualisme hier door, maar tevens treffen we hier een po©ing aan om het quietisme te vermijden — en dat quietisme is wel het probleem, dat hier acuut wordt. Want consequent zou de eschatologische beschouwing moeten leiden naar een tot stilstand brengen van alle menschelijke activiteit (quietisme). Want alles valt toch in de zonde-cirkel, binnen de cirkel van de oude wereld. Dan is er maar één uitweg: de hoop. En er is reden om deze wereld en dit leven te verachten en er zich niet door te laten ophouden.
In dit probleem — in deze impasse — zien we ook den strijd van Barth om een Christelijke ethiek. Zulk een ethiek is in 't licht van een consequent eschatoiogisme onmogelijk. En toch zien we, dat „de verwachting van het komende Koninkrijk" toch weer geremd wordt in haar uitsluitende eenzijdigheid. Want in Christus is de doorbreking van het historisch wereldproces begonnen ! Zoo krijgen we een „geremd-eschatologische opvatting". Hier staat ook Barth voor 'het probleem en zoekt een uitweg. Er is en er moet zijn : cultuurarbeid. Maar het doel is onbereikbaar. Maar er kan een teeken in liggen, dat het Koninkrijk nabij gekomen is. Doch wie weet wat Barth hier bedoelt, zal moeten toestemmen, dat hier de grens; der negativiteit niet is overschreden en dat van hieruit een uitweg uit de impasse onmogelijk is. Barth acht het gewoonweg dweperij te zeggen „dat met de verschijning van Christus het rijk Gods is aangebroken en dan met name in Kerk of Christenheid z'n bestand vond" De Schrift zegt niet, dat het Rijk Gods gekomen is, maar dat het naderbijgekomen is. 't Gaat nu om het zich krachtig openbarend wachten. Het zijn christelijke en onchristelijke dweperijen over een vermeend reeds gekomen Rijk Gods. „Wij hebben de belofte, en zeker, in en met haar ook de vervulling, maar de vervulling dan toch welbeschouwd in den vorm der belofte". (De Apostolische Geloofsbelijdenis, 1935, pag. 200).
Zoo staat ook Barth voor het probleem van de verhouding van het eschatologisch beschouwde Rijk Gods en den zin van alle „christelijke" activiteit.
En dat probleem wordt niet opgelost. Het „Christelijk" leven komt telkens in 't gedrang. Wat de mensch kan bereiken is niet anders dan wat wij om ons heen zien : onrecht en zonde. De geschiedenis ontvangt haar stempel vanuit de zondeval!
Zoo blijft dan het dualisme en dus de impasse voor alle „Christelijke" activiteit".
„Wanneer gevraagd wordt of het Rijk Gods komt door de prediking of door socialen arbeid, dan antwoordt Barth : Het Rijk Gods komt door God Zelf, die alle dingen nieuw maakt" om Gods wil. Geen menschenwerk — „dass macht der Geist Gottes" (De Openbaring der Verborgenheid, bladz. 207 enz.).
Van hieruit gezien blijft tot nu toe het „Christelijk" leven als een werkelijkheid in deze wereld — een open vraag". (Peter Barth : Was ist reformierte Ethiek ? Zwischen den Zeiten 1932, blz. 419—422).
Hier hangt mee samen de vraag van de kenbaarheid van Godsgebod.
't Moet den mensch gezegd worden door Gods openbaring. (Barth. Zur Lehre vom Heiligen Gerist, pag. 49 enz.).
Hier is Barths „Openbaringsbegrip" in 't geding. Hoe komen wij met dit zich zelf openbarend, gebod Gods in aanraking? Wij kennen Gods Scheppingsordinantiën niet. En wij kunnen niet allerlei facta (de historie) rondom ons zóó maar beschouwen als het Woord van den Schepper in ons leven. Een theologische ethiek mag ons nooit met een beroep op scheppingsordeningen willen zeggen, wat Gods gebod is. (Door de leeringen van de Nationaal-Socialistische levensbeschouwing, met de beginselen van „bloed, bodem, ras, volk enz., als oorspronkeiijke gegevens van het menschenleven, is de belangstelling voor het probleem der scheppingsordeningen weer meer levendig geworden bij de Christenen in Duitschland). Ja, een theologische ethiek mag en kan dat zelfs niet doen met een beroep op woorden uit de Heilige Schrift. Want daardoor zou ze zich plaatsen op den troon van God. God geeft ook Zijn gebod niet uit handen. Enz."
[Uit: Karl Barth, door dr. G. C. Berkouwer. Verkort weergegeven wat daar te lezen staat, bladz. 99—110.]
 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 augustus 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

Karl Barth en het Christelijk leven

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 augustus 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's