Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

WAT CALVIJN ONS LEERT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WAT CALVIJN ONS LEERT

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Godheid van den Heiligen Geest.
Als kenmerkend voor de Godheid des Heiligen Geestes wijst Calvijn er in de allereerste plaats op, dat de Heilige Geest een werkzaam aandeel heeft aan alle werken Gods.
Hij arbeidt mede in het werk der schepping (Genesis 1 vs. 2). De kennis van God den Schepper kan niet alleen beperkt worden tot de kennis van den Vader, alsof die alleen Schepper ware. Als wij God den Schepper belijden, belijden wij daarin Vader, Zoon en Heiligen Geest, zijnde God de Schepper.
Van den Zone Gods kan worden gezegd, dat Hij Schepper is, maar ook den Heiligen Geest komt die titel toe.
Het is daarom volkomen juist, als Calvijn onder de kennis van God den Schepper de Drieëenigheid Gods mede begrepen wil hebben.
Naar Jesaja 48 vs. 16 verklaart hij, dat de Heilige Geest ook de profeten zendt. Voorts wijst hij er op, dat de Heilige Geest alle dingen levend maakt, dat Hij alomtegenwoordig is, dat Hij wederbaart tot nieuw leven, dat Hij de diepten Gods onderzoekt (1 Oor. 2 VS. 10 en 16 ; 12 vs. 8), dat Hij wijsheid en macht geeft om te spreken.
Het staat dan ook buiten allen twijfel, dat de Heilige Schrift aan den Heiligen Geest goddelijke macht toekent. (1 Cor. 12 VS. 11).
Paulus zegt, dat wij tempelen Gods zijn, omdat de Heilige Geest in ons woont. (1 Cor. 3 VS. 17; 6 vs. 19; 2 Cor. 6 vs. 16). Evenals Calvijn heeft aangetoond, dat de Schrift aan den Zoon ook den Naam Jehovah toekent, besluit hij in dit verband, dat deze Naam ook den Heiligen Geest u toekomt, die de voornaamste Auteur der profetieën is.
Een klaar bewijs van de goddelijke Majesteit des Heiligen Geestes ziet Calvijn overigens daarin, dat de zonde tegen den Heiligen Geest als onvergeeflijk wordt voorgesteld.
Door de komst van den Heere Jezus heeft God zich duidelijker geopenbaard, ook wat de Drieëenigheid aangaat.
Daarbij wordt o. a. gewezen op de formule des Doops : waarbij de Drievuldigheid met name wordt genoemd. De gedachte aan meerdere goden wordt echter geheel uitgesloten door de onderrichting van Paulus, wanneer hij er nadrukkelijk op wijst, dat er slechts één Doop en één geloof is.
Indien er toch meerdere goden waren, zouden er ook meerdere gelooven zijn. Aangezien er maar één Doop en één geloof is, kan er ook maar één God zijn, welke door de inzetting van den Doop als de Drieëenige wordt geopenbaard.
Vader, Woord en Geest, zijn één en hetzelfde Wezen Gods.
Zooals reeds eerder werd opgemerkt, zijn de drie Personen toch wel weer onderscheiden van elkander. Calvijn vermaant echter tot groote voorzichtigheid en soberheid, zoo men zijn gedachten over deze dingen laat gaan.
Zelf is hij uiterst voorzichtig en moet het zelfs betwijfelen, of men om de onderscheiding duidelijker uit te drukken beelden en gelijkenissen mag gebruiken uit het menschelijk leven.
De oude theologen hebben dat wel gedaan, maar zij moeten er altoos aan toevoegen, dat zulke gelijkenissen te kort schieten en niet kunnen uitdrukken, wat zij willen zeggen.
Calvijn doet daaraan niet mee. Hij waagt het niet, omdat het aanleiding kan geven tot verkeerde opvattingen en dwalingen.
Daarentegen wil hij niet onopgemerkt laten, wat de Heilige Schrift aangaande de onderscheiding der goddelijke Personen leert.
Den Vader wordt het beginsel van alle goddelijk werk, de fontein en oorsprong van alle dingen toegekend.
Den Zoon wordt de wijsheid, de raad en het huismeesterschap in alle dingen, die bij God te doen zijn, toegeschreven.
Den Heiligen Geest wordt de kracht en het volbrengen van 't werk toegeschreven.
Hoewel daar in den eeuwigen God geen eerste of laatste kan zijn, wijl alle Personen gelijkelijk eeuwig zijn. en de Vader nooit onder den Zoon en den Geest is geweest, wordt toch de Vader als de Eerste geteld, daarna uit Hem de Zoon en vervolgens uit den Vader en den Zoon de Geest.
