Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

RONDOM HET REORGANISATIE-ONTWERP (11)
Er moet een andere organisatie der Herv. Kerk komen. De kerk wordt thans geregeerd door kleine besturen, die op hun zetel niet zitten als ambtsdragers, predikant of ouderling, maar als bestuursleden, die alleen maar hebben mee te werken aan de administratieve werkzaamheden, opdat alles volgens het Reglementenboek zoo goed mogelijk loopt. Dat moet alles anders worden. De kerk moet geregeerd worden door de ambtsdragers, die in het ambt staan en ambtelijk handelen, als dienaars van Christus, opdat Christus, het Hoofd der kerk, ambtelijk in de kerk heerschappij kan hebben. Volgens het Geref. Protestantisme is dit naar de beginselen der Heilige Schrift, gelijk het ook in onze belijdenisgeschriften klaar en duidelijk uiteen gezet is ; met de praktische uitwerking in de Dordtsche Kerkorde. De Reorganisatie-beweging moet dan ook in dit teeken staan : de Kerk is des Heeren en Jezus Christus moet over Zijn Kerk heerschappij voeren, plaatselijk door den raad der Kerk, en over de gezamenlijke kerken, die in Christus een lichaam vormen, eveneens door de ambtsdragers, die in wettelijke kerkelijke vergaderingen saam komen.
Nu zouden wij zoo gaarne, na zooveel jaren van protest en strijd, 't huidige Reorganisatie-Ontwerp aannemen, om in dezen weg de Synodale Besturen-organisatie van 1816 (in 1852 bestendigd) kwijt te raken. Want we willen niet wandelen in den weg der Afscheiding (1834) toen de Hervormde Kerk verklaard werd valsche Kerk te zijn. Ook niet in den weg der Doleantie (1886) toen men optrad alsof ei'' geen besturen waren en op z'n vingers kon uitrekenen dat men zóó een geforceerd conflict moest krijgen (waar 't ook blijkbaar om te doen was). Wij zouden het nu zoo gaarne met elkander in den weg der Reorganisatie zoeken te bereiken, om, naar de beginselen der Schrift en de uiteenzetting daarvan in onze belijdenis, de Synodale besturen weg te werken, om weer te krijgen de functioneering van het geestelijk ambt en van de wettige kerkelijke vergaderingen. En niemand zal kunnen ontkennen, dat het Voorstel van heden die richting uit wil. In de Tweede afdeeling van het Hoofd Reglement (art. 21—32) wordt eerst (onder den naam : „bijzondere bepalingen") naar het beginsel van het Gereformeerd Kerkrecht gehandeld over de Gemeenten en hare Kerkeraden. Na de Kerkeraden volgen dan 'bepalingen voor de Ringen (art. 33—39), die nu totaal los van alles staan en alleen een dominee's-aangelegenheid zijn, maar die nu veel meer in connectie gebracht worden met de Kerkeraden en de class, vergadering ; wat wij een gruote verbetering achten. In Hoofdstuk 3 (art. 40—49) wordt gehandeld over de Classes en de class, vergaderingen. Ook hier vinden we ongetwijfeld vèèl verbeteringen vergeleken bij wat we nu hebben. Er zullen jaarlijks twee classicale vergaderingen gehouden worden (Maart en October, art. 45). Iets nieuws is het behandelen van tuchtzaken op de classicale vergaderingen (art. 46, al. 6). Er is in dit artikel sprake van „leertucht" en „levenstucht" ; voor de „levenstucht" is dan een afzonderlijke Commissie, (leden der Algemeene classicale Commissie en een predikant en een ouderling uit de classis. De uitspraken van deze Commissie worden, ook wat het hooger beroep betreft, geacht de uitspraken van de classicale vergadering te zijn (art. 46, A, slot).
De classicale vergadering in October heet de Breede classicale vergadering, met bijwoning van Cominissieleden (art. 44) en afgevaardigden van erkende organisaties (dat dan „buitengewone" leden zijn. Zie art. 45 en 47).
In dit verband vestigen we de aandacht op de Commissie in de classis die tot taak heeft de classicale vergadering voor te lichten in zaken, welke de eenheid en verscheidenheid der Kerk in het classicaal ressort betreffen (ook b.v. jeugdwerk en sociale belangen).
