Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KOHLBRUGGE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KOHLBRUGGE

en de leer des heils

6 minuten leestijd

II.
Hierin moet echter geen misverstand bij ons komen. Want het heeft z'n goeden grond, dat het stuk der dankbaarheid in het derde deel van den Catechismus staat. Eenerzijds toch moet aan allerlei lichtzinnige menschen een teugel worden aangelegd, die als vrijgeesten en dwepers zouden meenen, dat deze leer zorgelooze en goddelooze menschen maakt, die vrij zouden zijn in het bedrijven van allerlei ongerechtigheid en dan toch ten slotte nog genade vinden! Gelijk ook anderzijds de geloovigen een regel en richtsnoer van handel en wandel noodig hebben, en deze zijn de tien geboden des Heeren. De Heilige Geest wil hen in die nieuwe gehoorzaamheid leeren en leiden.
Het is een bekend feit, dat spoedig in de Kerk menschen naar voren zijn gekomen, die in de Evangelische leer slechts een pleister voor hun ondeugden en boezempijn zochten, zonder er naar te vragen: hoe komt God aan Zijn recht ? Zij maakten geen ernst met de vraag : waar blijft de Wet en waar blijft de zonde ? Het ging deze menschen in 't minst niet om heiliging.
En anderen waren er, die meenden, dat uiterlijke gehoorzaamheid, naar de letter, ook volbrenging van de Wet Gods was. Zij geloofden, dat zij deze uiterlijke gehoorzaamheid brachten, en wel van harte. En daarom leerden zij ook, dat, wanneer men geloofde, men dan ook de tien geboden volkomen kon houden ; daartoe was men een veranderd mensch, die tot deze bekwaam is en bekwaam moet worden, meer en meer.
De eersten heetten Antinomianen of wetbestrijders en wetverachters, en leerden, dat alles wat niet gehouden kan worden, ook niet gehouden behoeft te worden. De laatsten heetten volmaaktheidsdrijvers of perfectionisten, die zeiden, dat de geloovige niet zondigt.
Tegen beiden nu — zoowel tegen de wetsverachters als tegen de volmaaktheidsdrijvers — moet dit derde deel van den Catechismus dienst doen. [Verklaring van den Catechismus, blz. 153.]
Het staat echter buiten allen twijfel, dat Christus onze gerechtigheid en heiligheid moet zijn en Hij alleen, waarbij God ons van alle kanten met de grootste beloften toe komt, opdat daarin onze vrede en vreugd, onze hope en zaligheid zal zijn. Christus heeft ons met Zijn hemelschen Vader verzoend en daarin alleen ligt onze eenige troost, beide voor leven en sterven.
Maar nu komt ongetwijfeld de groote en gewichtige vraag naar voren : hoe geschiedt dat alles bij mij; hoe kom ik tot heiliging, en hoe kom ik waarlijk tot het doen van goede werken ?
Dikwijls, en recht op de zaak ingaande, heeft Kohlbrugge deze vraag gesteld. Die vleeschelijk gezind zijn, zeggen vlug en gemakkelijk: gij zijt verlost, gij hebt de vergeving van uw zonden, nu moet gij u ook op heiliging toeleggen. Of ook wel redeneeren ze anders en zeggen: gij behoeft niet heilig te zijn, want gij zijt heilig in Christus. Zoowel het een als het ander is vleeschelijke betrachting, die voor God niet kan bestaan en ons den vrede en de vreugd der zaligheid niet geven kan. ,, Zij echter" — zegt Kohlbrugge — „die de waarheid toebehooren, of beter gezegd: die de waarheid Gods van ganscher harte zoeken, willen een Heiland hebben, die hen waarlijk van elke ongerechtigheid gered heeft. „'De Heere is onze gerechtigheid", zegt het Woord. Het gaat hun dan ook daarom, dat zij in waarheid een levenden en genadigen God hebben en Hem liefhebben boven alle dingen en hun naaste als zich zelf. Het gaat bij hen daarom, dat het recht van de Wet in waarheid voor hen in Christus vervuld is, en dat de vrucht des Geestes bij hen voorhanden is, en dat alle dierbare beloften Gods, zooals zij in Christus Jezus, tot verheerlijking Gods, ja en amen zijn, bij hen vervuld zijn". [Licht und Recht, XII, 26; zie ook De Tien Geboden, een vurige wet, blz. 10 ; Licht und Recht, XI, 34, 41.]
