Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

WAT DE PERS TE LEZEN GEEFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WAT DE PERS TE LEZEN GEEFT

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Groote of kleine bekers.
Telkens dringt die vraag weer op : moeten we bij de Avondmaalsviering blijven bij de (vier) groote bekers of moeten er komen een groot aantal kleine bekertjes, berekend naar het aan, tal „aanzittenden"? Want de kwestie is niet : één beker of meer bekers ? Dat is geen vraagpunt onder ons ; omdat er nergens uit één beker gedronken wordt door allen, die aanzitten. De vraag waarom het gaat is : moeten er in plaats van de vier groote bekers (zooals die wel overal bij elke Avondmaalsviering in gebruik zullen zijn) een aantal — zeg een veertigtal — kleinere bekertjes komen, gerekend naar het aantal „aanzittenden" aan de tafel des Heeren ? De veelheid van de bekers is er ; en de vraag is dan : moeten we het aantal grooter maken. Waarbij echter dan niet alleen de kwestie van vier of veertig aan de orde is ; maar de eigenlijke vraag is en blijft : moeten we gemeenschappelijk drinken uit één beker, of moet dat plaats maken voor het Individualistisch afzonderlijk drinken van ieder der aanzittenden uit eigen bekertje ?
Gemeenschappelijk drinken — of het afzonderlijk drinken dus Wij vonden in het Herv. Predikbeurtenblad van Arnhem het volgend artikel, dat we hier onverkort zonder op-of aanmerkingen overnemen. Alleen zullen wij aan 't slot er iets op laten volgen wat wij elders vonden. » Het Arnhemsche artikel luidt dan (Zaterdag 23 Juli 1938) :
»Meermalen wordt nog gevraagd naar de beteekenis der actie hier in de Gemeente voor kleine Avondmaalsbekers. De volgende argumenten zijn hier te overwegen :
1. Hygiënische. Men heeft er bezwaar tegen dat anderen die met een of andere ziekte besmet kunnen zijn dezelfde beker tevoren in gebruik hebben gehad. Wij hebben onze kennis van de bacteriën en van besmetting, de laatste jaren zoo sterk verrijkt, niet gekregen buiten God den Heer om, zoodat ook hiervan gebruik moet worden gemaakt. We mogen niet van de tinne des tempels springen, God niet verzoeken. Is er bijzondere heiligheid of magische kracht in het H. Avondmaal of deszelfs teekenen ? Wie rekent dat de Avondmaalsbeker nimmer zou kunnen besmetten, kent bijzondere toover-krachten, althans magische kracht toe aan het gebruik der teekenen. Men zou verder kunnen gaan : in een kerk waar wij het Woord hooren is geen besmetting mogelijk, evenmin op een Bijbellezing, enz. Geen voorzorgsmaatregelen zijn daar geoorloofd, enz. Let wel: geoorloofd. Daar komt het op aan. Of het toelaatbaar is, of geoorloofd, is een belangrijke onderscheiding. Moet bij het H. Avondmaal gerekend worden met hygiënische bezwaren, mag er mede gerekend worden, of mag er niet mede gerekend worden.
Volgens ons is de waarheid in het midden : er mag mede gerekend worden.
Verder zijn de besmettelijke ziekten den laatsten tijd sterk toegenomen van allerlei aard, te veel om te noemen. Menschen, die zichzelf besmet weten, of dat vroeger waren, hebben bezwaar anderen in gevaar of althans in bezorgdheid te brengen en hun zegen weg te nemen, en blijven daarom zelf met smart weg.
2. Aesthetische. „Het staat zoo vreemd, al die kleine bekertjes". Dit is een vaak gehoord en waarschijnlijk wel het sterkste argument in onze door en door conservatieve kerkelijke kringen (of ze nu recht-of vrijzinnig zijn). Men wil er niet eens over denken hoe het zijn zal, als er iets van de gewoonte afwijkt. Het kerkelijk leven is in hoogste mate statisch, d.w.z. het verandert liefst niets. Opstaan onder bepaald gezang, iets anders voorlezen bij de liturgie, b.v. Rom. 12 inplaats van wet, is vreemd. Hoofdargument : het is niet orthodox. Dit behandelen wij later. Aesthetisch is er veel voor, omdat de groote drinkbekers niet gereinigd worden onder het gebruik. Velen hebben daar bezwaar tegen. Niemand peinst er over uit gebruikte kopjes of vaatwerk te eten of te drinken. Waarom dergelijke gewoonte wel bij een sacrament, wa9.r niets de waarachtige geestelijke gemeenschap storen mag ?