In Hoofdstuk IV wordt gehandeld over de Provinciale ressorten en de Provinciale Synoden (2 predikanten en 2 ouderlingen voor elke classis). Deze Provinciale Synode vergadert jaarlijks (Juni : art. 54). De algemeene Provinciale Commissie zal bestaan uit 3 predikanten en 2 ouderlingen, met een zittingstijd van 3 jaar (art. 51).
Hoofdstuk V handelt over : „de Kerk in haar geheel en de Algemeene Synode". De Synode, , vergadert eenmaal per jaar (de algemeene Synodale Commissie treedt tusschentijds op). De Synode bestaat uit afgevaardigden (3 jaar zittingstijd) van de Provinciale Synode, tot een aantal van 20 (21) predikanten en 16 (17) ouderlingen. Gelderland 3 predikanten en 2 ouderlingen ; Zuid-Holland 3 predikanten en 3 ouderlingen ; Noord-Holland 3 predikanten en 2 ouderlingen ; Zeeland 1 predikant en 1 ouderling ; Utrecht 1 predikant en 1 ouderling ; Friesland 3 predikanten en 2 ouderlingen ; Overijsel 1 predikant en 1 ouderling ; Groningen 2 predikanten en 2 ouderlingen ; Noord-Brabant en Limburg 2 predikanten en 1 ouderling ; Drenthe 1 predikant en 1 ouderling ; de Walen 1 predikant en 1 ouderling (de Moderator of chef van de Prov. visitatoren, door de Synode voor den tijd van 6 jaar te benoemen, heeft ook zitting met adviseerende stem). De Algemeene Synodale Commissie zal bestaan uit President en vice-President der Synode en bovendien nog 3 predikanten en 4 ouderlingen (dus : 5 predikanten en 4 ouderlingen).
Behalve de gewone Synodale commissie, die voor de leiding der zaken noodig is, benoemt de Synode 9 Commissies : b.v. voor belijdenis en liturgie, voor uit-en inwendige zending, diaconale belangen, onderwijs, jeugdwerk, voor de z.g.n. éénheid en verscheidenheid der Kerk, voor het kerkrecht enz. (art. 60). Eens in de drie jaar wordt in de plaats van de gewone vergadering een z.g.n. „Breedere" Synode vergadering gehouden.
Zoo zouden we nog wel een poosje kunnen voortgaan om van de nieuwe organisatie een overzicht te geven, waarbij we gemakkelijk kunnen opmerken, dat er belangrijke veranderingen en zeer zeker ook vele belangrijke verbeteringen in onze Kerk zouden komen, wanneer dit Ontwerp werd aangenomen. Maar voor ons gaat het bij de Reorganisatie niet zoo zeer om de organisatie op zich zelve, maar altijd om de belijdenis die aan de organisatie ten grondslag moet liggen. Niet de belijdenis is onderworpen aan de organisatie, maar de organisatie aan de belijdenis. De belijdenis is het eerste en het voornaamste en moet ook het eerste en het voornaamste blijven. Nu hebben we er al meer dan eens op gewezen dat in art. 8 al. 5, door het woord „hervorming" dat vóór het woord „handhaven" der belijdenis geplaatst is, de confessie sterk in verdenking gebracht wordt, om maar niet sterker te spreken. Men spreekt het onomwonden uit, dat men met de belijdenis der Kerk, die altijd in belijdenisschriften moet neergelegd zijn, niet aandurft. En wat dan de belijdenis worden zal, zegt men niet, maar men spreekt het keer op keer uit, dat zij verouderd is en niet meer past in het theologisch denken van heden. Wie dat theologisch beheerschen, is in dit verband niet onduidelijk. En zoo komt het, dat de een kan zeggen : de belijdenis is er, terwijl de ander tegelijk zegt, de belijdenis bestaat eigenlijk niet meer ; moet althans radicaal onderhanden genomen worden. Nu zeggen we niet, dat men in dit Ontwerp de belijdenis heeft afgeschaft, maar zij is stellig niet erkend als de grondslag voor het kerkelijk leven. En op dezen wankelen grondslag het nieuwe gebouw te zetten, is niet aan te raden. Sterker, is beslist af te raden. Vooral ook hierom, omdat men in dit Ontwerp alles en alles over hoop gehaald heeft. Niet alleen de prediking, de sacramentsbediening, de tucht, de opleiding tot het predikambt, de zending, de ordening van het maatschappelijk leven zelfs en zoo veel meer.
