Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

KERK EN STAAT
Is het gezocht, om hier te herinneren aan den Heiland, staande voor Pontius Pilatus ? Het Hoofd der Kerk, in Wien heel Zijn Gemeente begrepen is, staande voor den plaatsbekleder van Rome's Keizer. Kerk en Staat............
De landvoogd voelt zich niet erg op z'n gemak tegenover Jezus. De Koning der Kerk, hoewel gebonden en bespot, spreekt in rustige rust met gezag en autoriteit. De Christus is de Koning der Waarheid, en de landsvorst kan tenslotte niets doen tegenover Hem, Die bekleed is met alle macht in den hemel en op aarde.
Neen — als God Zelf den landvorst niet de macht geeft en laat, dan vermag des keizer; plaatsbekleeder niets, niets tegenover Sions Koning. Staat en Kerk......
Maar toch gaat hier de Kerk onder de macht van den Staat door, en de Staat verdrukt de Kerk, vervolgt de Kerk, plaagt de Kerk, zoekt de Kerk uit te roeien. Wat de Staat niet kan De Kerk leeft, herleeft en zal eeuwig leven. En als Sions Koning zal zitten op Zijn troon met eeuwige heerlijkheid, zal des keizers troon niet meer zijn en zijn kroon zal niet meer gevonden worden. Kerk en Staat
Maar de Staat is er in deze bedeeling. Moet er zijn. En de Staat zal er blijven, zoolang deze bedeeling er is ! Volkeren, landen, talen, natiën zullen er zijn. En er zal een geordend staatsleven zijn, naar Gods ontfermend bestel over deze in zonde weggezonken wereld, die de Heere evenwel spaart en in stand houdt, en zoo zullen er machten, vorsten, overheden, koningen, prinsen zijn. En God wil : „eert den Koning, erkent de Vorsten!" Dat is Gods bevel, bij Zijn genadig bestel over deze zondige wereld. (Art. 36.Ned. Gel. Belijdenis). En als we overal volkeren, staten, vorsten, overheden hebben, dan wordt de Kerk uitgebreid en uitgeplant in alle landen en komt de Kerk des Heeren onder alle volkeren ; en alle Vorsten zullen er mee in aanraking komen. In Nederland, maar ook in Amerika. In Denemarken en in België. Niet minder in Rusland en Duitschland. Ook in Spanje en Italië is het zóó, net zoo goed als op Bali en Celebes : de Vorst des lands en de Koning der Kerk ; de Slaat en de Kerk ; de wereldlijke overheid en het kerkelijk leven. Overal: Kerk en Staat....
Staat en Kerk. Nooit anders is het geweest, nooit anders zal het worden, zoolang deze bedeeling bestaat.
De werkelijk bestaande dingen van ons volle menschenleven, met alle uitingen en handelingen, hebben leiding, stuur, opzicht, regeering noodig. Overal is menschleven, onderverdeeld in volkerenleven, en overal is bestuur, regeering, overheid, macht.
En dan tusschen dat groote menschleven, dat alle menschen raakt — midden in dat volksleven, met de Overheid, die God aan dat volk geeft — midden in dat volksleven; het genadewerk Gods door Zijn Woord en Geest, in de geloofsgemeenschap van hen, die God aanbidden en Hem mogen kennen in Jezus Christus ; met die wondere geestelijke schakeering weer, om der zonde wil, èn ook omdat de waarheid zoo groot en zoo rijk en zoo hoog en zoo vol is : de pluraliteit van de Kerk, de veelheid der Kerken. De veelheid der Kerken, in Amerika, maar ook in Transvaal, in Duitschland, maar ook in Nederland, ja, overal ; ook op Celebes en op Curasao.
Eén Overheid in het land, in het midden van het volksleven.
Eén landsvorst, één troon en kroon, die God gaf aan de Overheid.
Maar een véélheid, een pluraliteit van Kerken, in het midden van dat ééne volk, tegenover die ééne Staat, tegenover die ééne Overheid. Een Roomsche Kerk, een Evangelische Kerk ; en die Evangelische Kerk weer zéér onderscheiden en veelszins gesplitst en gescheurd : Luthersche Kerk, Gereformeerde Kerk ; maar ook méér nog gesplitst en gescheurd : Doopsgezinden, Remonstranten, Presbyterianen, Methodisten, Hervormden, Gereformeerden, Christelijk Gereformeerden, enz. enz.
De Staat is het natuurlijk terrein, waarop héél het volk leeft ; met land en goed ; met rivier en plas ; met spoor en tram ; met handel en nijverheid ; met wetenschap en kunst ; met school en werkplaats ; met rechtbank en leeszaal. Hier is het volk èn de Overheid. Héél het volk en die ééne macht, van God voor dat gansche volk besteld.
