Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Heere nu had tot Abram gezegd : Ga gij uit uw land en uit uwe maagschap, en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen zal. En Ik zal u tot een groot volk maken, en zal u zegenen, en uwen naam groot maken; en wees een zegenl En Ik zal zegenen, die u zegenen, en vervloeken, die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden. Genesis 12 vers 1—3.

ROEPING EN ZEGEN
Vast zijn de pinnen, strak gespannen de koorden, die onze levenstent aan de aarde binden. De bewoner van die tent is een vergankelijk schepsel, uit de aarde aardsch. Hij heeft een troon opgericht voor zijn vereerd en verheerlijkt „ik" en daar zit hij en meent alle dingen in zijne hand te hebben. Maar hij heeft ze niet in zijne hand. Hij is geen koning neer, doch slaaf der zonde, gevangene des doods. Er is scheiding gekomen tusschen den Adam, die in het Paradijs wandelde met zijn Maker, en den Adam, die buiten dat Paradijs in slavenketenen zwoegt en verkwijnt. De hemel is omfloerst, de aarde verdorven. De kroon is van het hoofd gevallen, de hand, die den staf omvat hield, tast zoekend naar gebroken rietstaven en wondt zich diep.
Nu is er een trachten, om te maken, wat er van te maken is. Kaïn bouwt eene stad en Jabal slaat tenten op en hoedt het vee, terwijl Jubal het vroolijk lied doet hooren en Tubal-Kaïn gereedschap en wapenen vervaardigt tot bescherming. Het hoofd peinst, de hand arbeidt, om verloren heer­lijkheid te herkrijgen. Niet langs den weg van terugkeer tot God, maar langs dien van een toren van Babel. Zoo worstelt en streeft de menschheid de eeuwen door.
Evenwel zal het niet zijn, zooals de natuurlijke mensch denkt, en worstelt en streeft, maar zooals de Heere het doet. Niet in de richting van de aardsche grootheid en kracht beweegt zich het welbehagen des Heeren, maar in die van boete en tranen van schuldige, wanhopige menschenkinderen. Hij zal roepen uit deze wereld tot het Koninkrijk des hemels een ellendig en arm volk. Hij zal ze leeren losmaken, wat ze eerst vastgebonden hadden, en leeren grijpen, wat voor 't zelfbewuste streven dwaasheid is. Een volk, geroepen uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht.
Daarmede vangt de Heere onmiddellijk na den val aan. Want het schuldige menschenpaar ontving nog in den ontheiligden hof van Eden zijnde, de belofte des heils. Een Abel werd losgemaakt tot het leven der heerlijkheid. Een Henoch wandelde met God en Noach kreeg eene arke der behoudenis. De menschheid wortelde wel in de zonden, maar de Heere liet niet los. Daarna riep Hij Zijn verkoren vat, Abram, om te zijn de vleeschelijke stamvader van een volk, dat een zegen zou zijn op aarde en een geestelijke stamvader van een volk, dat zijn geloof deelachtig zou worden.
Waarom de Heere juist Abram riep ?
Niet omdat Abram in zichzelf waardig was. Immers, hij was, gelijk de anderen en van nature een kind des toorns. Maar is de Heere niet vrij ? Hij wil de vervulling Zijner belofte en de verheerlijking Zijns grooten Naams en verkiest nu een man uit Ur der Chaldeën. Daarin zal niet Abram roem verdienen, maar Hij, Die Hem riep. Zoo is het toch nooit anders geweest bij een van Gods kinderen! Deze Abram zal de fakkeldrager van den ontfermenden en licht-werpenden God zijn. Uit Ur, welke naam „licht" beteekent, zal hij een reiziger worden naar Kanaan, het land der nederheid, om daar een ander licht te doen schijnen, het licht van vrije Godsgenade.
Met hem begint een schoon hoofdstuk in het boek der Godsgenade. Daarom stelt de Heere hem apart, zooals Hij Zijn volk apart zet, wanneer zij met bevende vingeren het verhaal der wonderen Gods moeten schrijven,
„Ga uit!" zoo Hinkt 't goddelijk bevel. Dat is het eerste. De pinnen uittrekken, het tentendoek oprollen, de vastigheid en het schijnbaar zekere verlaten. Dat is een zware taak voor een mensch, die kleeft aan het stof.