Hierbij komt het geestelijk ambt bovendien in groot gevaar. Want men heeft in art. 7 plotseling de functie van Kerkvisitator en Moderator tusschengeschoven. Dat is een uitgebreid college voor alle provincies, met de moderator als Hoofd-inspecteur. En (om maar één ding te noemen, en nu noemen we nog niet eens het ergste), in het nieuwe Reglement voor de Kerkvisitatie wordt zeer uitvoerig de Administratieve Controle en Geestelijke Kerkvisitatie geregeld en nu verdient het onze volle aandacht om b.v. in art. 7, 8, 9, 11, 12, 14, 15, 16, 17, 19, 20 en 21 eens na te gaan tot welke hooge functie de Prov. Kerkvisitator geroepen is. Hier wordt èn wat de administratieve èn de geestelijke kerkvisitatie betreft alles in handen gelegd, niet van het ambt, maar van den functionaris, die bij de Presbyteriale kerkregeering absoluut niet thuis hoort en dan ook het ambt ontwricht. Daarbij komt dan de opperfunctie van den Moderator nog, waardoor alles nog erger wordt. In het Reglement voor Opzicht en Tucht vinden we de zelfde dingen terug. Het houden van opzicht wordt toevertrouwd aan particuliere personen. Daarbij vallen opzicht en tucht, die wel onderscheiden moeten worden, maar niet gescheiden, eigenlijk uiteen. En ook hier krijgen we nu in elke Provincie een visitator en deze visitatoren hebben als chef den Moderator. Art. 30 reglement Opzicht en Tucht zegt b.v.: „bij verschil tusschen Prov. kerkvisitator en Moderator beslist de vergadering van Kerkvisitatoren". Art. 36 zegt : de Prov. Kerkvisitator mag tegenover elk ander dan den Moderator weigeren rekenschap van zijn bemoeiingen in zake het kerkelijk opzicht te geven. Dat er meer contact tusschen de hoogere besturen en gemeenten wenschelijk is, kan moeilijk bestreden worden, maar of daarvoor noodzakelijk is de instelling van een instituut dat controle heeft te houden en met vrij ver strekkende macht is bekleed, is zeer de vraag. Ja, is voor ons geen vraag. Het valt geheel buiten ons kerkelijk kader. Waarbij nog komt dat de Kerk op deze personen feitelijk geen invloed heeft. Daarnaast is het groote bezwaar, dat deze functies een blijvend karakter zullen hebben. Dat menschen als de.Visitator en Moderator „goed werk" kunnen doen, zal niemand in twijfel trekken, maar daarmede is het instituut nog niet gerechtvaardigd. Stond het nu onder „Overgangsbepalingen", dan zouden de bezwaren misschien niet zoo groot zijn, maar het is juist de bedoeling om deze on-kerkelijke functies voor goed in ons kerkelijk leven te incorporeeren.
In dit verband zouden we nu nog breed kunnen handelen over de verwikkelingen, die in verband met de artikelen over „de eenheid en verscheidenheid in de Kerk" niet kunnen uitblijven, maar ons artikel wordt dan veel te i lang. Alleen willen we er op wijzen dat juist waar de belijdenis zoo bedenkelijk op losse schroeven wordt gezet, de moeilijkheden niet alleen kunnen komen maar moeten komen. Waarbij dan de conflicten in de eene classis weer geheel anders zich zullen voordoen dan in de andere classis. En met een wankele belijdenis midden in een kerkelijk leven te komen, waarvan niemand zal durven zeggen, dat het theologisch en ook kerkrechtelijk stevig gefundeerd is, is meer dan een waagstuk, maar moet roekeloosheid genoemd worden. Waarbij men niet moet komen met woorden als : „men moet het in het geloof durven wagen", want wanneer het Geref. Protestantisme spreekt van „in het geloof wagen", dan staat het op een gansch ander fundament dan men hier blijkbaar kent. Met het geloof des Christens is onlosmakelijk verbonden het leven uit en bij het Woord des Heeren.