En dan de Kerk als 't lichaam van Christus, met haar éénig Hoofd, rondom Woord en Sacrament, in éénigheid des waren geloofs, de ouders met de kinderen, levend onder het Verbond Gods, steeds als vreemdelingen reizend naar het hemelsch Kanaan, omdat we hier geen blijvende plaats hebben.
Zoo is de Staat van deze wereld. Maar de Kerk is niet van deze wereld. De Staat en de Overheid zijn „natuurlijk", de Kerk is „geestelijk”.
Geen enkele Staat is voor de eeuwigheid en geen enkele troon en kroon, geen enkele Vorst of Overheid is blijvend.
Maar de Kerk, het huis des Heeren, is voor de eeuwigheid ; het lichaam van Christus blijft ; het Koninkrijk Gods is eindeloos. Maar dan is toch de Overheid „van Boven" gegeven ; en de macht van de Overheid is „van Boven" gegeven ; en de Koningen en de Vorsten hebben te bedenken, dat ze in alles Gode verantwoording schuldig zijn en in alles, wat hun ambt en taak en werk aanbelangt. God hebben te vreezen en hebben te vragen : „Heere, wat wilt Gij dat ik, als aardsch Koning, doen zal in mijn aardsch Koninkrijk ? " „Want er is geen overheid en geen macht, dan van God”.
„De machten, de overheden, de prinsen en vorsten, die er zijn, zijn naar Gods bestel en al hun macht hebben ze van God". Daarom zullen de onderdanen hen moeten eeren en dienen en vreezen. „Eert den Koning" — zegt God door Zijn Woord. En dan Overheid èn volk saam : „vreest God”.
Hoe meer de Overheid geëerd en gevreesd wordt door het volk, om Gods wil — en hoe meer de Overheid over het volk regeert, Gode eere gevend en Hem gehoorzaamheid bewijzend, hoe beter het voor volk en vaderland, voor Vorst en volk is !
„Vreest God, eert den Koning !" En dan juist moet de Overheid nooit de hand slaan aan de Kerk, om haar te vervolgen, te benauwen, te plagen. Want als zij dat doet, vreest de Overheid God niet ; en dan wordt het voor het volk zoo moeilijk gemaakt, ja, schier onmogelijk gemaakt, om den Koning te eeren.
Dan moet de Staat niet willen heerschen over de Kerk. Want dan vreest de aardsche macht God niet ; dan eert zij Hem niet in Zijn goddelijk bestel inzake Zijn Kerk ; dewijl de Heere er lust in heeft, dat er op aarde, te midden der volkeren en in de onderscheidene Staten, de Kerk van Jezus Christus zal zijn, staande onder de macht van Sions Koning. Over die Kerk van Christus wil de Heere Zelf Koning zijn, haar gevend een eigen regeering en bestuur, met een eigen leven, rondom Gods Woord, geleid door den Heiligen Geest. In de Kerk zijn de ambten, met de kerkelijke vergaderingen. En daar zal de aardsche Overheid moeten verstaan, dat haar past : „handen thuis". De Kerk is „des Heeren huis". En de Kerk moet voor de Overheid zoodanig een „huis des Heeren" zijn, van eigen oorsprong en van eigen recht en van eigen leven, dat de Overheid de Kerk dé Kerk moet laten, en zelfs geen poging moet doen om over de Kerk te heerschen. Als Kerk des Heeren heeft de Kerk haar eigen leven, met haar belijdenis, haar ambten, haar diensten, haar eigen wet en haar eigen recht, bij Woord en Sacrament, onder de heerschappij van Sions Koning.
Niet de Staat heerschen over de Kerk. Maar óok de Kerk niet heerschen over den Staat.
Sterker nog : de Kerk, als van eigen oorsprong, van eigen recht, van eigen leven zijnde, moet niet ingeschakeld worden — en niet ingeschakeld willen zijn — als een „tak van Staatsdienst”.
Er moet geen „vermenging van terrein" zijn, zoodat de Kerk, als Staatskerk, in handen komt van den Staat. Want „voor wal, hoort wat", en als de Overheid dan komt, om de Kerk, zijnde een „tak van Staatsdienst", naar de idee van den Staat te regelen, zoo noodig dwingend te regelen, dan is het verloren voor de Kerk. Maar — dan is het verloren voor de Kerk, die haar taak en roeping niet heeft verstaan, misschien eeuwen lang reeds niet heeft verstaan, en die nu de wrange vruchten plukt (waar 't vroeger misschien zoo „prachtig" ging) van haar eigen dwaling en halfheid en ongehoorzaamheid.
Niet de Staat moet heerschen over de Kerk. Ook de Kerk niet heerschen over den Staat. Maar wat dan ?
