Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET DOOPSFORMULIER

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET DOOPSFORMULIER

HOOFDSTUK V.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De veronderstelde wedergeboorte.
Wormser is in de vorige eeuw een der eersten en voornaamsten geweest, die weer gewezen hebben op den diepen zin van den doop en op de groote beteekenis van de rechte doopsbeschouwing voor den opbouw van het kerkelijk leven, en hij deed het op onovertrefbare wijze, zoodat de lof, die Groen van Prinsterer hem in de inleiding toebrengt, niet misplaatst is.
Na hem komt dr. Kuyper, en hij is het, die in zijn ijver om den doop weer zijn vollen zin terug te geven, tevens teruggaat tot de opvatting van een groot deel der vaderen, n.l. dat de doop in dien zin de wedergeboorte verzegelt, dat als regel genomen de wedergeboorte geacht kan worden aan den doop vooraf te zijn gegaan.
Voor een groot deel van kerkelijk Nederland was deze leer zoó vreemd, dat men er van opschrok en dr. Kuyper een oogenblik van bedrog verdacht, toen hij beweerde, dat deze leer geen vinding van hem was, maar reeds door de vaderen was verdedigd. Men stelde zich zoo vast voor, dat de algemeen geijkte voorstelling, die van de vaderen was, dat men de leer van dr. Kuyper voor een van de grootste ketterijen hield. Het Hervormde kerkvolk stelde zich in zijn geheel te weer en het deed zulks te gewilliger, wijl deze leer, die de geijkte doopsopvatting aangreep, voorgestaan werd door hem, die het hoofd van de doleantie kon worden genoemd.
Dr. Kuyper is hierdoor gedrongen geworden tot een nader beroep op die vaderen, die de wedergeboorte der te doopen kinderen geleerd hadden om in dit stuk des te sterker te staan tegenover zijn bestrijders. Zijn leerling G. Kramer, doctorandus in de Godgeleerdheid aan de Vrije Universiteit, wekte hij op een onderzoek in te stellen naar wat de vaderen in dit stuk geleerd hebben. Het resultaat daarvan verscheen in het bekende werk van dezen. Het verband van doop en wedergeboorte, een breede dogmenhistorische studie, na den dood van Kramer verschenen, wijl hij voor zijn promotie uit het leven werd weggerukt. In de inleiding schrijft dr. Kuyper aangaande de beweegreden tot deze studie het volgende :
„De sacramentskwestie was ook nu weer in den boezem der Gereformeerde Kerken hier te lande op den voorgrond getreden en had allengs vasteren vorm aangenomen in de tegenstelling van tweeërlei overtuiging aangaande den kinderdoop. In verreweg den breedsten kring bracht men den kinderdoop schier uitsluitend in verband niet zekere, niet nader gedefinieerde Verbondsheiligheid ; maar in kleiner kring won allengs de overtuiging veld, dat men bij deze uitwendige opvatting niet wel kon blijven staan zonder het mysterie in het Sacrament gevaar te doen loopen".
Dat dr. Kuyper hoogelijk is ingenomen met deze studie, is te verstaan, want de leerling blijkt geheel eens geestes te zijn met den Meester. Wie echter thans na 40 jaren dit werk ter hand neemt, ontkomt niet aan den indruk, ook bij erkenning van de bizondere kwaliteiten, die dit boek bezit, dat dit werk als wetenschappelijk werk toch een groote fout aankleeft, in zooverre het namelijk te zeer een tendenzwerk is, dat van de vooropgezette bedoeling uitgaat om de bedoelde leer bij de meeste vaderen terug te vinden. Met eenige voorzichtigheid moet daarom dit werk ter hand worden genomen. Prof. Bavinck zegt in zijn dogmatiek, 2e druk, deel IV, pag. 32, aant. I van dit boek : „Deze studie is zeer belangrijk, maar wordt al te zeer beheerscht door het streven om de Gereformeerde Theologen zooveel mogelijk tot voorstanders van een aan den doop voorafgaande wedergeboorte te maken. Dit gevoelen wordt wel nu en dan op voorzichtige wijze uitgesproken, maar volstrekt niet door allen gedeeld".
Later hopen we hier nog op terug te komen en te wijzen op de fout, die de schrijver tengevolge van de vooropgezette bedoeling maakt, wijl hij tal van theologen meer laat zeggen, dan ze in waarheid zeggen. Nu vermelden we echter enkel dit werk, omdat het het vraagstuk van de veronderstelde wedergeboorte, door dr. Kuyper weer opgediept uit de historie, blijvend aan de orde gesteld heeft in de Gereformeerde Kerken. Het voor en tegen werd na dien in de Gereformeerde Kerken druk overwogen; ik spreek van het voor en tegen, want ook in de Gereformeerde Kerken ontbraken ze niet, die deze leer niet juist achtten en er gevaar in zagen voor den opbouw der Kerk. De beroering der Kerk was van dien aard, dat de Synode der Gereformeerde Kerken in dit stuk gemoeid werd en zich over een en ander uitsprak.