Een en ander maakt het duidelijk, dat hoeveel goeds er ongetwijfeld in dit Reorganisatie Ontwerp te vinden is, wij toch om de wille van de belijdenis het zóó niet kunnen aanvaarden. Het is overduidelijk, dat er veel te veel over hoop gehaald is, dat men veel te veel in eens heeft willen regelen en dat men daarbij — op z'n zachtst gesproken — het niet durft en wil wagen met de Heilige Schrift en de belijdenis der Kerk. Men wil zelfs veel te veel voorzienigheid spelen, terwijl men wel spreekt van het geloof, maar het rechte geloof in deze toch blijkbaar mist.
Van harte hopen wij, dat de breedvoerige besprekingen inzake de Reorganisatie onzer Kerk, waarbij het geestelijk ambt, de kerkelijke vergaderingen, de belijdenis en het velerlei werk, waartoe de Kerk geroepen is, betrokken is geworden nu mag medewerken, tot een voortgang op den goeden weg en een terugkeeren van allerlei paden, waarvan we zeggen moeten, dat ze niet zijn naar Schrift en Belijdenis.
De Heere wone met Zijn Geest op de classicale vergaderingen, die nu eigenlijk voor het eerst geroepen worden om over de Kerk, de belijdenis en de kerkorde officieel te spreken. Kunnen we dan voor het oogenblik niet bereiken wat we zoo gaarne hadden begeerd, dan kan de vrucht toch nog wel heilzaam zijn, in Gods gunst en naar den rijkdom Zijner genade. Daartoe moge het gebed van velen opgaan, tot den Troon Zijner genade.

DE ELF SYNODALIA
Voorstel 1 bedoelt het mogelijk te maken, dat predikanten die niet in Nederland, maar wel bij een erkende Hervormde Gemeente in 't buitenland (denk aan de Kerk te Brussel) of in O. en W. Indië, langer dan drie jaren gediend hebben beroepbaar zullen zijn in een „groote" gemeente hier te lande. Voor.
Voorstel II is zuiver en alleen van administratieve beteekenis. Niet over praten. Voor.
Voorstel III raakt het instituut van den Godsdienstonderwijzer. De studie zal worden aangevuld ; schriftelijke cursus alleen is niet geldig ; enz. Alleen zij die als godsdienstonderwijzer een aanstelling hebben van een Kerkeraad heeten voortaan godsdienstonderwijzer. Enz.
Nu wil men die „aangestelde" godsdienstonderwijzers meer bevoegdheid geven om te „preeken". Met toestemming van Kerkeraad, predikant, en in vacante gemeenten van den praetor van den Ring. Wij zouden geneigd zijn voor te adviseeren. Omdat het „aangestelde" godsdienstonderwijzers zijn. Maar met vele anderen, die hun oordeel nog eens over deze materie hebben laten gaan, willen wij wel vooor adviseeren ; maar dan zouden we wenschen, dat die uitbreiding van „bijbellezing" tot „het houden van godsdienstoefening" (zie Art. 11) geschrapt werd. Het is er toch geheel en al naast, om godsdienstonderwijzers te promoveeren tot bedienaren des Goddelijken Woords. Wij willen dat „bijbellezing" zoo houden en er niet van maken „godsdienstoefening".
Wij adviseeren dus : voor — maar het voorstel zal moeten worden „ingekrompen" en „verengd." (Zie Art. 11 van het voorstel).
Voorstel IV bedoelt wijziging te brengen in de wijze waarop de voordracht voor de benoeming van een kerkelijk hoogleeraar tot stand zal komen ; welk voorstel in de richting gaat van veel grooter invloed van de kerkelijke hoogleeraren op de benoeming. Wij zullen niet voor stemmen. Het komt ons voor, dat deze richting om allerlei oorzaak (gelijk we vroeger reeds schreven) geen aanbeveling verdient.
Voorstel V is ten behoeve van vrouwelijke theologische studenten. De toevoeging aan Art. 7 Reglement Examen bedoelt de mogelijkheid te openen voorstel, dat is de z.g.n. proefpreek, te doen. Wij willen die richting van de vrouwelijke predikant niet uit. Daarom gaan we met deze en dergelijke reglementswijzigingen niet mee. Onze stem zal, zonder meer, tegen zijn. Ook de bepaling van „toestemming van den Kerkeraad" enz. verandert daarin niets bij ons. We willen dezen weg niet op.
