Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

WILLEM FAREL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WILLEM FAREL

De Hervormer van Fransch-Zwitserland.

11 minuten leestijd

Er staat in de schoone stad Geneve een geweldig groot monument, dat in 1917 ter eere van de Reformatie is opgericht. Uitgebeeld zijn o.m. enkele staatslieden, die de Hervorming op eenigerlei wijze hebben bevorderd. We noemen slechts de meest bekende. Het zijn : admiraal de Coligny, onze Prins Willem van Oranje en de Engelsche protector Cromwell. In het midden van het 100 meter lange monument ziet men meer dan levensgroot de figuren van de voornaamste Reformatoren, te weten : Willem Farel, Johannes Calvijn, Theodoras Beza en John Knox. Het ligt in onze bedoeling, in deze maand, op welker laatsten dag wij het feit der Hervorming weer zullen gedenken, iets over het leven en werken dezer mannen, die groot waren in geloof en in daad, mede te deelen. Dat wij in één artikel slechts hun leven in grove trekken schetsen kunnen, begrijpt ieder, die iets van het rijke en veelbewogen leven dezer Hervormers weet. Toch vertrouwen wij, in een bestek als dit, een indruk te kunnen geven van hun blijvende beteekenis. Met name voor hen, die overeenkomstig de beginselen van Schrift en Belijdenis begeeren te leven.
In dit artikel dus over Farel.
Willem Farel werd in 1489 te Gap in Dauphiné uit adellijke ouders geboren. Zij waren Roomsch, zoodat het vanzelf spreekt, dat de jonge Willem ook als zoodanig werd opgevoed. Meermalen ging hij mee ter bedevaart naar een „wonderdoend" beeld in 't gebergte. Ook tijdens zijn studie te Parijs, die 4n 1511 aanving, was hij nog een ijverig aanhanger van het vaderlijk geloof. Zijn gedrag was onberispelijk, en hierin onderscheidde hij zich gunstig van velen zijner medestudenten. Na wijsbegeerte en oude talen te hebben gestudeerd, kreeg hij een positie als leeraar te Parijs.
Bij dit alles was toch het hart van Farel onrustig. Ondanks de nauwgezette beoefening der Roomsche leer, bleef er toch een leemte in zijn ziel. Een zijner leeraren, die de noodzakelijkheid eener vernieuwing der Kerk inzag en een naderende reformatie profeteerde, betrok Farel in den kring zijner geestverwanten. Het was Le Fèvre d' Etaples, die de Heilige Schrift in het Fransch vertaalde, en ook Calvijn, Viret en Olivetanus onder zijn discipelen geteld heeft.
Zoo wordt het ons, ziende op den kring, waarin Farel kwam te verkeeren, langzamerhand duidelijk, waarom Farel gegrepen is door de kracht van het geloof in het Woord van God, met terzijdestelling van het pauselijk gezag. Toen Farel na onderricht en zelfstandige studie tot het inzicht kwam, dat het Roomsche geloof niet in overeenstemming was met Gods Woord, en dat de pauselijke instelling een aanranding van Christus' majesteit was, brak hij er mee. Over deze principieele koerswijziging zijns leves zegt hij zelf: „Voor eene in het pausdom verblinde ziel is de ontdekking der gruwelen geschied, zoo bitter en onverdragelijk, dat de mensch zou kunnen vertwijfelen of het verstand verliezen, indien de blijde leer van de zaligheid in Christus niet zoo helder scheen".
Uit deze woorden zien wij, met welk een overtuiging Farel Roomsch geweest is. Hoe kan het anders, dat zulk een man een kracht wordt voor Gods Kerk, wanneer Hij het licht Zijns Heiligen Geestes in zijn ziel doet opgaan. Een bescheiden vergelijking met den apostel Paulus, die in het vervolgen van de gemeente des Heeren, Hem niettemin meende te behagen, is hier niet geheel misplaatst. Wat Farel deed, dat deed hij. Dit zal uit het vervolg van zijn levensgang blijken.
Reeds aanstonds kwam Farel voor zijn overtuiging uit. Dit was oorzaak, dat hij niet in Parijs blijven kon, want de Sorbonne, de Universiteit van die stad, veroordeelde de Reformatie als een schrikkelijke ketterij, die onder geen beding mocht worden geduld. Derhalve verliet hij in 1521 Parijs, om zich naar Meaux te begeven, waar aartsbisschop Brigonnet hem beschermde en hem vrijelijk het volle Evangelie liet prediken. De priesters, die hiervan niet gediend waren, dienden tegen den bisschop een aanklacht in, wat tot gevolg had, dat de sympathie van Brigonnet voor de beginselen der Hervorming verminderde, en Farel verboden werd te prediken. Nu volgt voor hem een leven van zwerven en onzekerheid. Nergens is hij veilig voor de vijandschap van Rome's priesters. Na in zijn geboorteplaats te hebben vertoefd, reist hij door het bergland, om alom het Evangelie te verkondigen. Tenslotte wordt een verblijf in Frankrijk hem onmogelijk gemaakt, zoodat hij de wijk neemt naar Straatsburg, waar hij bekend wordt met Bucer, Capito, en later ook met Zwingli.
