Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

WAT CALVIJN ONS LEERT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WAT CALVIJN ONS LEERT

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van de voorzienigheid Gods.
De wereld geen machine.
En toch is daar een orde en wetmatigheid in den loop der dingen. Dat valt niet te ontkennen. Jeremia wijst daarop zeer duidelijk en herhaaldelijk : „Zoo zegt de Heere, die de zon ten licht geeft des daags en de ordeningen der maan en der sterren ten lichte des nachts, die de zee klieft, dat hun golven bruisen, Heere der heirscharen is Zijn naam. Indien deze ordeningen van voor Mijn aangezicht zullen wijken, spreekt de Heere, zoo zal ook het zaad Israels ophouden, dat het geen volk zij voor Mijn aangezicht al de dagen". (Jer. 31 : 35—36) en door Jer. 33 : 25 : „Zoo zegt de Heere : Indien Mijn verbond niet is van dag en nacht; indien Ik de ordeningen des hemels en der aarde niet gesteld heb.
Zonder twijfel wordt door het woord ordeningen op de vastigheden gewezen. Daarom is het niet zonder beteekenis, dat er ook van het verbond gesproken wordt. Wij vinden dat ook terug in Genesis 8 : 22: Voortaan al de dagen der aarde zullen zaaiïng en oogst, en koude en hitte, en zomer en winter, en dag en nacht, niet ophouden." In verband met het voorafgaande vers kan het duidelijk zijn, dat het hier een besluit Gods geldt. Hij maakt een verbond en verbindt zich in Zijn vrijmachtig welbehagen om de ordeningen te onderhouden tot het einde der aarde.
Op dat verbond beroept de Heere zich, gelijk Hij door Jeremia openbaart, en zegt, dat Hij Zijn beloften aan Israël zal gestand doen, dat het zaad Israels niet zal ophouden voor Zijn aangezicht.
Deze profetieën stellen de ordeningen van hemel en aarde dus in het licht van het verbond Gods en openbaren de liefelijke beschikkingen des Heeren omtrent het menschelijk geslacht. De ordeningen zijn goddelijke beschikkingen, die ons Zijn eeuwigen trouw en barmhartigheid prediken.
Maar daarom liggen die ordeningen ook in Zijn hand en worden in stand gehouden door Zijn welbehagen.
Zoo is er een voortdurende levensbetrekking tusschen God en de wereld met al Wat er in is. Deze levensbetrekking wordt door het verbond uitgedrukt. Zij werd in de scheppende daad Gods tot stand gebracht door Zijn Woord en Geest. Reeds 'n de geschiedenis van de schepping wordt dat geopenbaard. God sprak : Er zij licht en er was licht. Door het Woord nemen de dingen gestalte aan. Zij worden geroepen, alsof zij waren.
En dat de Geest Gods in het werk der schepping een aandeel heeft wordt reeds in het tweede vers van Genesis I medege­deeld : De Geest Gods zweefde (eigenlijk was (broedende) over de wateren.
Zij nu, die meenen, dat Woord en Geest alleen in het moment der schepping de dingen die wij zien, hebben opgeroepen uit de dingen, die wij niet zien, en dat zij van dat oogenblik af een eigen leven en bestaan voeren, vergissen zich.
De Heilige Schrift leert ons daaromtrent heel anders.
Psalm 8: „O Heere, onze Heere, hoe heerlijk is Uw Naam op de gansche aarde !" De dichter schouwt den Heere in het werk Zijner handen. Zoo beluistert hij ook de heerlijkheid en eere Gods in de schepping, als hij zingt: „De hemelen verkondigen Gods eere en het uitspansel Zijner handen », werk".(Ps.l9).
Hij hoort dus een sprake, die uitgaat van den hemel. De schepping predikt. Zij heeft wat te zeggen. Zij spreekt. „De dag aan den dag stoot overvloedig spraak uit, en de nacht aan den nacht toont wetenschap. Geen spraak en geene woorden zijn er, waar hunne stem niet gehoord wordt". De gansche schepping spreekt tot hem.
Dit is maar niet een beeld of symbool, maar levende werkelijkheid. Wat anders toch spreekt tot zijn ziel dan het scheppende Woord Gods, dat in den morgen der schepping uitging en door hetwelk alle dingen gemaakt zijn ?
Het scheppende Woord Gods is niet opgehouden. Het is niet een kracht en een stem van een oogenblik, maar hetzelfde Woord, dat de dingen riep in het bestaan, is ook het Woord, dat ze onderhoudt en in stand doet blijven.
