Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

NATUUR EN GENADE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

NATUUR EN GENADE

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

XVI.
Gods genade, als verlossende kracht in Christus Jezus in deze wereld doorbrekende, verwekt niet alleen een volk, dat zich aan den dienst van God en daarmede ook aan de wet van God verbonden gevoelt, zoodat het in Gods inzettingen wandelen gaat, maar dat tevens iedere levenskring, die God hier gaf, tot gehoorzaamheid aan God den Heere oproept en voorzoover zij in die levenskring een plaats innemen, v/erken zij daadwerkelijk mede om tot die gehoorzaamheid en onderwerping aan Gods wet te komen.
Reeds wezen wij op enkele voorbeelden en herinnerden er aan, hoe door de Christelijke Kerk, te midden van het heidendom optredende, de oorspronkelijke inzetting Gods aangaande 't huwelijk weer werd erkend in dien zin, dat de christenen zelf naar deze inzetting Gods zich vluchtten en anderen tot bekeering oproepende, vroegen zij van hen ook een leven naar Gods inzetting op dit terrein.
Heel het leven wenschende te onderwerpen aan den Heere en Zijn dienst, moesten zij zich van den aanvang af tegen den afgodischen geest keeren, die Staat en Maatschappij doortrok en op allerlei wijze een stempel daarop gezet had; Gods genade liet hen niet toe hier neutraal te zijn. Van den beginne aan hebben zij getracht dien afgodischen geest uit te bannen en geen vervolging te vuur en te zwaard heeft er hen toe kunnen brengen om van dezen strijd af te zien. Zij konden en mochten niet rusten, voordat ook in het maatschappelijk en staatkundig leven gebogen werd voor de ordinantiën Gods.
Gods genade bracht de christenen tot de erkenning, dat God souverein is, ten allen tijde en overal, en dat er daarom geen terrein of verband is in het menschelijke leven, waar de mensch los van de goddelijke wet, zelf de wet stelt. De mensch is nooit en nergens autonoom in dien zin, dat aan de souvereiniteit Gods grenzen zijn, zoodat ergens een levensverband gevonden wordt, waar God ophoudt God te zijn en waar de mensch als een god beslist, wat goed en kwaad is.
Deze erkenning van Gods souvereiniteit, deze onderwerping van heel het leven aan de goddelijke wet, is een van de kenmerken van het Gereformeerde Protestantisme, in onderscheiding van het Lutheranisme. Zij hangt ten nauwste samen met het heldere en klare inzicht, dat het Gereformeerde Protestantisme van den aanvang heeft gehad in de verhouding van wet en evangelie. Bij Luther is hier van een dualisme sprake, waardoor Wet en evangelie tegenover elkander komen te staan. Calvijn en de reformatoren, die aan zijn zijde staan, hebben begrepen, dat, als de wet wordt genomen in den zin van Gods inzettingen, den mensch gegeven, er van een tegenstelling geen sprake kan zijn. Bij Luther leidde dit tot een zeker dualisme tusschen natuur en genade, terwijl in het Gereformeerde Protestantisme dit dualisme geheel werd opgeheven, wijl de genade gezien werd als den mensch verlossende zooals hij deel uitmaakt van de natuur en staat te midden van de natuurlijke levensbetrekkingen, waartoe hij krachtens schepping behoort. Want ook voor die natuurlijke levensbetrekkingen gaf God Zijn ordinantiën en de genade leert den christen die te eerbiedigen en zich daaraan te onderwerpen.