Grooter energie ontwikkelde Farel in Bazel, waar hij door Oecolampadius vriendelijk ontvangen werd. Hier publiceerde hij dertien airtikelen, waarvan het voornaamste luidde : Christus heeft ons den meest volmaakten regel des levens gegeven, aan welken wij niets toedoen en van welken wij niets afdoen mogen. Scherp bestreed Farel alle werkheiligheid, terwijl hij het misoffer qualificeerde als een vervloekte afgoderij. Wellicht op aanstoken van Erasmus, die Farels optreden vreeselijk aanmatigend en onbeschaamd vond, en hem een Bileam noemde, is Farel in 1524 door de overheid de stad uitgezonden.
Te Montbéliard, waarheen Farel thans geroepen was, gaf hij zijn Sommaire uit, eigenlijk de eerste Gereformeerde dogmatiek. Algemeen beschouwt men dit boekje als het beste product van Farel's pen, al heeft hij, alles bijeen, niet zoo heel veel geschreven. De uitgave van dit werkje was vooral van belang met 't oog op het weinige, dat de jonge reformatorische Kerk aan uiteenzetting der zuivere leer bezat.
In 1525 gaat Farel terug naar Straatsburg, waar Capito hem in zijn huis opneemt. Na aldaar een jaar te hebben vertoefd, vertrok hij naar den Elzas. Bijna komt hij hier in een onweer om. Via Bazel tracht Farel, gehoor gevend aan den wensch zijner vrienden, Neuchatel te bereiken. Gehuld in het koorkleed van een priester, en onder andere vermommingen, probeert Farel onderweg nog het Evangelie te brengen. In Aigle, dat Bern toebehoorde, laat Farel zijn verder reisplan schieten, omdat het hem duidelijk werd, dat God hem er noodig had. Onder den naam van Ursinus en het beramen van listige middelen opent Farel een school. Na eenige maanden weet hij den kansel te bereiken. Langzamerhand breidde Farel's invloed in deze streken zich uit, zoodat in zeer vele steden gereformeerde gemeenten ontstonden. Op een officieel dispuut in Januari 1528 zien wij Farel's optreden gesanctionneerd, waardoor hij de eigenlijke missionaris van Fransch-Zwitserland werd. Het godsdienstgesprek, waarop wij in dit verband doelen, werd te Bern gehouden. Behalve de Roomsche partij, waren ook Zwingli, Bucer, Capito, Oecolampadius en Farel zelf er bij tegenwoordig. Voortaan kon Farel dus rekenen op den steun van Bern.
Indrukwekkend is Farel's verdere geschiedenis. Wie meent, dat alles in het vervolg nu zonder strijd zal verloopen, vergist zich. In Neuchatel b.v. is men van zijn komst allerminst gediend. Men wil hem aanvankelijk zelfs in het water gooien. Toch houdt hij voet bij stuk, want hij weet zich een strijdbaar held Gods, wien barmhartigheid geschied is. Ontzaglijk veel trotseert Farel, teneinde zijn Goddelijke opdracht te vervullen. „Daarom gaat bijl over bergen, te voet, in de koude, altijd gereed slag te leveren, op het kerkhof, op de markt, in de straat, nu eens door het geestdriftige volk op een kansel in de Kerk gedragen, dan weer-half dood geslagen door hen, die zijn rede niet wilden hooren". Hier wordt hij door vrouwen mishandeld, daar weggejaagd. Elders mishandelt men hem zoo, dat hij een bloedspuwing krijgt. En deze mededeelingen zijn slechts enkele fragmenten uit zijn lijdensboek......
Na op deze wijze verscheidene jaren geleefd te hebben, begaf Farel zich naar Geneve. Met de zedelijke verhoudingen was het er droevig gesteld. Slechts enkelen hongerden naar het brood, dat uit den hemel is. Door Farel's prediking nam hun aantal echter toe; dat daardoor ook de vijandschap vermeerderde, is licht te verstaan. Men schold hem voor een duivel, men wilde hem in de Rhone werpen, men bedreigde hem met geweer en dolk, zoodat het tenslotte raadzaam was, de stad te verlaten. Later keerde hij met Viret, van wien hij reeds veel steun bij zijn werk ondervonden had, terug. In een openbaar gesprek zette Farel de waarheid des Evangelies met zulk een klem uiteen, dat vele twijfelaars met beslistheid kozen voor de reformatorische leer. Na eerst in particuliere woningen te hebben gepreekt, besteeg Farel op 1 Maart 1534 voor de eerste maal den kansel. Al bleef de Roomsche partij hardnekkig weerstand bieden, (zekeren keer poogde men zelfs Farel, Viret en Froment te vergiftigen), niettemin werd op 27 Augustus 1535 de Reformatie officieel afgekondigd. Vele hervormingen in den eeredienst werden aangebracht. Opdat het volk kennis zou kunnen nemen van de leer der zaligheid, stelde Farel een geloofsbelijdenis van 21 artikelen op.