De dichter van den 19en Psalm hoort de sprake van het Woord. Het scheppende Woord is het openbarende Woord. Zijn ziel verstaat er iets van, omdat zij is verlicht door de onderwijzing Gods, waarover hij verder spreekt in vers 8 en vervolgens.
Zie verder Psalm 33. Ook deze Psalm wijst op dezelfde waarheid. Door het Woord des Heeren zijn de hemelen gemaakt, en door den Geest Zijns monds al hun heir." (vs. 6). Maar dit wordt niet alleen in betrekking gebracht met het ontstaan der dingen, alsof zij verder op een zelfstandige wijze voortgang vinden. Wie de volgende verzen leest, ontdekt, dat de dichter des Heeren alomtegenwoordige voorzienigheid en regeering der wereld bes zingt.
En om nog een voorbeeld te noemen, waaruit duidelijk blijkt, dat de profeten ons geen momentane schepping leeren, maar een voortgaande scheppende daad Gods en een voortdurende onderhouding, leze men psalm 104.
Wie op al deze dingen let, heeft geen bewijs meer van noode.
Indien ons oog verlicht is door denzeifden Geest, die den psalmist en den profeet heeft onderricht, kan ons niet onopgemerkt voorbij gaan, dat er een sprake van de schepping uitgaat.
Zelfs de verduisterde ziel merkt op, dat er iets goddelijks en groots in is, maar voor hem, die door den Heiligen Geest werd verlicht, wordt die sprake levend. Hij gaat er iets van verstaan, dat de aarde nog altoos uitspruit, omdat het bevel, dat eenmaal de eerste kruiden opriep uit de aarde nog altoos voortgang heeft.
De zon zou haar schijnsel niet geven en de luister van haar licht zou de wereldruimte niet doorgolven, indien niet het Woord dat eenmaal sprak : „er zij licht", nog immer voortging te spreken.
Schepping en onderhouding behooren bij elkander als één werk van Gods heerlijkheid en voortdurende zorg. Deze voortdurende levensbetrekking van God en de wereld mogen wij niet uit het oog verliezen om iets van Gods voorzienigheid te verstaan.
Geenszins willen wij daarmede zeggen, dat wij nu ook alle vragen, die zich voordoen zullen kunnen beantwoorden om niet te zeggen oplossen. Dat zij verre.
De menschelijke rede wil begrijpen. Hoe zullen wij begrijpen ?
Talloos zijn de moeilijkheden, die zich voor ons verstand voordoen. Immers de voorzienigheid, die ons door de Heilige Schrift wordt voorgehouden, is maar niet algemeen, doch zeer bijzonder : Niets bij geval.
Begin nu maar te redeneeren over wat ons overkomt en wedervaart, over wat wij goed of kwaad noemen, over wat goed en kwaad is ; neem uw eigen geschiedenis en houd u dan voor oogen : niets bij geval, geen fortuin, geen ijzeren orde van noodwendigheid, geen fatum, maar alle dingen door Zijn Vaderlijke hand.
Is het wonder, dat Calvijn, die zoo fier en doortastend voor de leer van Gods souvereiniteit over alle dingen opkwam, in zijn dagen van alle kanten tegenstand opwekte?
Al te zeer waren de menschen gewoon in het spoor der Stoïcijnen te loopen en zich zelven zekere zelfstandigheid, natuurlijke gerechtigheid en werkzaamheid toe te schrijven.
Niet, alsof de Stoicijnen de levensvragen, die zich opdringen, bevredigend hebben opgelost, maar het ligt den mensch zoo gemakkelijk bij wat te zijn en te willen zijn en naar eigen goeddunken te handelen.
Daarin blijft de mensch ook precies dezelfde, want dezelfde tegenstand leeft nog altijd, omdat dezelfde geest in het verdorven menschenhart leeft, en dezelfde vragen komen hem nog altijd bestormen.
Gods souvereiniteit en voorzienigheid over alle dingen en over alle gebeuren des levens.
Hoe moeilijk wordt dit, als wij het leven der menschheid daaronder betrekken, en dat doet Calvijn op een wijze, die de bezwaren niet verbloemt, maar den tegenstand te sterker maakt.
„Maar, omdat wij weten", zoo schrijft hij, „dat God de wereld voornamelijk ter zake van het menschelijk geslacht heeft geschapen, moeten wij ook dit doel in Zijn regeering voor oogen houden".