Toch moeten wij hier goed onderscheiden. Al is God souverein en al is er geen levenskring, waar de goddelijke wet als op nonactiviteit. kan gezet worden, daarmede wordt niet gezegd, dat er geen onderscheid zou zijn tusschen levenskring en levenskring. Al is iedere levenskring aan de souvereiniteit Gods en daarmede aan de wet van God onderworpen, nochtans heeft iedere levenskring een onderscheiden taak en doel en kan als zoodanig van goddelijke ordinantiën gesproken worden, die bepaaldelijk voor dien levenskring gelden. Zoo is het gezin een andere levenskring dan de Maatschappij. Wijl beide onderworpen zijn aan God als de opperste Wetgever, mag noch in het gezin, noch in de Maatschappij een richting worden ingeslagen, die in strijd is met de goddelijke wet. Nochtans brengt het verschil tusschen beide mede, dat zij niet van gelijke structuur zijn en dat daarom de ordinantiën voor het gezin andere zijn dan die voor de Maatschappij.
Wat hier bedoeld wordt, kan het beste met enkele voorbeelden uit het leven worden toegelicht, waardoor tevens duidelijk wordt, dat de genade de natuurlijke levensordeningen niet opheft, maar eerbiedigt als van God gegeven.
In de maatschappij onderscheiden we verschillende ambachten. De een is smid, de ander timmerman, een derde is bakker, enz. Laten we veronderstellen, dat iemand zijn vak volkomen meester is en als een uitnemend smid kan worden geroemd. Maar dat zegt niet, dat hij ook timmeren kan en zelfs een uitnemend timmerman is. Integendeel, wie in het ééne ambacht een baas is, is mogelijk in het andere een stumper. Dat komt, wijl de smeedkunst een andere kunst is dan de timmerkunst. Wat in de ééne kunst geldt, geldt niet in de andere. Beide hebben hun eigen structuur en in beide gelden gansch andere wetten.
Zoo is 't ook ten opzichte van kunsten en wetenschappen. Kunstzin en kunstvaardigheid is nog iets anders dan wetenschappelijke aanleg. En zooals de schil­derkunst een andere is dan de dichtkunst, zoo is de wetenschap van de natuurkunde ten zeerste onderscheiden van de wetenschap der godgeleerdheid. Wat in de wetenschap der natuurkunde een conditio sine qua non is, zonder welke deze wetenschap niet beoefend kan worden, is b. v. in de wetenschap der godgeleerdheid contrabande. Wanneer men dat vergeet en zooals in de vorige eeuw de godgeleerdheid wil schoeien op de leest der natuurkunde, doet men noodzakelijk de laatste wetenschap geweld aan en verkracht men haar karakter, zooals een trein, voor breed spoor bestemd, op smal spoor gereden, noodzakelijk derailleeren moet.
Ditzelfde onderscheid gaat door ten opzichte van alle levenskringen, die God hier gaf. Het gezin is een andere levenskring dan de school en deze weer een andere dan de Kerk; de Maatschappij is van andere structuur dan de Staat. Daarmede hebben wij rekening te houden uit eerbied voor Gods wijsheid en bestel, die dit onderscheid aan de ordening dezer levenskringen ten grondslag heeft gelegd. Wat in het gezin geldt, kan maar niet zoo worden overgebracht op de school; wat in de Maatschappij noodzakelijk is voor haar richtige ontwikkeling, kan in de Staat heel niet op zijn plaats wezen. Wat wet is voor de Kerk, waaraan zij zich niet onttrekken mag zonder af te wijken van haar God, die deze wet haar stelde, is nog geen wet voor den Staat, die van gansch andere inrichting is dan de Kerk en daarom ook een gansch andere taak en doel heeft.
Het behoort tot een van de geniaalste grepen van dr. Kuyper, dat hij deze waarheid zoo klaar gezien heeft en de consequenties daaruit voor het leven getrokken heeft. Hij heeft ze geformuleerd in de leuze souvereiniteit in eigen kring. Terwijl alle autonomie uit den booze is, voorzoover de mensch betreft, en welke levenskring ook gesteld wordt tegenover de souvereiniteit Gods, moet nochtans een betrekkelijke autonomie der verschillende levenskringen erkend worden, n. 1. wanneer zij gesteld worden naast of tegenover elkander. De erkenning van eigenwettelijkheid als losmaking van de goddelijke wet is duivelsch; maar in zooverre is iedere levenskring zelfstandig, onafhankelijk van de andere, als God aan iedere levenskring een eigen structuur, een eigen taak, een eigen doel gaf en daarmede dus ook een eigen levenswet. En het getuigt van gehoorzaamheid aan God, dit onderscheiden bestel Gods te eerbiedigen en zich daarnaar te schikken.