I. Dogmatische. Bij het eerste Avondmaal werd één beker gebruikt. Hoe weinig dit argument gewogen heeft, blijkt uit het feit, dat bij geen enkel Avondmaal, in welke der groote kerken ook, één beker in gebruik is. Men heeft er twee of vier, zelfs zes of acht. Waarom zooveel ? Men zegt, omdat het anders te lang duurt. Dat is voor een principieel argument wel een uiterst zwakke grond. We hooren het toch uit den mond van door-dik-en-dun-verdedigers van de ééne beker.
Een bewijs, hoe weinig men feitelijk weet van de beteekenis van het sacrament. Het komt in het sacrament aan op het eenc brood en de eene wijn. „Eén brood is het en één wijn en drank, uit vele bezien samengeperst zijnde, die zich ondereenvermengt", zegt het Formulier zoo treffend.
Toch heeft de oude Kerk op de eenheid van den beker gewezen. Chrysostomus (preek 18 op II Cor. 8) : „aan allen wordt een lichaam voorgezet en een beker". Hij zegt dit in verband met het feit, dat de priester een deel at en het volk een deel onder Israël, en gebruikt hier argumenten tegen het vieren van het Avondmaal, zoodat de voorgangers de beker en de schare het brood krijgt. De eenheid van de beker is hem bijzaak. De teekenen zijn niet één broodkoek en één beker, doch brood en wijn. Niet de beker voedt en sterkt ons, maar de wijn. Of het nu een zilveren of tinnen of gouden beker is, of men de beker uit de hand van den diaken ontvangt of doorgeeft of een andere neemt, is onverschillig, zegt Calvijn (boek IV, hoofdstuk VII der Institutie). Zie I Cor. 10 vers 17.
Het gaat om denzelfden drank, en de echtheid ligt dus in de wijn, niet in de beker.
Historisch is meermalen afgeweken van de eenheid van den beker ; in alle kerken worden tegelijk meerdere bekers gebruikt, en in tijden van epidemie en pest hebben de Gereformeerden meermalen aparte bekers gebruikt (Geneve, Katwijk, IJsselstein, 17e eeuw). Het brood komt gesneden op de Avondmaalstafel in lange reepen. De eenheid des broods is gebroken. Immers de eenheid ligt in de substantie brood, zoodat men dus niet verschillende soorten gebak of andere eetbare dingen zou moge» gebruiken. En de eenheid ligt in de substantie wijn, zoodat men geen andere dranken mag gebruiken, b.v. water e.d. Hoewel dit laatste meermalen is bestreden. Ik geloof dat men het nauwste aansluit bij de traditie, als men brood en wijn gebruikt.
Voor wat mijn persoonlijke opinie betreft : voor mij is de eenheid der geloovigen onder elkander het best gesymboliseerd door de eenheid van de eene broodschaal, die rondgaat, en van den eenen beker, al waren het dan drie broodschalen en drie of zes bekers. Het doorgeven van de schaal en beker is een symboliseeren van de eenheid der gemeente. Het doorgeven van het blad met de afzonderlijke bekers verzekert echter die eenheid evenzeer. Bij het Joodsche Paschamaal werd waarschijnlijk één beker doorgegeven, gelijk het nog gebeurt.
In kleinen gezinskring kan dit ook. De intieme vriendenschaar der discipelen kon ook geen bezwaren hebben. Indien er echter in later tijd zooveel reden voor besmettingsvrees is gekomen, dat inderdaad het gebruik van een beker bezwaar voor de gezondheid zou opleveren, dan mag geen magische tooverkracht aan den eenen beker worden toegekend, alsof die geen besmetting zou kunnen overbrengen. Inderdaad is besmetting een doodgewoon (en soms gewoon doodend) logisch uit Gods scheppings-orde voortkomend verschijnsel. Alleen bij absolute noodzaak mogen wij op wonderen Gods rekenen, b.v. bij verpleging e.d., hoewel iedereen hier ook voorzorgen geboden acht en weet.
Het komt bij het Avondmaal aan op het „ore", met den mond, gegeten en gedronken worden, niet op de wijze hoe het toegevoerd wordt. Het groote gevaar dat er volgens Karl Barth is dat wij alle heilsgeheimenissen met onze verstandelijke wijsheden gaan ontluisteren, is er inderdaad. Doch de argumenten van de voorstanders van de kleine bekers zijn meer dan verstandsargumenten. Ze stammen uit het diepe gevoel onzer verantwoordelijkheid voor den naaste«.