In den zomer van 1536 vertoefde de inmiddels alom vermaard geworden Calvijn te Geneve, slechts met de bedoeling, daar te overnachten. Farel, die van zijn komst vernomen had, zette Calvijn den toestand, waarin de stad verkeerde, uiteen. Hij verzocht Calvijn, zijn werkzaamheden in deze stad voort te zetten. Toen Calvijn tegenwerpingen maakte, en niet aanstonds aan Farel's wensch voldeed, ontstak Farel in woede, Calvijn en zijn werk vervloekend, als hij niet aan de roeping gevolg gaf Calvijn gaf zich gewonnen, niet omdat hij bang was voor de groote woorden van Farel, maar omdat hij in diens optreden Gods stem onderkende. In later tijd looft Farel nog den Heere, dat Hij hem Calvijn heeft doen ontmoeten. Zoo werkten hier twee dienstknechten Gods als instrumenten in Zijn hand saam.
Zoodra (Calvijn zich ingewerkt heeft, stelt Farel zich aanstonds op den achtergrond. Zonder eenig voorbehoud heeft hij Calvijn van meet af als zijn meerdere beschouwd, alhoewel hi| twintig jaar jonger was. Natuurlijk bleef Farel aan het werk, maar hij liet zich door Calvijn gaarne leiden, en hij droeg hem de grootste achting toe. Een zaak van belang was het, dat Farel zich nu weer wenden kon tot gemeenten buiten Geneve, die van de prediking van het Evangelie verstoken waren. Met name in Lausanne wist hij. te bereiken, dat twee predikanten werden aangesteld.
Het verloop der gebeurtenissen in Geneve was aldus, dat Calvijn en Farel 23 April 1538 de stad verlaten moesten. Over den aard hiervan spreken wij kort in ons artikel, dat over Calvijn handelt. Farel vergezelde zijn vriend naar Bern, Zurich, Bazel en Straatsburg. In laatstgenoemde stad bleef Calvijn, terwijl Farel het oor leende aan de dringende bede van Neuchatel's Kerk, om tot haar over te komen. Veel strijd, maar ook veel zegen was hier zijn deel. Zijn trouw aan de gemeente was groot. Al woedde de pest (in dien tijd de gevreesde ziekte !), — Farel verliet zijn kudde niet ! Zelfs Farel's vijanden moesten zijn rechtschapenheid erkennen. Temidden van zijn drukke werkzaamheden te Neuchatel, vergat Farel de gemeenten elders niet. Met recht mag gezegd worden, dat Farel heel de Kerk van dien tijd op zijn hart droeg.
Geen gunstigen indruk heeft het op velen gemaakt, toen Farel er op 69-jarigen leeftijd toe kwam, met een weduwe, die met haar moeder om des geloofs wille van Rouan naar Neuchatel gevlucht was, in het huwelijk te treden. Ook Calvijn vond Farel's handelwijze zoo onbedachtzaam, dat al zijn collega's zich met hun vriend schamen moesten. Toch dringt hij er op aan, zijn ouden vriend in deze zwakheid te dragen. Zes jaar na de voltrekking van het huwelijk werd Farel en zijn vrouw een zoon geboren (22 Juni 1564), ie niet lang na zijn vader overleed. Farel elf ontsliep, 76 jaar oud zijnde, op 13 September 1565. Hij heeft dus Calvijn, over wiens dood hij zeer bedroefd was, nog twee jaren overleefd. De droefheid over Farel's verscheiden was algemeen, doch uiteraard werd de slag het zwaarst in Neuchatel gevoeld, waar men nog lang zeide : „Zóó was het in de dagen van vader Farel; zóó heeft vader Farel het ingesteld".
Als een kenmerk van Farels karakter kan zijn nederigheid worden genoemd. Hij had zijn Sommaire, nu Calvijn's Institutie er was, wel willen terugnemen. Voorts was hij zacht en gevoelig van aard. Maar ook was hij onverdraagzaam. Zijn rigorisme is meermalen aanleiding geweest, dat de zaak des Evangelies er door is geschaad. In dit opzicht had hij van zijn vriend Calvijn veel kunnen leeren, die aan beginselvastheid de soepelheid paarde, die noodig is voor het waardiglijk en verstandig dienen van de aardsche openbaring van het Koninkrijk Gods. Maar zijn devies was ook : Wat ik wil, dan alleen, dat het vlamt. En dat verklaart veel. Ondanks de enkele gebreken, die Farel had, is hij een man geweest, aan wien Gods Kerk veel te danken heeft, en die iets heeft laten zien van de waarheid, dat de jeugd des geloofs nimmer veroudert.
Eenige literatuur :
E. Doumergue, Jean Calvin, Les hommes et les choses de son temps, Tome II, Lausanne 1902, p. 150—172 etc.
Herzog-Stahelin, Wilhelm Farel, Realencyklopadie fur protestantische Theologie und Kirche, Bnd. V, Leipzig 1898, S. 762—767.
F. Sebesta, Willem Farel, De Hervormer van Waadtland, Uit het Boheemsch,
Amsterdam 1892.

D.

d. Z.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 oktober 1937

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

WILLEM FAREL

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 oktober 1937

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's