Zoolang deze dingen nog niet helder en klaar voor de ziel zijn, zoekt een mensch Gods het overal en probeert hij alles, maar alles lijdt schipbreuk, hij vindt het nergens. Nu eens zoekt hij het in een ernstige haat tegen de zonde, in lust en liefde om naar alle geboden Gods te wandelen, maar hij vindt het noch in haat, noch in liefde. Nu eens zoekt hij het in een oprecht hart, maar hij vindt 't niet. Nu eens in een verslagen geest en een gansch verbroken hart, maar het hart wil niet breken. Nu eens in waarachtige boete, maar de boete en rouw is spoedig voorbij. Dan weer in zelfpijniging en dooding van het lichaam, maar de zonde begint des te meer in zijn binnenste te woelen, te werken en te razen, en slaat, hoe ook teruggehouden en onderdrukt, des te geweldiger naar buiten. En ten slotte, als niets meer helpt, blijft hij op den weg tusschen hemel en hel liggen en moed en kracht zijn verdwenen. [Licht und Recht, 106.]
Er blijft dan voor den zondaar niets anders tot troost over, dan een God te hebben, Die Zijn beloften aan ons komt vervullen. Dan gaat onze dankbaarheid in die richting, dat God het voorwerp wordt, de alles vervullende God.
De nood van een geloovig en oprecht mensch is, dat hij de soort en de wijze der heiligmaking en der goede werken niet altijd helder voor oogen heeft. En dan verkeert hij in groote onrust, omdat hij op zich zelf vertrouwde en het van zich zelf verwachtte, inplaats van te gelooven en te rusten in het Woord en in de beloften van Christus, Die de Heere, onze Gerechtigheid, is en zijn moet. God echter brengt den geestelijken mensch langs diepe vernederende wegen op het spoor van de geheimnis van het heil van Christus, van het geheim van het hoe: hoe en op welke wijze een mensch, hoewel in en van zich zelf tot alle goed onbekwaam, den weg ingeslagen heeft, op welken men gaat in een Gode welgevalligen wandel, zonder dat men van zich zelf of in zich zelf daarvan verstand of daartoe bekwaamheid heeft". [Festpredigten, III, 67.]
Maar dan ligt daar de geweldige belofte Gods : Ik zal het doen. „Ik zal Mijnen Geest geven in het binnenste van u en Ik zal maken, dat gij in Mijne inzettingen zult wandelen en Mijne rechten zult bewaren en doen". Ezechiël 36 vers 27. Met het geloof aan deze dierbare belofte moet dan ook ernst gemaakt worden, want in Zijn oneindige goedheid heeft de genadige Gods alles voorbedacht en toebereid wat tot onze zaligheid van noode is.
Kohlbrugge spreekt zich daarover aldus uit: „Omdat in geen menschenhart Gods Wet is, daarom heeft de Heere uit den hemel, Jezus Christus, de Wet in Zich opgenomen en zoó is het, voor alle armen en ellendigen, een getuigenis geworden, waarmee God betuigt: laat staan ! gij kunt het niet. Ik zal het doen ! De Borg zal voor u de Wet bewaren en zal Mijn wil liefhebben en zal u geven Zijn Geest, opdat de Wet óok in u zij". [Die Stiftshütte und ihre Gerate. 11, 16. De Tabernakel en haar gereedschap.]
(Wordt voortgezet.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 juli 1937

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

KOHLBRUGGE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 juli 1937

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's