Toch was die uitspraak niet van dien aard, dat in de Gereformeerde Kerken verschil van gevoelen over deze kwestie buitengesloten was. De Synode heeft zich slechts uitgesproken over datgene, wat volgens baar de Schrift in dezen leert, latende de verdere opvattingen voor ieders verantwoordelijkheid. Zij heeft dus zeer wijs den nadruk gelegd op hetgeen waarover allen het eens behooren te zjjn en niet op hetgeen van ondergeschikt belang is en waarover de meeningen ook in dezelfde Kerk kunnen verschillen.
Letterlijk luidt het besluit van de Synode van 1905 dus: „En wat eindelijk het vierde punt, de veronderstelde wedergeboorte aangaat, verklaart de Synode, dat volgens de Belijdenis onzer Kerken het zaad des verbonds krachtens de belofte Gods te houden is voor wedergeboren en in Christus geheiligd, totdat bij het opwassen uit hun wandel of leer het tegendeel blijkt; — dat het echter minder juist is te zeggen, dat de doop aan de kinderen der geloovigen bediend wordt op grond van hunne onderstelde wedergeboorte, omdat de grond van den doop is het bevel en de belofte Gods; — dat voorts het oordeel der liefde, waarmee de Kerk het zaad des verbonds voor wedergeboren houdt, geenszins zeggen wil, dat daarom elk kind waarlijk wedergeboren zou zijn, omdat Gods Woord ons leert, dat niet allen Israël zijn, die uit Israël zijn en van Izak gezegd wordt: in hem zal u het zaad worden genoemd, zoodat in de prediking steeds op ernstig zelfonderzoek moet worden aangedrongen, aangezien alleen wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden."
„Voorts houdt de Synode met onze Belijdenis staande, dat „de Sacramenten niet ijdel noch ledig zijn om ons te bedriegen, maar zichtbare teekenen en zegelen van eene inwendige en onzienlijke zaak, door middel derwelke God in ons werkt door de kracht des H. Geestes" (art. 33) en dat inzonderheid de doop het bad der wedergeboorte en de afwassching der zonden wordt genaamd, omdat God ons door dit goddelijk pand en teekèn wil verzekeren, dat wij zoo waarachtig van onze zonden geestelijk gewasschen zijn, als wij uitwendig met water gewasschen worden" ; waarom onze kerk in het gebed na den doop „God dankt en looft dat Hij ons en onzen kinderen door het bloed van Zijnen geliefden Zoon Jezus Christus al onze zonden vergeven en ons door Zijnen Heiligen Geest tot lidmaten van Zijn Eeniggeboren Zoon en alzoo tot Zijne kinderen aangenomen heeft en ons dat met den Heiligen Doop bezegelt en bekrachtigt" ; zoodat onze Belijdenisschriften wel duidelijk leeren, dat het Sacrament des Doops beteekent en verzegelt de afwassching der zonden door het bloed en den Geest van Jezus Christus, d.w.z. de rechtvaardigmaking en de vernieuwing door den Heiligen Geest als weldaden, die God aan ons zaad geschonken heeft".
Intusschen meent de Synode, „dat de stelling, dat een uitverkoren kind daarom reeds voor den Doop metterdaad wedergeboren zou zijn, noch op grond van de Schrift, noch op grond van de belijdenis te bewijzen is, dewijl God Zijn belofte vervult naar Zijn vrijmacht op Zijn tijd ; hetzij vóór of onder of na den Doop, zoodat het eisch is zich hierover met voorzichtigheid uit te laten en niet wijs te willen zijn boven hetgeen God ons heeft geopenbaard".
De laatste alinea laat zien, hoe de Synode zich gekeerd heeft tegen hen, die in navolging van dr. Kuyper's gevoelen, geleerd wilden zien, dat de wedergeboorte aan den Doop voorafgaat en het beginsel der wedergeboorte in de kinderen door den doop versterkt wordt. Niet, dat de Synode ontkend heeft, dat de wedergeboorte veelal aan den doop voorafgaat, maar zij wil hier met voorzichtigheid gesproken zien, wijl God vrij is in Zijn doen en wij Hem niet mogen binden aan een bepaalden weg.
Naast dit halt, dat hier sommige ijveraars wordt toegeroepen, heeft de Synode met klem verklaard, dat al houden de ouders hun kinderen voor geheiligden in Christus Jezus, dit voor die kinderen niet genoegzaam is en hun geen voldoenden grond geeft om zichzelf voor ware christenen te houden, wijl volgens de Schrift het ware geloof noodzakelijk is tot zaligheid. Daarom moet in de prediking op ernstig zelfonderzoek worden aangedrongen, want wie niet gelooft in Christus Jezus met een waar en levend geloof, kan niet zalig worden, ook al is hij gedoopt geworden en al hebben zijn ouders hem bij zijn doop gehouden voor geheiligd in Christus Jezus. De beschuldiging, als zou in de Gereformeerde Kerken de menschen geleerd worden hun hope voor de eeuwigheid te bouwen op een veronderstelde wedergeboorte, is dus geheel uit de lucht gegrepen, berust in elk geval niet op de uitspraak der Synode, ja is daarmede in strijd.