Voorstel VI bedoelt aan predikanten, die door colloquium doctum uit een andere Kerkgemeenschap tot de Hervormde Kerk over komen aanstonds de bevoegdheid te geven tot het bedienen der sacramenten. Waarom dat noodig is, begrijpen we niet. Laten die predikanten, die van elders tot ons over komen, wachten (net als onze candidaten) tot ze beroepen en bevestigd zijn in een eigen gemeente, dan hebben ze krachtens hun ambt in den geordenden weg die bevoegdheid „vanzelf". Waarom moeten zulke dingen nu zoo „opgejaagd" worden ? Is dat nu iets voor „reglementswijziging" ? Wij adviseeren tegen.
Voorstel VII wil duidelijker omschrijving in zake Diaconie-beheer. Voor.
Voorstel VIII en IX kunnen saam genomen worden. De Synode wil in zake het Beheer en bestuur van de predikantstractementen en pensioenfonds zelf de bestuurs-en beheersleden kiezen. Zij is verantwoordelijk voor alles en wil nu ook de leidende personen bij deze twee „Raden" kunnen benoemen. Voor.
Voorstel X. Er moet in deze meer „voorlichting" komen. Voor.
Voorstel XI wil voor de zooveelste maal het Groote-stads-probleem regelen. Wat tot nu toe op die manier geregeld is haalt niets uit, zelfs zijn er nu dingen die een verslechtering te achten zijn. En waar men nu weer met zulke zelfde voorstellen komt, adviseeren wij : dat de afgevaardigden van de kleinere gemeenten zeggen, dat het buiten bun competentie ligt om hierover te oordeelen en te beslissen. En wij verwachten, dat de menschen van de groote stad tegen zullen adviseeren. 't Haalt niets uit in de practijk. 't Werkt soms zelfs met terugwerkende kracht. Wij zullen tegen adviseeren.

PROF. DR. J. H. GUNNING De Kerk. De Belijdenis enz.
Wij hebben hem alleen maar gekend, toen hij oud was. Toen hebben wij hem hooren spreken over de Kerk, de belijdenis, de reorganisatie. En hij deed dat toen altijd in den toon van „Onze Zonde".
Uit een brochure van prof. dr. J. H. Gunning, gericht tot dr. J. Th. de Visser, te Amsterdam, die bij belijdenis en reorganisatie wel eens kon spreken van „ongeestelijke" dingen, willen we een paar dingen hier aanhalen ; ook met hel oog op wat nu aan de orde is door het Reorganisatie-Ontwerp. Want al zullen wij tegen moeten stemmen, dat is allerminst omdat het voor ons een „ongeestelijke" zaak is.
Met bezorgdheid zagen velen van Gunning's vrienden, dat ook hij over de Kerk, de belijdenis en zelfs over de reorganisatie begon te spreken. Arme man, die op z'n ouden dag zich met zulke geestelooze en formalistische dingen bezig hield ! Hij had zelfs op de Utrechtsche predikantenvergadering (24 April 1901) een voorstel gedaan, als volgt : „De Classicale Vergadering van , overtuigd dat de tegenwoordige organisatie onzer Nederlandsche Hervormde Kerk niet met het wezen der Kerk overeenkomt, aangezien zij de heerschappij van Jezus Christus als Hoofd der Gemeente belemmert — verzoekt eerbiedig de Synode onzer Ned. Hervormde Kerk, eene Commissie te benoemen, met het mandaat om een Concept te ontwerpen ter reorganisatie onzer Kerk naar de beginselen der Belijdenis, in onze Kerk nog altijd wettelijk geldig ; opdat in die Kerk de kracht des Heeren tot inwendige en uitwendige hervorming openbaar worde".