Als dat zoo is — en niets bij geval geschiedt, hoe dan de zonde in de wereld ? Hoe dan zooveel ellende ? Onder de leiding van Gods voorzienigheid en almachtige souvereiniteit sluipt de moordenaar rond, bedrijft de boosaard zijn schelmstukken, liegt en bedriegt de een den ander ?
Kon God dan de wereld niet anders geschapen hebben ? Kon hij de zonde niet voorkomen hebben ?
Het is niet noodig voort te gaan, want al die vragen zijn zoo oud als de zonde en zij komen in ons hart op om.... ja, waarom ? .... Om aan te toonen, dat wij de voorzienigheid Gods niet kunnen doorgronden en niet verstaan.
Wij zouden dat alles redelijk willen doorzien en begrijpen, alsof wij in den Raad Gods hadden gezeten. En indien wij daarvan nu iets konden begrijpen, zouden wij het dan goedkeuren ? Dat is ook nog een zaak.
Indien wij meenen, dat wij begrijpende ons aan Gods Raad zouden onderwerpen, waarom onderwerpen wij ons dan niet vertrouwende daaraan ?
Calvijn komt ons niet hooghartig tegen met zijn bestraffing. Integendeel. Het komt ons voor, zoo zegt hij, dat wij ziende op de voorvallen in ons leven aan toevalligheden denken : b.v. een tak van een boom treft een man en doodt hem. En hij haalt vele voorbeelden aan ook van alle boosheden, die die menschen elkander aandoen. Hij geeft toe, dat wij met ons verstand bij de voorhanden oorzaken en toevalligheden blijven staan en dat de voorzienigheid Gods zoo in het algemeen als in de bijzondere leiding der menschen niet altijd naakt en geopend voor ons ligt. Maar — daarom laat hij geen tittel of jota vallen van de Heilige Schrift. Het geloof houdt vast aan de waarheid en schouwt Gods hand in alle dingen.
Roept Jeremia niet uit: Ik weet, o Heere, dat bij den mensch zijn weg niet is ; het is niet bij een man, die wandelt, dat hij zijn gang richte" (Jer. 10 : 23). Voorts: De treden des mans zijn voor den Heere, hoe zou dan een mensch zijn weg verstaan ? (Spr. 20 : 24). De mensch heeft schikkingen des harten ; maar het antwoord der tong is van den Heere". (Spr. 16 : 1).
Het is zeer duidelijk, dat hier een klaar getuigenis wordt gegeven van.Gods macht, verkiezing en beschikking in ons leven. Terecht noemt Calvijn het een dwaasheid te meenen, dat de mensch zonder God iets kan doen en met meerdere voorbeelden uit het Woord toont 'hij ook aan, dat wij tevergeefs onszelf of het geval iets zoeken toe te eigenen. De Heere bestelt ook eens ieders staat en gesteldheid in deze wereld. (Spr. 22 : 2).
De Heilige Schrift is rijk aan voorbeelden en leeringen, waaruit kan worden verstaan, dat God ook Zijn bijzondere zorg laat gaan over hetgeen ons in het particuliere leven wedervaart, gelijk wij dat ook in de belijdenis der vaderen terugvonden. (Zondag 10 van den Catechismus).
Met kracht verzet Calvijn zich tegen verkeerde gevolgtrekkingen, die men uit de leer van Gods volstrekte souvereiniteit wil nemen. Reeds in zijn dagen waren er, die zeiden, dat is gelijk aan de leer der Stoïcijnen. Die leeren immers ook, dat alle dingen onvermijdelijk en noodzakelijk geschieden, zooals ze geschieden. En dat leert gij ook.
Dat geslacht is nog niet uitgestorven. Van wijsgeerige zijde is dat ook in latere eeuwen niet zelden tegen Calvijns leer ingebracht. Zijn leer zou met het wijsgeerig determinisme overeenkomen. Daarom is het van belang de tegenwerping van Calvijn zelf te vernemen.
Zulk een dogma wordt ons ten onrechte en ter kwader trouw in de schoenen geschoven. Want wij verdichten geen noodwendigheid uit een eeuwige verbinding van oorzaken en een zekere daarin besloten orde, welke in de natuur is verborgen, maar wij stellen God tot een scheidsman en bestierder van alle dingen, die naar Zijn wijsheid van alle eeuwigheid verordend heeft, wat Hij zou doen en nu door Zijn macht ook voltrekt, wat Hij besloten heeft.
Met andere woorden : Geen blind noodlot, maar de wil en de wijsheid Gods bestiert den loop der dingen.
 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 juni 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

WAT CALVIJN ONS LEERT

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 juni 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's