Toch is er in deze uitspraak der Synode iets onduidelijks ; we stooten hier op enkele vouwen, die niet glad te strijken zijn. Wat verstaat de Synode nu onder het geheiligd zijn in Christus Jezus ? Wanneer gezegd wordt, dat volgens de belijdenis onzer Kerken het zaad des verbonds krachtens de belofte Gods te houden is voor wedergeboren en in Christus geheiligd zijn, lijkt 't toch alleszins waarschijnlijk, dat wedergeboorte en heiliging in Christus synonieme uitdrukkingen zijn. Maar indien dat zoo is, moet men evenals in de 18de eeuw, de eerste vraag weer gaan verwringen. Men kan immers van al zijn kinderen niet belijden, dat zij uitverkoren en wedergeboren zijn. Dat geldt hoogstens alleen de uitverkoren kinderen. Men moet dus óf deze vraag alleen toepassen op enkele van die kinderen, die uitverkoren zijn, óf men moet de vraag zoó lezen, dat de ouders antwoorden, dat zij hun kinderen voor geheiligd in Christus houden, zoolang het tegendeel niet is gebleken, m. a. w. men moet de vraag zoo lezen, alsof de ouders gevraagd werd, of zij onderstellen, dat hun kinderen wedergeboren zijn. Naar ik meen, zijn beide opvattingen in strijd met een gezonde exegese van deze vraag, waar enkel gevraagd wordt, of men belijdt, dat onze kinderen — niet enkele van onze kinderen — in Christus geheiligd zijn — niet verondersteld worden in Christus geheiligd te zijn — en daarom als lidmaten van Zijn gemeente behooren gedoopt te wezen.
Met de uitspraak der Synode waren dan ook de geschillen niet weggenomen. Dat bleek spoedig uit het verschijnen van enkele geschriften van ds. A. M. Diermanse, De uitverkoren kinderen wedergeboren, eisch des verbonds ? en De uitverkoren kinderen wedergeboren, eisch des Doops ? Deze predikant keerde zich met alle kracht tegen de leer der veronderstelde wedergeboorte. Dat hij bij zijn bezwaren volhard heeft, blijkt ten duidelijkste daaruit, dat hij in 1931 opnieuw een geschrift in het licht gegeven heeft, nadat hij zich in 1930 tot de Synode der Gereformeerde Kerken had gewend met een bezwaarschrift. Het werk draagt de titel De onderstelling in binnen-en buitenlandsche Gereformeerde Confessies. In de werken van ds. Diermanse bevindt zich prachtig materiaal, waardoor met onomstootelijke bewijzen uit Schrift en Confessie wordt aangetoond, dat er een begrepen zijn in het verbond is, een band aan den Christus, die nog niet genoegzaam is tot zaligheid. De onvruchtbare ranken, die worden buitengeworpen, waren nochtans ranken van den wijnstok Christus ; zij waren in Hem ingelijfd, maar niet door een waar en levend geloof. Het is slechts één van de vele voorbeelden, die laten zien dat het Schriftuurlijk spraakgebruik een ander is dan dat van hen, die alleen weten van een verbinding van de uitverkorenen met Christus en alleen deze zien als begrepen in het verbond.
Toch komt het mij voor, dat ds. Diermanse weinig resultaat van zijn onvermoeid getuigen heeft gezien. Eén van de oorzaken schuilt m.i. daarin, dat hij van dezelfde verkeerde praemissen is uitgegaan als zijn tegenstanders en daardoor zijn zwaard alle scherpte mist. Eenerzijds toch gaat hij uit van een verkeerde opvatting der reformatorische uitdrukkingen, waardoor hij tot de meening komt, dat niet Calvijn, maar wel onze Nederl. Belijdenisgeschrifen de veronderstelde wedergeboorte leeren, tengevolge waarvan hij zich zelfs tot de Synode der Gereformeerde Kerken heeft gewend in 1930 met het verzoek om onze drie Formulieren van Eenigheid te wijzigen en van deze smet te zuiveren.
En in de tweede plaats gaat hij mede uit van de scholastieke opvatting der wedergeboorte, die de grondslag is van de leer der veronderstelde wedergeboorte. De wedergeboorte naar scholastieke opvatting is wel geen tastbare grootheid, maar zij is evenmin een object des geloofs, in Gods belofte besloten liggende; ook is zij niet de openbaring van een wondere verandering ; zij is niets dan een veronderstelling, een veronderstelling van wat aan de verandering en bekeering eens menschen ten grondslag ligt; op grond nu van een wedergeboorte, die niet dan veronderstelling is, kan men de leer der veronderstelde wedergeboorte niet grondig bestrijden. En wijl de reformatoren een andere opvatting hadden van de wedergeboorte, moet men noodzakelijk, van de scholastieke opvatting uitgaande, hun uitdrukkingen verkeerd verklaren.

O. a.d. IJ.
Woelderink

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 september 1937

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

HET DOOPSFORMULIER

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 september 1937

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's