Prof. Gunning wilde zoo gaarne, dat juist de Classicale Vergaderingen het initiatief zouden nemen en dat de begeerde reorganisatie omschreven bleef als „naar de beginselen onzer Belijdenis". De Kerk ' moest weer uit den grond worden opgebouwd. (Een brochure van prof. Gunning droeg tot titel : „Niet bij elkander houden, maar uit den grond opbouwen")
Prof. Gunning verklaarde, dat hij een dergelijke motie voorstelde, omdat, zoo zei hij, „het verkeeren onder onze Kerk-organisatie mij tot zonde is geworden". Hij sprak van „de zonde van ons, leden der Ned. Hervormde Kerk", omdat hij ook zoo gaarne anderen, uit dat diep gevoelde motief, in actie wilde brengen. En prof. Gunning dacht vooral hieraan, dat de organisatie „de heerschappij van Jezus Christus als Hoofd der Gemeente belemmert". „Want" — zoo schrijft hij — „Jezus Christus moet niet alleen door den Heiligen Geest in de leden der gemeente heerschen, maar ook in de broederlijke tucht, door de ambtsdragers der Gemeente in 's Heeren Naam uitgeoefend. Deze tucht onderstelt, dat Jezus, de Christus naar de Heilige Schriften, en Hij alleen, door Woord en Geest in de 'Gemeente gezag hebbe ; dus dat hetgeen Hem als den Christus naar de H. Schriften loochent, niet gelijke bevoegdheid hebbe met hetgeen Hem belijdt". Deze toestand — zegt prof. Gunning — „is door prof. Chantepie de la Saussaye „de ongerijmdheid zelve" genoemd. Zeer terecht ; en hij is daarenboven een bepaalde zonde der Kerk."
„De Kerk is een levende éénheid, een levend wezen. Zij leeft door Christus, haar Hoofd. Dit leven is haar wezen, dat dus in de belijdenis van Jezus als den Christus naar de H. Schriften in de openbaarheid treedt, zich belijdt".
„Nu kunnen in de Kerk vele andere meeningen wonen, tegen hare eigenlijke Belijdenis strijdende, maar die moeten dan aan die belijdende eigenlijkheid der Kerk ondergeschikt zijn, als uitingen van een minder wezenlijk, of zelfs met het wezen der Kerk strijdig leven ; zij kunnen nimmer gelijke bevoegdheid met die belijdenis hebben — anders gaat de éénheid, die het wezen van een lichaam, van een leven, óók van de Kerk uitmaakt, te loor".
„En nu, dit geschiedt in onze Hervormde Kerk. Jezus wordt er door velen als de Christus naar de H. Schriften beleden ; dat is normaal, dat is uitdrukking van het leven der Kerk. Maar tevens worden andere leeringen dan de belijdenis van Jezus als den Christus naar de H. Schriften in de Kerk gehoord". „En deze andere meeningen hebben, krachtens onze reglementen, gelijke bevoegdheid met de eigenlijke Belijdenis ; en dit is tegen den aard des levens, volgens wien overal maar één leven openbaar wordt, slechts één aard wordt beleden". „Dat nu twee levensuitingen, die tegen elkaar overstaan, in één zelfde leven met gelijke bevoegdheid naast elkander optreden, dit is ongerijmd".
„Maar het is erger ; het is ook zonde, zware zonde".
De Hervormde Kerk doet alsof het belijden van den Christus en b.v. d.e loochening van de Godheid van Christus maar „meeningen" zijn, en de één heeft deze meening, de ander deelt die meening niet ; 't zij zoo ! Het is alles maar „subjectieve meening". „Niet Christus, maar ieders meening omtrent Christus", zegt de Hervormde Kerk. 't Zijn aan beide zijden „partijmeeningen", de ééne is vóór, de andere is tegen ; elk dezer meeningen zijn even „subjectief", en daarom moeten beide dezelfde bevoegdheid hebben.....
„Een objectieve, van God gegeven en verzekerde waarheid, een openbaring Gods, erkent de Kerk dan niet". Zij kent alleen maar „meeningen".
„Zoo loochent de Kerk de openbaring Gods, den Zone Gods. Ziedaar de zonde, de groote zonde der Kerk".
„Men ontkomt daaraan niet, door te zeggen : Er is wel een goddelijke openbaring,
maar uwe opvatting van die objectieve waarheid is, evenals de mijne, slechts subjectief, daarom hebben we beiden gelijk recht". — Want dan is er toch geen goddelijke openbaring voorhanden, die de kracht zou hebben zich in het hart van de leden der Kerk als goddelijke, d. i. niet meer subjectieve, maar objectieve klaarblijkelijkheid af te drukken ; en de bewering : „er is een goddelijke openbaring", is dan een woord in de lucht.
