Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

De Sociale verzorgingswettem

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is voor velen, die niet over de middelen beschikken om bij ongeval, ziekte, invaliditeit en ouderdom in eigen levensonderhoud te voorzien, een groote geruststelling, dat van Overheidswege, door het instellen van verschillende fondsen, voorzieningen zijn getroffen, waardoor zij, die anders aan de armoede zouden zijn prijs gegeven, thans niet zonder inkomsten op straat komen te staan.
De belangrijkheid dezer voorzieningen wordt door de cijfers aangetoond.
Zoo bedroeg op 1 October 1936 het aantal personen, die in het bezit waren van een invaliditeitsrente 51729 met een rente van totaal ƒ 7.198.585.71 per jaar. Aan ouderdomsrente trokken 116.646 personen een uitkeering van ƒ 17.678.220.56. Het aantal weduwenrenten van 34.407 en weezenrenten van 13.899 beliep in totaal over bedragen van respectievelijk ƒ 5.471.597.17 en ƒ 1.958.368.24 Verder werd in 58.245 gevallen nog geneeskundige behandeling of verpleging toegestaan.
Bij elkander genomen, wordt dus op grond van de invaliditeits-en ouderdomswet een som uitgekeerd van ruim 32 millioen gulden per jaar.
Daarbij komt dan nog de uitvoering van de ongevallenwet 1921. Ten behoeve van de uitvoering dezer wet werd over het jaar 1934, het laatste jaar waarover de cijfers bekend zijn, aan renten uitgegeven een bedrag van ƒ 15.055.510, wat tengevolge van de werkloosheid der laatste jaren ƒ 6 millioen lager was dan in het jaar 1929.
Uit deze cijfers blijkt, dat er jaarlijks kapitale sommen voor de ongevallen-, invaliditeits-en ouderdomsverzorging werden betaald.
In dit verband doet het eenigszins vreemd aan, als men leest wat de heer van Dis zeide in de vergadering van de Tweede Kamer van 18 December bij de behandeling van de begrooting van het Departement van Sociale Zaken, betreffende de voorziening bij invaliditeit. Bij deze gelegenheid maakte deze afgevaardigde nogmaals zijn bezwaren kenbaar tegen het plakken van zegels, zooals de invaliditeits-en ouderdomswet dit voorschrijft.
De heer van Dis zeide daarvan, dat de Staatkundig Gereformeerden, al zijn ze tegen het plakken van zegels, dit nog niet beteekent, dat zij de oude, zieke of invalide arbeiders aan zichzelf zouden willen overlaten.
Neen, M. de V.,— zoo ging de afgevaardigde voort — wij gaan zelfs verder. Niet alleen moet voor de arbeiders gezorgd worden, indien zij niet meer in staat zijn om met werken hun brood te verdienen, maar ook voor de vele kleine zelfstandigen, die in zulke omstandigheden komen te verkeeren. Deze menschen, aan wie maar al te weinig wordt gedacht, hebben evenzeer noodig geholpen te worden, wanneer de omstandigheden dat vereischen. We staan dus niet op het standpunt, dat een deel van ons volk aan den honger moet worden prijsgegeven, gelijk de Minister verleden jaar ten onrechte tegenover ons opmerkte. Wij wenschen een behoorlijke verzorging van alle nooddruftigen door de organisaties, kerkelijke en burgerlijke, die daartoe krachtens karakter en historische ontwikkeling aangewezen zijn. Die verzorging behoort echter niet te geschieden langs den weg der verzekering en van den verzekeringsdwang. Niet de bedrijven, maar de gemeenschap heeft zorg te dragen dat in den nood der behoeftigen wordt voorzien. En wel op een betere manier, dan nu door de verzekeringswetten geschiedt, waarbij de menschen met f 3.— worden afgescheept.
Drie dingen merkt de heer Van Dis hier op: Ie. dat het niet voldoende is, dat alleen de arbeiders in de sociale verzorging zijn opgenomen geworden, doch dat ook de kleine zelfstandigen moeten worden geholpen ;
2e. dat de kosten der verzorging niet uit premiebetaling behooren gekweten te worden, maar door de gemeenschap dienen te worden gedragen ;
3e. dat de nooddruftigen niet met / 3.— behooren te worden afgescheept, doch dat op royaler manier voor deze menschen moet worden gezorgd.
Opmerkelijk is het intusschen, dat de heer Van Dis, die de gemeenschap de lasten wil opleggen van de uitvoering van de ongevallen-, invaliditeits-en ouderdomswet, met geen enkel woord rept over de vraag, uit welke fondsen de uitkeeringen zullen moeten worden betaald, wat van te meer beteekenis wordt, nu bovendien ook de kleine zelfstandigen moeten worden geholpen en het bedrag der uitkeering ad f 3.— dient te worden verhoogd.
Bedragen de kosten der sociale verzorgingswetten, zooals wij hierboven met de cijfers aangaven, op dit oogenblik reeds tegen de 50 millioen gulden per jaar, in de gedachte van den heer Van Dis zal met de verzorging, uitgebreid met de kleine zelfstandigen en de verhooging der uitkeeringsnorm, ongetwijfeld meer dan het dubbele gemoeid zijn.
Honderd millioen zou dus op de begrooting van het Rijk moeten worden gevonden.
Dat de kerkelijke of burgerlijke organisaties dit bedrag zouden kunnen verschaffen, is natuurlijk uitgesloten. De beide organisaties zitten toch reeds voor hun armenzorg geldelijk vast.
De 100 millioen gulden zullen' dus uit de belastingen moeten komen.
Maar uit welke belastingen ?
Volgens de Staatkundig-Gereformeerden — en wij sluiten ons daarbij geheel aan — zullen de belastingen, die schier tot het ondragelijke zijn opgevoerd geworden, verlaagd moeten worden.
Doch uit welke pot zullen dan de 100 millioen moeten komen ?
De gelden zijn niet te vinden, vandaar, dat de Minister van Sociale Zaken ten vorigen jare uitriep — en de heer Van Dis herinnerde daaraan — dat, wanneer de sociale verzorgingswetten zouden worden ingetrokken, een deel van ons volk aan den honger werd prijsgegeven.
Meent men, dat dit laatste niet het geval is, dan zal men zich duidelijk moeten uitspreken over de financiering der gelden, welke voor de sociale hulp zullen noodig zijn.
Doch zoolang men te dien aanzien in gebreke blijft, is het maar het beste aan de bestaande regelingen vast te houden.
Intusschen neemt dit niet weg, dat de Regeering ook hare aandacht zal hebben te geven aan den nood, waarin de kleine zelfstandigen verkeeren, benevens aan de premie, welke wordt uitgekeerd. Wat deze laatste betreft, moge er nog op worden gewezen, dat de / 3.— een minimum is en vele uitkeeringen reeds boven de f 3.— uitgaan.
De bestaande verzorgingswetten zijn een zegen voor ons volk.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 januari 1937

De Waarheidsvriend | 18 Pagina's

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 januari 1937

De Waarheidsvriend | 18 Pagina's