Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET DOOPSFORMULIER

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET DOOPSFORMULIER

HOOFDSTUK II.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

F. Het doopsformulier van de Paltz en dat van Dathenus.

Wijl het doopsformulier, dat Datheen achter zijn psalmen heeft opgenomen, een vertaling is van dat van de Paltz, behalve de toespraak aan de ouders en de vragen, die hun gesteld worden, lijkt het mij onnoodig dat van de Paltz hier op te nemen. Daarom laten we hier onmiddellijk het formulier van Datheen volgen. En wijl het in een populaire verhandeling als deze meer gaat om den inhoud dan om de tekst als zoodanig, geven wij het niet in de oud-Hollandsche spelling, maar brengen wij het in de tegenwoordige spelling over. De tekst hebben wij ontleend aan het werk van Joh. Ens over de formulieren van eenigheid en de liturgie, terwijl de tekst van de vragen en de aanspraak uit het formulier van de Paltz, die wij aan het einde zullen opnemen, ontleend is aan het bekende werk van Daniel. Codex liturgicus.
Dewijl onze Heere Jezus Christus zegt, dat wij in Gods Rijk niet mogen (kunnen. W.) komen, tenzij wij wedergeboren worden, zoo geeft Hij ons daarmede een zeker bewijs, dat onze natuur gansch verkeerd en bedorven is; en vermaant ons daarmede, dat wij ons voor God verootmoedigen en aan ons zelf een mishagen hebben moeten, ons alzoo bereidende zijn genade te begeeren, opdat daardoor alle boosheid en verdorvenheid van onze oude natuur afgewasschen en begraven worde. Want wij kunnen Gods genade niet deelachtig zijn, tenzij dat voorheen alle vertrouwen op ons eigen vermogen, onze eigen wijsheid en gerechtigheid uit onze harten genomen zij, ja ook, totdat wij alles wat in ons is, ganschelijk verdoemen.
Nadat Christus ons alzoo onze ellende voor oogen gesteld heeft, zoo troost Hij ons wederom door zijn barmhartigheid, ons en onze kinderen belovende ons van al onze zonden te wasschen, dat is, ons die om der wille van zijn vergoten bloed niet toe te rekenen en onze verdorven natuur wederom tot zijn evenbeeld door zijn H. Geest te vernieuwen. En opdat Hij zulk een belofte aan ons zwak geloof zou bevestigen en aan ons eigen lichaam verzegelen, heeft Hij bevolen, dat wij in den naam Gods, des Vaders, des Zoons en des " Geestes zouden gedoopt worden.
Daarom ten eerste, als Hij wil, dat wij met water in den naam des Vaders gedoopt worden, betuigt Hij ons, gelijk als niet een zichtbaren eed, al ons leven lang, dat God onze en onzes zaads Vader wil zijn, ons met alle nooddruft des lichaams en der ziele verzorgende en alle kwaad ons ten goede keerende, overmits dat alle schepselen (van wege het verbond, dat wij met God hebben) ons niet kunnen schaden, maar tot onze zaligheid dienen moeten.
Ten tweede, als wij in den naam des Zoons gedoopt worden, belooft Hij ons, dat al hetgeen de Zone Gods gedaan en geleden heeft, ons eigen zij, alzoo, dat Hij onze en onzer kinderen Zaligmaker is, ons met zijn zaligmakende genade zalvende (Paltz. form, heeft hier zalft), ons door zijn heiligende ontvangenis, geboorte, lijden en sterven van alle onreinheid en zonden verlost heeft en al onze (vloek en) verdorvenheid aan het kruis genageld, die met zijn bloed afgewasschen en met zich begraven heeft en ons alzoo van de helsche pijn bevrijdt, opdat Hij ons door zijn opstanding en hemelvaart met ziin gerechtigheid bekleeden, nu voor den Hemelschen Vader voortreden en ten laatsten oordeel heerlijk en zonder vlek ons voor het aanschijn des Vaders voorstellen zou.
Ten derde, als wij in den naam des H. Geestes gedoopt worden, wordt ons beloofd, dat de H. Geest ons en onze kinderen Leeraar en Trooster in eeuwigheid zijn zal, ons tot waarachtige lidmaten van het lichaam van Christus makende, opdat wij aan Christus en al zijn goederen (mitsgaders alle lidmaten der Chr. Kerk) gemeenschap zouden hebben. Alzoo, dat onze zonden in eeuwigheid niet meer gedacht worden, ook de zonden en de zwakheid, die in ons nog overblijven, hoe langer hoe meer gedood worden, in ons een nieuw leven begonnen en eindelijk in de zalige opstanding (waar dit vleesch aan het heerlijk lichaam van Christus gelijkvormig zijn zal) volkomen geopenbaard wordt.
Maar naardien in alle verbonden beide partijen (deelen) zich met elkander verbinden, zoo beloven wij ook God den Vader, Zoon en Heiligen Geest, dat wij door zijn genade Hem alleen voor onzen eenigen, waarachtigen en levenden God houden en belijden willen. Hem alleen in onzen nood aanroepen en als gehoorzame kinderen leven, gelijk deze nieuwe geboorte van ons eischt, welke in deze twee stukken bestaat: Eerstelijk, dat wij waarachtig berouw en leedwezen over onze zonden hebbende, ons eigen vernuft en allerhande lusten verloochenen en den wille Gods onderwerpen en alle zonden van harte haten en vlieden. Daarna ook, dat wij lust en liefde beginnen te hebben om naar Gods Woord in alle heiligheid en gerechtigheid te leven.