Dit komt overeen met het verstand des menschen, dat geneigd is eerst God op te merken, daarna de wijsheid, die uit Hem te voorschijn treedt, en ten slotte Zijn kracht, door welke Hij Zijn Raad uitvoert.
Calvijn verstaat uit Romeinen 8 vs. 9, dat de Geest van den Vader en den Zoon uitgaat, omdat dezelfde Geest onderscheiden wordt genoemd, eerst als de Geest van Christus en dan als de Geest van Hem, die Christus uit de dooden opgewekt heeft.
Petrus ook zegt, dat de profeten door den Geest van Christus hebben geprofeteerd, terwijl deze Geest ook dikwijls de Geest Gods wordt genoemd. (2 Petr. 1 vers. 21).
Daaruit trekt Calvijn een nieuw bewijs voor de eenigheid Gods. Immers als de Heilige Geest nu eens de Geest van den Vader, dan weer de Geest van den Zoon wordt genoemd, dan is het klaar, dat Zij een en denzelfden Geest hebben en tezamen één Wezen zijn.
Telkens weer wijst Calvijn op de eenheid van Gods Wezen tegen de kettersche meeningen, die er op uit waren het goddelijk Wezen uiteen te scheuren of ook het onderscheid der Personen weg te doezelen.
Met name richt hij zich tegen Servet, die in zijn dagen zijn dwaalleer inzake de leer van God zocht te verbreiden.
Deze leerde n.l., dat de Drievuldigheid een menschelijk verzinsel was en in strijd met de eenigheid Gods.
Hij kon natuurlijk niet ontkennen, dat er onderscheiden van Vader, Zoon en Heiligen Geest gesproken wordt, maar voerde daartegen aan, dat dit niet kon zien op onderscheidingen in het Wezen Gods. Het zouden geen onderscheidingen zijn, die aan het Wezen Gods eigen waren. Hij hield die voor beelden, waaronder de Godheid wordt voorgesteld.
Vader, Woord en Geest zouden aanvankelijk op geenerlei wijze onderscheiding of betrekking in God aanduiden. Bij de vleeschwording des Woords echter was met Christus een God uit God voortgekomen en voorts uit Hem een andere God, de Heilige Geest.
Onder Persoon verstond Servet dus een zienlijke gedaante van God.
Het ligt voor de hand, dat Calvijn zulk een voorstelling als dwaling veroordeelt onder verwijzing naar Johannes 1 vs. 1, alwaar van geen gedaante, maar van het eeuwige Woord wordt gesproken, dat bij God was.
Op grond van Genesis 1 vs. 2, waar wordt medegedeeld, dat de Heilige Geest als scheppende kracht werkzaam was, verklaart Calvijn, dat ook daar van geen
beeld of gedaante sprake is, gelijk Servet leeraart.
Voorts vermengt Servet den Zoon en den Heiligen Geest met het schepsel. Hij kende n. 1. ook een goddelijke substantie 'aan den mensch en aan andere geschapen dingen toe..
Een daaraan verwante ketterij vervolgt Calvijn, als hij de voorstelling bestrijdt, alsof de Vader den Zoon en den Geest zou hebben geformeerd en hun van Zijn Godheid zou hebben medegedeeld.
Op die wijze zouden de Zoon en de Geest, hoewel een bijzondere soort van schepselen, toch creatuurlijke wezens zijn.
Andermaal betuigt Calvijn met vele bewijsplaatsen der Heilige Schrift, hoezeer deze ketters dwalen, en wij weten uit de historie, dat hij niet heeft opgehouden voor de leer der apostelen en profeten op te komen en hoe hij al zijn krachten heeft ingespannen om deze dwalingen uit te roeien.
Veel studie en moeite heeft Calvijn zich veroorloofd om aan te toonen, dat Vader, Zoon en Heilige Geest tezamen een eeuwig ongeschapen, ongegenereerd en ongedeeld Wezen zijn.
De Personen worden nimmer afgescheurd van het Wezen Gods. Daarom, wanneer de Heilige Schrift van God spreekt, zonder meer, d.w.z. zonder betrekking, kan dat van ieder der Personen gelden.
Naar Zijn goddelijk Wezen beoordeeld, dus zonder het Persoonschap des Zoons aan te merken, is de Zoon God en zonder begin.
Neemt men echter het Persoonschap in aanmerking, dan neemt de Zoon het begin uit den Vader, en dat niet buiten het Wezen Gods, maar in het Wezen. Het Persoonschap ziet op een betrekking in God.
Zoo ook het Persoonschap des Vaders en des Heiligen Geestes.