Tot zoover het artikel in het Arnhemsch Predikbeurtenblad, dat geteekend is door H., en dus waarschijnlijk geschreven is door den Ned. Herv. pred. te Arnhem, dr. H. J. Hak.
Over „afzonderlijke bekertjes" ,let op dat „afzonderlijk", want daarin zit o.i. de eigenlijke kwestie : gemeenschappelijk drinken, samen drinken uit één beker (of het er nu vier zijn overal, doet er niet toe, want het is en blijft dan de „gemeenschappelijke" beker) of „afzonderlijke" bekertjes met de consequentie „ieder voor zich zelf"] over „afzonderlijke bekertjes vonden we het volgende bij prof. dr. H. Bouwman : Geref. Kerkrecht, Deel II, blz. 399 —400 :
»Tegen het gebruiken van afzonderlijke bekertjes is terecht als bezwaar ingebracht : a. dat dit gebruik zich niet nauw aansluit aan de instelling. Bij het eerste Avondmaal en in den Apostolischen tijd werd een gemeenschappelijke beker gebruikt ; b. de symboliek van de eenheid wordt er door gebroken. Van het genieten van het zelfde brood en het drinken uit denzelfden beker gaat een sprake uit van de levenseenheid in Christus, en van de innige aaneensluiting, die de geloovigen met elkander in beoefening hebben te brengen. Door geloofsinplanting in Christus wordt ook de liefdesband gelegd, en deze liefde van Christus en tot Christus moet inspireeren tot wederzijdsche liefde. Zoo schoon belijdt ons Avondmaalsformulier : „Want gelijk uit vele graankorrels één meel gemalen, en één brood gebakken wordt, en uit veel bezien, samen geperst zijnde, één wijn en drank vliet, en zich ondereen vermengt, alzoo zullen wij allen, die door het waarachtig geloof Christus ingelijfd zijn, door broederlijke liefde, om Christus onzes lieven Zaligmakers wille. Die ons te voren zoo uitnemend heeft lief gehad, allen tezamen één lichaam zijn, en zulks niet alleen met woorden, maar ook met de daad jegens elkander bewijzen". En nu moge het waar zijn, dat bij het gebruiken van bekertjes voor ieder communicant afzonderlijk, wel de zelfde wijn wordt gedronken, maar het drinken uit de verschillende bekertjes werkt niet de gedachte van de eenheid, maar van het individueele in de hand.
Daarom mag ook de Kerk de éénheid, in den gemeenschappelijken beker zoo schoon gesymboliseerd, niet noodeloos of willekeurig terzijde stellen. De preutsche neiging die in sommige kringen naar voren treedt, en die den gemeenschappelijken beker niet passend vindt, of ook de bedenkingen door de hygiëne, die zich in dezen tijd nog al vrij tyranniek laat gelden, mogen de Kerk niet dringen om het oude gebruik te laten varen. Over het gevaar van besmetting wordt zelfs onder de geneeskundigen verschillend geoordeeld. In het geval van gevaarlijke huidziekten kan men den ouden regel, bij melaatschheid aangewend, volgen. Dat het drinken uit één beker in Stichtingen — waar zieken verpleegd worden, wier krankheid niet zonder gevaar voor besmetting is — bezwaar oplevert, laat zich denken, en daarom is in latere jaren de afzonderlijke beker voor ieder bij het Avondmaal in Stichtingen al meer ingevoerd. Of daardoor het gevaar van besmetting aan denzelfden disch kan worden voorkomen, is een vraag, waarvan de beantwoording niet op onzen weg ligt. Maar wanneer de geneesheeren aan eene Stichting verklaren, dat alleen door het gebruiken van afzonderlijke bekers het gevaar van besmetting kan worden afgewend, behoort de kerkeraad zich daarnaar te gedragen. De Synode der Gereformeerde Kerken, gehouden te Leeuwarden (1920, art. 25) heeft uitgesproken : »Dat, wanneer onder de verpleegden, die aan het Avondmaal deel willen nemen, lijders zijn aan een besmettelijke ziekte, waardoor het gebruik van een gemeenschappelijke beker gevaar van besmetting zou opleveren, de kerkeraad na ingewonnen advies der doktoren zoodanige maatregelen mag nemen als noodig zijn, om het gevaar van besmetting zooveel mogelijk te voorkomen«.
Voor zoover wij weten, zegt dr. A. Kuyper er niets van in zijn bekend boek : Onze Eeredienst.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 augustus 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

WAT DE PERS TE LEZEN GEEFT

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 augustus 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's