En als wij somwijlen uit zwakheid in zonden vallen, zoo moeten wij nochtans daarin niet blijven liggen, noch vertwijfelen of door eenig ander middel dan door Christus vergeving der zonden zoeken, maar, altijd door onzen doop vermaand worden van de zonden af te staan en vast te vertrouwen, dat zij om des bloedvergieten van Christus wille voor God nimmermeer zullen gedacht worden, overmits ons de H. Doop een ongetwijfeld getuigenis is, dat wij met God een eeuwig verbond hebben en in de levende fontein van de eeuwige barmhartigheid des Vaders en van het allerheiligste lijden en sterven van Jezus Christus door de kracht des Heiligen Geestes gedoopt zijn.
En al is het, dat onze kinderen deze gemelde oorzaken en verborgenheden nog niet begrijpen en nog veel minder kunnen belijden, zoo mogen zij nochtans van den H. Doop geenszins uitgesloten worden, overmits zij van God tot zijn Verbond geroepen zijn, dat Hij met Abraham, die een vader aller geloovigen is, en zijn zaad en alzoo ook met ons en onze kinderen gemaakt heeft. Ik wil, spreekt de Heere, mijn verbond oprichten tusschen Mij en u en uw zaad na u bij hun nakomelingen, dat het een eeuwig verbond zij, alzoo dat ik uw God ben en van uw zaad na u.
Nu is onze Heere Jezus Christus in de wereld gekomen niet om die genade zijns hemelschen Vaders te verminderen, maar veelmeer dat verbond der genade (dat hier voortijds binnen het volk Israels besloten was) door de gansche wereld uit te breiden en heeft in de plaats der besnijdenis den H. Doop tot een waar teeken en zegel van dit verbond ons en onze kinderen ingesteld, zooals de heilige apostel Petrus zulks uitdrukkelijk leert. Hand. 2, zeggende : Doet boete en een iegelijk late zich doopen in den naam van Jezus Christus tot vergeving der zonden, zoo zult gij de gave des H. Geestes ontvangen, want van u en uwe kinderen is deze belofte en van al degenen, die nog verre zijn, welke God onze Heere ook daartoe roepen zal.
Alzoo beveelt ook de Heere Christus zelf de onmondige kinderen tot Hem te brengen en belooft hen met woorden en werken het hemelrijk, zooals Marcus in het tiende hoofdstuk schrijft: Te dier tijd brachten zij kinderen tot Jezus, opdat Hij ze aanraken zou. En de jongeren bestraften degenen, die ze brachten. Toen Jezus dat zag, nam Hij het onwaardiglijk en sprak tot hen : Laat de kinderen tot Mij komen en verhindert hen dat niet, want zulken is het rijk Gods. Voorwaar Ik zeg u, wie het rijk Gods niet ontvangt gelijk een kindeken, die zal daar niet inkomen. En Hij omving ze in zijn armen en legde de handen op hen en zegende hen.
Uit deze woorden is het openbaar, dat ook onze kinderen in Gods rijk en verbond zijn en daarom ook den Doop als het zegel des verbonds behooren te ontvangen, al is het, dat zij de verborgenheid des H. Doops door jeugdigheid van jaren nog niet verstaan, evengelijk ook de kinderen door Jezus Christus zelf met woorden en werken gezegend zijn. En gelijk zij in de oude Kerk ten achtsten dage besneden werden, hoewel zij noch den zegen des Heeren noch de verborgenheid der besnijdenis konden verstaan of begrijpen.
Het hierop volgend gebed met de vragen, die de ouders gesteld worden, en de dankzegging daarna, zijn bij de verkorting van het doopsformulier gelijk gebleven — een enkele kleine redactiewijziging daargelaten, waarop wij later nog wel terugkomen — zoodat het niet noodig is, die hier op te nemen.
Wij laten hier echter nog volgen uit het formulier van de Paltz de vraag daar gedaan en de toespraak tot de ouders. Het gebed en de dankzegging zijn gelijk aan die uit ons formulier.
Nadat het onze Vader gebeden is en de twaalf artikelen zijn opgezegd (gemeenschappelijk ? ), wordt deze vraag gedaan:
Begeert gij dan uit een waar geloof aan de belofte Gods in Christus Jezus, die ons en onze kinderen gegeven is, dat Hij niet alleen onze God, maar ook de God van ons zaad wil zijn tot in het duizendste geslacht, dat dit kind op grond daarvan gedoopt worde en het zegel van het kindschap Gods ontvange ?
Na het doopen en de dankzegging volgt deze toespraak:
Geliefden in den Heere Jezus Christus, wijl gij dit kind u aangenomen hebt, zoo gedenkt, dat onze God een waarachtig God is en wil, dat wij Hem in waarheid dienen. Daarom zult gij, vrienden en verwanten, maar inzonderheid gij, vaders en peetvaders, u benaarstigen, dat dit kind in de rechte kennisse en vreeze Gods overeenkomstig de artikelen van ons christelijk geloof, die van God uit den hemel zijn geopenbaard en in het O. en N. Testament begrepen zijn, den Heere Christus opgevoed worde en het, wanneer het tot zijn verstand komt, vermanen, dat het door het ontvangen van dit goddelijk teeken des verbonds en van dit zegel van den H. Doop openlijk voor het aangezicht van God, van zijn heilige engelen en van de christelijke Gemeente, den duivel en de wereld met al hun werken en begeerten heeft afgezworen en zich den Heere heeft overgegeven en verbonden om Hem zijn gansche leven lang in alle heiligheid en gehoorzaamheid aan zijn heilig Evangelie te dienen. Dit verleene u en hem de eeuwige Vader van onzen Heere Jezus Christus. Amen.
O. a.d. IJ.
Woelderink

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 februari 1937

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

HET DOOPSFORMULIER

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 februari 1937

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's