Alles is er Calvijn aan gelegen, dat men Christus van Zijn eeuwige godheid niet berooft.
En hoewel het niet noodig is alle wederleggingen op te halen van de dwalingen zijner eeuw, is het toch goed op een en ander te wijzen, omdat er nog altoos onder allerlei vormen valsche leeringen worden aangetroffen, die te kort doen aan de zuivere leer der Drievuldigheid.
Niet alleen zijn er nog altoos anti-trinitariërs, d.i. tegenstanders van de leer der Drievuldigheid, maar in het bijzonder ook wordt aan de Godheid van Christus te kort gedaan door eigenzinnige geesten, die zich zelf een religie maken zonder zich aan Gods Woord te onderwerpen.
Velen denken nu onmiddellijk aan modernen, alsof dezulken alleen in den modernen tijd worden gevonden. Men kan thans weten, dat dergelijke dwalingen niet zoo modern zijn, maar dat de kerk in alle tijden dezelfde dwalingen heeft moeten bestrijden.
De oorzaak schuilt dan ook niet in het modern zijn, maar in het ongeloof en de ongehoorzaamheid om zich aan Gods Woord te onderwerpen.
Daar is een scherpe tegenstelling tusschen de waarachtige religie en den eigenwilligen godsdienst der menschen.
Dat is het punt, waarop Calvijn altijd weer wijst. Voor hem geldt maar één maatstaf voor geloof en leven, en dat is de Heilige Schrift. Wat met de leer der apostelen en profeten in strijd is, is dwaalleer en ketterij.
Ziende op de gezindheid, waaruit die dwaling opkomt, oordeelt hij daarover niet gelijk. Hoewel het een zoowel als het ander buiten de ware religie omgaat en den mensch veroordeelt, maakt hij toch ondertscheid tusschen onwetendheid en opzettelijke dwaling.
Maar juist daarom treedt hij zoo heftig op tegen alle z.g. geleerdheid, die onder schoone en welsprekende vormen haar dwalingen verspreidt. Daarin is een opzettelijk anders leeren en voorstellen dan dei Heilige Schrift ons leert, hetwelk niet alleen verderfelijk is voor degenen, die zulke dingen doen, maar ook voor de onnoozele volgelingen, die in hun strikken worden gevangen.
Doch wat Calvijn bovenal met ontroering aandoet is de roof van de eere, welke Gode toekomt.
Vandaar, dat hij zulke valsche leeringen als godslasterlijk veroordeelt en daartegen zijn scherpste wapenen te weer stelt. Door teedere godsvrucht gedreven, onderzoekt hij de Schriften. Hij tracht de goddelijke leer te verstaan en haar vrucht te genieten. En zelf tot klaarheid gekomen omtrent haar verborgenheden, merkt hij bij anderen dezelfde kennis en onderscheiding niet alleen, maar proeft ook de ketterijen en dwalingen, terwijl hij de geesten onderzoekt, of zij uit God zijn.
Hoofddoel is voor hem anderen te onderrichten omtrent den rijkdom en de zuiverheid der goddelijke leer. Hij zoekt geen krakeel of twist, maar in den gloed zijner liefde en bij de kennis van Gods Majesteit en grondelooze barmhartigheid, kan hij niet nalaten de duivelsche machten te bestrijden, die de waarheid Gods aanranden.
In dien strijd staat hij niet op zichzelf. Hij gaat niet op een meening door, maar zoekt altijd weer bevestiging van zijn overtuiging in het Woord.
Zijn onderwijzing draagt daarvan de kenmerken. Men kan dat vooral waarnemen, als hij de tegenwerpingen zijner bestrijders onder handen neemt. Altoos weer meten aan de Heilige Schrift. Dit is zijn bron, zijn norm, zijn criterium.
Diep is zijn eerbied voor Gods Woord, omdat zijn eerbied voor den God des Woords van zuivere godsvrucht is vervuld.
Waarom wij dat alles naar voren halen ? Om ons zelf en anderen daarbij te bepalen. Onder ons wordt zoo gemakkelijk afgegeven op anderen. Wij zijn zoo spoedig gereed met onze afkeuring en veroordeeling, niet alleen van wat ons modern voorkomt, of zoo genoemd wordt, maar ook wat veel dichter bij schijnt te staan. ­
Ontbreekt het daarbij wellicht niet vaak aan die liefde, waardoor Calvijn werd gedreven ? en aan die Godskennis en zelfkennis, waardoor zijn oordeel werd bepaald en geleid?
 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 maart 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

WAT CALVIJN ONS LEERT

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 maart 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's