Deze loochening van Gods persoonlijke openbaring, dus van den Zone Gods, is een zonde, een bij velen onbewuste maar niettemin gruwelijke zonde der Kerk. Zonde tegen God, want die den Zoon niet eert, doet het ook den Vader niet. Zonde tegen de wereld, want daar moet de Gemeente, als pilaar en vastigheid der waarheid, de veelvuldige wijsheid Gods verkondigen. Zonde tegen zichzelf, want de Kerk vernietigt daarmee haar eigen éénige reden van bestaan, welke is : Christus als den Zone Gods te belijden"; (blz. 8).
(Wordt voortgezet.)

PROF. GROSHEIDE OVER DE LASTBRIEVEN
Over de z.g.n. lastbrieven is in verband met het Reorganisatie-Voorstel de laatste weken nog al een en ander gezegd. Onlangs hebben wij aangehaald wat wijlen prof. dr. H. Bouwman schreef in zijn standaardwerk : Geref. Kerkrecht ; en daarna wat ds. Joh. Jansen schrijft in zijn Verklaring van de Dordtsche Kerkorde. Nu geven we wat prof. Grosheide van de Vrije Universiteit daarover schrijft in „Noord-Hollandsch Kerkblad" van 2 Juni j.l. Het gaat hier natuurlijk óók over de beteekenis der „meerdere" vergaderingen.
We lezen dan :
„Als we de verslagen van classicale en andere meerdere vergaderingen lezen, vinden we aan het begin gewoonlijk vermeld, dat de credentiebrieven worden nagezien. De Kerkeraad, die afvaardigt naar de Classis, geeft aan haar afgevaardigden een schriftelijk (bewijs mee, dat die en die broeders die en die Kerk zullen vertegenwoordigen. Voorts bevat zulk een brief nog wel eens een opdracht; b. v. om de hulp der classis in te roepen, of om een voorstel ter tafel te brengen, enz. Dat alles is heel normaal. Doch nu komt de vraag : mag in zulk een lastbrief of credentiebrief óók worden vastgelegd hoe de afgevaardigden over een voorstel, dat aan de orde zal komen, moeien stemmen ?
We hebben (aldus prof. Grosheide) die gedachte hooren verdedigen. Maar zij moet met klem worden afgewezen.
Een meerdere vergadering is een vergadering. Kerken komen er samen onder aanroeping van Gods Naam. We gelooven, dat God de vergadering leidt, leidt door Zijn Geest. Maar dan moet er ook beraadslaagd, gesproken worden
De afgevaardigden mogen geen opdracht hebben ontvangen, hoe ze moeten stemmen. Zij mogen niet hebben, wat men noemt : „een bindend mandaat". Het is zelfs beter de personen niet te kiezen, omdat men weet of althans verwacht, dat ze over een bepaalde zaak zóó en niet anders zullen stemmen. Al dergelijke dingen moeten onder ons (hier is sprake van de Gereformeerde Kerken) geweerd worden. Ze zijn vroeger opgekomen en ze komen weer op, men hoort er thans ook onder Hervormden over spreken, in verband met een verkeerd inzicht in het wezen van de meerdere vergaderingen. De Kerkeraden zouden het één en het al zijn, de colleges, die beslissen, en de classis en synodes zouden hoogstens adviezen kunnen geven aan de Kerkeraden. Dat is niet de Gereformeerde opvatting".
Als we veler beschouwingen ook onder onze menschen, en waarlijk niet de eerste de besten, hooren, denken we dikwijls : wat weet men toch weinig af van het Gereformeerd Kerkrecht. Zoo to.v. het liberalistisch, individualistisch praten over „de autonomie van de plaatselijke Kerk". Het is eenvoudig het independentistisch uiteenrukken van de Kerk van Christus in het land, dat God een eigen geschiedenis, ook een eigen Kerkgeschiedenis gaf. Wie eens de moeite doet om b.v. de Wezelsche Artikelen te lezen zal opmerken, dat er nu eens staat Kerk en dan weer Kerken. Waarom ? Om Ie laten uitkomen de beteekenis van de plaatselijke gemeenten (de Kerk van Amsterdam, de Kerk van Veenendaal, de Kerk van Goes, enz. enz.), maar tegelijk de beteekenis van de Kerken saam genomen als Kerk. Het gaat om de zelfstandigheid èn de saamhoorigheid, en nu doet zich het verschijnsel voor, dat velen wel weten te praten over de zelfstandigheid (egoïstisch, individualistisch, liberalistisch), maar dat men van de saamhoorigheid als Kerk van Christus in Nederland niets voelt en niets wil weten. Wat dus raakt (kerkrechtelijk gesproken) de beteekenis van de meerdere vergaderingen.
