Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

EEN MEDEDEELING EN TOEZEGGING.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft met betrekking tot de uitvoering van artikel 4 van de Zondagswet een belangrijke mededeeling en toezegging gedaan.
Artikel 4 van de Zondagswet bepaalt: „dat geen openbare vermakelijkheden op de Zondagen zullen gedoogd worden, zullende het aan de plaatselijke besturen vrijgelaten worden hieromtrent een uitzondering toe te staan, mits niet dan na het volkomen eindigen van alle godsdienstoefeningen".
Wat hier voorgeschreven wordt, is duidelijk. Regel is het, dat volgens de nog altijd van kracht zijnde Zondagswet openbare vermakelijkheden op den Zondag niet toegelaten zijn.
Echter kunnen Burgemeester en Wethouders, naar sommige wetsuitleggers de Raad, van dezen regel afwijken, door bij wijze van uitzondering een vermakelijkheid op Zondag toe te staan, bij welke vergunning intusschen steeds het pertinente voorschrift dient in acht te worden genomen, dat de vermakelijkheid op Zondag niet, dan na het volkomen eindigen van alle godsdienstoefeningen mag plaats hebben.
(Nu is de zaak van de uitvoering van artikel 4 van de Zondagswet, zooals de lezers van ons blad zich zullen herinneren (zie W. V. van 11 Juni), opnieuw aan de orde gekomen door de schriftelijke vragen van het Kamerlid, den heer Duymser van Twist, gericht tot den Minister van Binnenlandsche Zaken, naar aanleiding van de Zondagskermis in den Dierentuin te 's-Gravenhage,
De vragen luidden :
1. Is den Minister bekend, dat, niettegenstaande in de vergunning tot het houden van kermis in den Dierentuin te 's-Gravenhage voor wat den Zondag betreft, uitdrukkelijk bepaald werd, dat de vermakelijkheden niet mogen plaats hebben dan na het volkomen eindigen van alle godsdienstoefeningen op Zondag 24 Mei de kermis vermakelijkheden reeds geopend waren te 5 uur n.m., dus vóór den aanvang der avondgodsdienstoefeningen, en zijn voortgezet geworden tijdens deze godsdienstoefeningen ?
2. Is het den Minister bekend, of Burgemeester en Wethouders van 's-Gravenhage, die de in vraag 1 bedoelde vergunning verleenden, kennis dragen van het niet nakomen van de vermelde, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 4 der Zondagswet gestelde voorwaarde ?
Zoo ja, wil de Minister de Kamer dan te dier zake inlichten ?
3. Welke maatregelen denkt de Minister, indien Burgemeester en Wethouders van 's-Gravenhage in gebreke mochten blijven, te nemen, ter handhaving van de bepalingen der Zondagswet ?
Op deze vragen heeft de Minister 't volgende geantwoord :
1. Het is den ondergeteekende (den Minister) bekend, dat op Zondag 24 Mei j.l. de kermisvermakelijkheden in den Dierentuin te 's-Gravenhage te 5 uur nam. geopend zijn, mitsdien vóór den aanvang der godsdienstoefeningen, en voortgezet zijn geworden tijdens die godsdienstoefeningen. De vergunning tot het houden van de kermis werd verleend door den burgemeester krachtens art. 271 der Algemeene Politieverordening en gelet op het besluit van burgemeester en wethouders (van 24 April 1931) om „een uitzondering toe te staan, als bedoeld in art. 4 van de wet van 1 Maart 1815, Staatsblad no. 21, ingevolge waarvan openbare vermakelijkheden op de Zondagen en de algemeene feestdagen zullen gedoogd worden, mits niet dan na het volkomen eindigen van alle godsdienstoefeningen". Deze laatste beperking is, naar het oordeel van den burgemeester, niet een bepaling of voorwaarde, waaronder de vergunning is verleend, doch slechts een herinnering voor den vergunninghouder aan art. 4 der Zondagswet.
2. De burgemeester stelt zich met een beroep op het arrest van den Hoogen Raad dd. 9 November 1925 (Nederlandsche Jurisprudentie, blz. 12& 2), op het standpunt, dat de vraag, of bij gebruikmaking van de vergunning overtreding plaats heeft van bedoelde in art. 4 der Zondagswet gelegen beperking, niet staat te zijner beslissing, doch, na eventueel ingestelde strafvervolging, ter beslissing van den rechter.
3. De ondergeteekende kan zich met het standpunt, door den burgemeester ten deze ingenomen, niet vereenigen; hij overweegt, op welke wijze de naleving der Zondagswet kan worden verzekerd.
Uit dit antwoord van mr. De Wilde blijkt:
Ie. Het zonderlinge standpunt van den burgemeester van 's-Gravenhage, die vergunning geeft tot het houden van kermis, gelet op het besluit van burgemeester en wethouders om een uitzondering toe te staan, als bedoeld in artikel 4 van de Zondagswet, doch van oordeel is, dat het voorschrift in het slot van het artikel : dat de vermakelijkheid, welke op Zondag gehouden wordt, niet mag plaats hebben dan na het volkomen eindigen van alle godsdienstoefeningen, geen voorwaarde beteekent, doch slechts een herinnering is, die aan den vergunninghouder gegeven wordt.
Daarenboven is het standpunt van den burgemeester der Residentie onbegrijpelijk, waar deze kennis neemt van een wetsovertreding en even gelijk handelt, alsof de wet naar behooren wordt nageleefd.
En in de tweede , plaats mag uit het antwoord van den Minister van Binnenlandsche Zaken geconstateerd worden, dat Minister De Wilde het met het standpunt, dat de burgemeester van 's-Gravenhage inneemt, niet eens is en overweegt, op welke wijze de naleving van de bepalingen der Zondagswet kan worden verzekerd.
Wij hebben van het tweede deel van het antwoord van den Minister met blijdschap en dankbaarheid kennis genomen. Wij hadden ook geen ander antwoord verwacht na de duidelijke verklaring, die Minister De Wilde ten vorigen jare betreffende de uitvoering van artikel 4 der Zondagswet in de Tweede Kamer aflegde en na zijn beslist optreden bij gelegenheid van de Zondagskermis te Hoorn.
Ons volk moet op eerbiediging van den Sabbath prijs stellen en tegen het aantasten van de Zondagsrust bezwaar maken. Het heeft daarbij én de Zondagswet èn de Regeering aan zijn zijde.
Bij een juister toepassing van artikel 4 van de Zondagswet is nog heel wat voor de rust op den Sabbath te bereiken, waaraan de Regeering hare medewerking wil verleenen.
Nog eens, wij zijn Minister De Wilde erkentelijk voor zijn mededeeling en toezegging.
 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 september 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 september 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's