5-De genade, die de natuur niet verkracht of negeert, maar juist de schending der natuur door de zonde geneest en opheft, leert al deze ordeningen Gods als iets heiligs eerbiedigen. Dies dwalen zij ten zeerste, die dit onderscheiden bestel Gods niet zien of meenen, dat genade een eind daaraan maakt.
Allereerst denken wij aan hen, die al deze ordeningen Gods van nul en geener waarde achten ; ja, misschien goed voor de wereld, maar voor Gods kinderen zonder beteekenis. Dat er maar één ding noodig is, verklaren zij in dien zin, dat de bekeering tot God alles is en al het andere is ijdelheid, niet waardig, dat een kind van God zich daarmede bemoeit. Ook een goed vakman en een man van wetenschap en een kunstenaar en een staatsman kunnen tot bekeering en geloof komen, maar al is het, dat zij na hun bekeering hun werk blijven doen, dat werk is toch ijdelheid in de oogen Gods en de vreeze Gods, in hunne harten geplant, staat in niet het minste verband met hun werk.
Hier zien wij zulk een tegenstelling ontstaan tusschen natuur en genade, ook tusschen de ordeningen Gods in de natuur en de genade, dat volgens deze beschouwing de genade de natuur doet verloochenen. Het naspeuren van de ordeningen Gods in het natuurlijke leven wordt wereldsche wijsheid geacht. Een christen kan er zich misschien niet geheel aan onttrekken, omdat hij nog aan de aarde verbonden is, maar het is ongewijd, onheilig terrein; hij zal goed doen er niet langer te vertoeven dan noodig is.
Wij komen hier voor hetzelfde dualisme te staan dat telkens een tegenstelling maakt tusschen hoofd en hart; dat de studie aan de Universiteit maar voor verstandelijke kennis uitmaakt, een kennis, die ijdel is; de bevinding, hier als gemoedsbeweging of hartelijke uitgangen naar God gezien, is het ware leven Gods. Wie bevindelijk van God geleerd is, heeft al die verstandelijke kennis niet noodig. Een bekeerde oefenaar verdient de voorkeur boven een predikant, zelfs boven een bekeerde predikant, want zijn kennis zit hem telkens dwars.
Dit dualisme, deze Doopersche mijding, die natuur en genade uiteenwerpt, heeft telkens tot een separatisme onder ons geleid, waardoor aan de kerstening van het volksleven groote schade is toegebracht. In de tweede plaats zij hier gewaarschuwd voor de dwaling van de Wederdoopers, op welke wij reeds eerder wezen, die alle onderscheid tusschen Kerk en Staat en Maatschappij wilden wegwisschen, die de Kerk tot het Koninkrijk van Jezus Christus op aarde verklaarden, in welk Koninkrijk Staat en Maatschappij werden opgelost.
Het uitwisschen van de grenzen, die God stelde tusschen de verschillende levenskringen, wijl Hij iedere levenskring een eigen taak en levenswet gaf, is den laatsten tijd weer bizonder dreigend geworden door het opkomen van politieke stroomingen, die den Staat verheerlijken als almachtig en alwijs en hem het recht toekennen om aan iedere levenskring de wet te stellen. De Staat is de afgod dezer eeuw geworden. De Christelijke Kerk in Duitschland ondervindt thans, hoe dit de vernietiging is van de ware vrijheid, ook van de vrijheid om God te dienen naar Zijn Woord.
O. a. d. IJ.
Woelderink

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 oktober 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

NATUUR EN GENADE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 oktober 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's