We denken hier aan 't woord van dr. Hoedemaker: „Door het streven om aan de partijschappen te ontkomen, vond ik het Geref. Kerkbegrip". (Op het fundament, 1885 ; blz. 443).

DE DOODEHANDS-BELASTING
Er liggen tijden achter ons, die financieel tot de moeilijkste voor ons land en volk behoorden. En we zijn er nóg niet. Heel dankbaar mogen' we allen wel zijn, dat we in de jaren die voorbij zijn, mannen als dr. Colijn en mr. Oud gehad hebben, die volkomen voor hun taak waren berekend. Als goede stuurlieden hebben ze ons kranig door de branding heen geholpen en als ons zware offers — in de indirecte belastingen b.v. — werden opgelegd, hebben we het allen gedragen, omdat we wisten dal we daardoor het leven voor anderen mogelijk maakten. Ons land mocht dan ook ten voorbeeld gesteld worden aan andere landen, waar o zooveel armoede is geleden en zooveel ellende is doorgemaakt.
Dat neemt niet weg, dat er maatregelen getroffen zijn, die, hoe goed bedoeld ook — laten we daaraan niet twijfelen — niet hebben beantwoord aan het doel. Of liever, die eigenlijk niet hebben gewerkt, zooals men het zich had voorgestefd. Daaronder rekenen we ook de z.g.n. „doodehands-belasting", waarbij belasting kwam op de kapitalen, die kerken en scholen en vereenigingen bezitten en waarvan de renten moeten dienen om kerk en school en vereeniging te onderhouden — maar waarnaar sommigen begeerige oogen sloegen, zeggende, dat men van die kapitalen en bezittingen makkelijk wel iets zou kunnen missen voor de zoo berooide schatkist. En — eerlijkheidshalve moet het er bij gezegd worden — mannen als ds. Lingbeek meenden hierin de Roomsche Kerk en de kloosters gevoelig te kunnen treffen, door hen een veer uit te trekken. Anti-papisme was hier zeer zeker in het spel ; althans bij sommigen.
Maar de doodehands-belasting heeft niet beantwoord aan haar doel. Het heeft voor de schatkist niet zooveel gebracht, als men het voorgespiegeld had — omdat er niet zooveel was, als men met stelligheid beweerde — en voor de Kerken, Scholen, Vereenigingen is 't veelszins een strop geworden, althans een last, die velerlei arbeid kwam belemmeren, met groote schade voor velen.
Daarom zouden wij wenschen, dat de doodehands-belasting niet bestendigd werd.
Zeker, wij weten heel goed dat in andere landen, waar het Communisme, het Bolsjewisme, het Socialisme of het Fascisme — in den diepsten grond allemaal gelijk door de tyrannieke beginselen, waarbij de mensch noogste autoriteit is — de Kerken en de Scholen en de Vereenigingen het oneindig veel zwaarder hebben. En wij danken er onzen God voor, dat Hij Nederland zoo rijkelijk wil beweldadigen. Dat is niet om onze verdienste of waardigheid, maar louter door Zijn oneindige goedheid en rijke liefde. Maar dat neemt niet weg, dat we juist de doodehands-belasting, waarmee onze Kerken, Scholen, Stichtingen en Vereenigingen zoo bezwaard worden, zouden willen zien verdwijnen. Wat we nu weer op 't tapijt brengen, omdat de termijn van deze belasting (die tijdelijk zou zijn) dit jaar om is en er aan 't eind van dit jaar beslist moet worden, of deze belasting zal verdwijnen of bestendigd zal worden voor een paar jaar.
Ook van ónzen kant zal een Adres aan den Minister van Financiën gezonden worden. waarin verzocht zal worden deze belasting af te schaffen en niet met een voorstel te komen deze belasting te continueeren.
Zou deze zaak ook niet, al is 't maar met een enkel woord, op de Classicale Vergadering kunnen worden besproken. Dan zou er een slem uit het midden van de Hervormde Kerk gehoord kunnen worden, om het verzoek van de Synode, van de Kerkvoogdijen, de Diaconieën, Stichtingen, Vereenigingen, enz., om deze belasting te doen vervallen, te steunen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 juni 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 juni 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's