In het midden des volks, in het centrum van den Staat, behoort der Kerk des Heeren te staan, krachtens eigen oorsprong en eigen wezen en eigen leven, als een pilaar en vastigheid der Waarheid, als een getrouwe getuige van Jezus Christus, naar Zijn Woord, als een stad op een berg, een licht op den kandelaar. Een planting van Gods hand zijnde, van hemelschen oorsprong, met een eigen leven naar den aard van Christus' Kerk, met een eigen bestuur en leiding en regeering, met eigen belijdenis, met eigen vergaderingen, alles onder de opperheerschappij van Hem, Die daartoe van den Heere Zelf is verkoren en gezalfd.
Dan moet de Kerk geen pogingen doen om den Staat op te slokken en den Staat te annexeeren, of den Staat om te tooveren tot Kerk. Dat is haar taak en toeping niet. De Kerk, die dezen weg zou opgaan, zou op dezen weg vergaan. Gedenkt de vrouw van Lot !
Ook zal de Kerk daarom den Vorst niet maken tot opperbisschop. Dan eert zij haar Koning, Jezus Christus, niet ; dan doet zij de instelling van Jezus Christus geweld aan en verwerpt zij de ambten, die van Christus gegeven zijn tot opbouw van Zijn Kerk. Al die geforceerde dingen, welke de Kerk soms doen wil, om toch maar groot en voornaam en machtig te worden, zijn voor de Kerk tot een vloek, omdat ze geboren worden uit hoogmoed en uit ongehoorzaamheid aan Jezus Christus.
Laat de Kerk toch Kerk zijn en blijven, dan zal hel haar wèl gaan. Dan zal de Kerk ook ervaren dat zij geroepen is om in het midden van een zondige wereld, van land tot land en van volk tot volk, te leven als een plantinge Gods, met eigen oorsprong, eigen wezen, eigen leven, eigen recht, eigen bestuur en eigen Koning.
En als Je Heere dan genadiglijk tot een land en tot een volk komt, om in het midden des volks een geheiligd geslacht te roepen en dat te nemen in Zijn genadeverbond als Zijn volk, dan heeft die Kerk van Christus, in Duitschland, in Nederland, in Engeland, en waar ook, zich als Kerk des Heeren te. openbaren en als Kerk te leven in gehoorzaamheid aan Gods Woord.
De Heere komt tot de Vorsten en zegt : „handelt verstandiglijk" op uw terrein. En diezelfde God komt tot Zijn Kerk en zegt : „wandelt voor Mijn aangezicht en wees oprecht" als Kerk van Christus, levend bij het Woord en bij de Sacramenten.
Als Kerk van Jezus Christus, als Kerk des Woords, moet zij staan in het midden des volks, hebbend een eigen leven, een eigen gang van zaken, een eigen structuur, een eigen belijdenis, alles naar Gods Woord en eerende Christus als haar Hoofd.
Zoo'n Kerk is geen „slok-op-Kerk" ; die het volk, die den Staat, die alles op-slokken wil. Een Kerk, die zóó aan haar roeping ontvalt en zóó weinig beseft van haar geestelijke taak en zóó ongehoorzaam is aan de wetten van Jezus Christus, zal als een „slok-op-Kerk" wegzinken in het moeras. Daar kan de Kerk als Kerk niet tegen op ; dat doet haar natuur geweld aan. Zij moet zijn : Kerk des Heeren, geroepen en begenadigd, om in het midden des volks te mogen zijn een zoutend zout en een lichtend licht.
En hoe meer de Overheid, die over den Staat heerschappij voert, daartoe van God geroepen, haar werk mag verrichten, ziende op God, Die haar tot haar eigen taak riep — hoe meer, de Overheid de Kerk zal erkennen en eerbiedigen, ieder op eigen terrein, elkander tot een zegen.
Dan kan de Kerk, zijnde gehoorzaam aan haar Koning, den Staat tot een zegen zijn ; en de Staat, als dienaresse Gods, de Kerk. En dan juist niet : een Kerk-Staat, waarbij de Kerk zoo graag Overheid speelt en den Staat wil opslokken ; dan óók niet een Staatskerk, waarbij de Staat het terrein der Kerk betreedt en de Kerk zoo graag tegen den Staat aan leunt, missende zelf de kracht des geloofs.
Waar het de Kerk geldt, moet de Overheid „handen thuis" houden, Christus de eere gevend die Hem toekomt, en Hem alleen. Pilatus moet aflaten om Jezus te doen bespotten. De Paus moet aflaten om den Keizer te knevelen.
Geen Staatskerk en geen Kerkstaat ! Kerk en Staat ieder voor zich op de plaats waar God ze gesteld heeft en waar Hij ze ook nu nog hebben wil. Want die zelfde God wil beide terreinen, naar Zijn raad en welbehagen. Kerk èn Staat. Staat èn Kerk. Deze beide, die van God geroepen zijn op onderscheiden terrein te leven.
En wat God gescheiden heeft, zal de mensch niet vereenigen.
 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 augustus 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 augustus 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's