Uit uw land. Dat is : uit uw eigen volk, uit de eigen spraak, de eigen rust, de eigen veiligheid. Om een zwerver, te worden, een pelgrim naar nog onbekend oord.
Uit uwe maagschap ! Dat is : uit de eigen betrekkingen, uit het intieme familieleven, uit de bescherming en het gehandhaafde recht.
Uit uws vaders huis! Dat is uit 't eigen bloed, het afscheuren, breken van wat het teerste is.
En dan ? Waarheen ? Naar een vreemd land, eene vreemde taal, een volk zonder aansluiting of betrekking, in gevaren en onzekerheden ? Dat is niet naar 't vleesch. Dat doet pijn, véél pijn.
Maar 't is niet anders. God kan en wil, met eerbied gezegd, niet met Abram dat groote, heerlijke aanvangen, indien deze niet het offer brengt. Abram heeft 't niet gevraagd en hij mocht het ook niet vragen, waarom de Heere niet in Ur en in zijns vaders huis met dat werk kon beginnen. Want niet Abram riep den Heere, doch de Heere riep Abram en Hij wist alleen waarom en waartoe.
Die roeping nu gold personeel Abram. Gelijk de roeping Gods immer een persoonlijke zaak is voor lederen geroepene. Al zal de Kerke Gods zijn een schare, die niemand tellen kan, toch worden ze één voor één geteld en gaan ze onder den staf des tellers door. Ze gaan als eenzamen vooreerst een onbekenden, moeilijken weg. Al zouden ze dezen en genen willen medenemen, vader of moeder of kinderen, de Heere leidt ze zoo, dat ze ten slotte alleen met den weg en het heil Gods te maken krijgen. Zoo ervoer ook Abram het. Lezen we niet, dat eerst het geheele gezin uit Ur trekt en in Haran gaat wonen. Het lijkt wel, alsof Abram daar in de roeping blijft steken. Tot straks Terach sterft, Nahor in Haran blijft en Abram met zijn neef Lot verder trekt. Maar dan wordt na eenigen tijd ook Lot van Abram gescheiden. En dan komt de Heere tot Abram met het woord : Hef uwe oogen op, en zie van de plaats, waar gij zijt, noordwaarts en zuidwaarts en oostwaarts en westwaarts. Want al dit land, dat gij ziet, zal Ik u geven en aan uw zaad, tot in eeuwigheid (Gen. 13 vers 14 v.v.). Alsof de Heere wilde zeggen : Nu zijt ge eerst, waar ge zijn moest en nu zal Ik Mijn in Ur gesproken woord aan u bevestigen. Abram bleef over, alleen, doch met den Heere.
Verstaan wij nu ook de roeping, die persoonlijk door het Evangelie tot ons komt ? Hoort het woord van den profeet: Vertrekt, vertrekt, gaat uit van daar, raakt het onreine niet aan ; gaat uit het midden van en, reinigt u, gij, die de vaten des Heeen draagt" (Jesaja 52 : 11). Zoo moet Pelgrim vluchten uit de stad Verderf. Een onveranderlijke eisch. Geheel uitgaan. Alles verlaten. Gaan in het geloof; op hope tegen hope. Het land, het huis, de maagschap roepen u. Zij trekken aan u, zij beloven u, zij smeeken u. En de weg, die voor u ligt, is moeilijk, donker, vol gevaren. Ginds is de afgrond. Daar loeien de lammen en vloeien de wateren des doods. Zult gij gaan? O, in eigen kracht kon Abram niet, kon Mozes niet, kon Paulus niet. Maar in de kracht des Heeren vermogen ze het. Ze gaan niet alleen. Hij gaat met hen. Zooals Jezus met de Zijnen gaat. En ze ontvangen op den weg rijken roost en kostelijke ervaringen van 's Heeren trouw en zegen.
Abram weet wel, wat hij verlaten moet, maar weet niet, waar hij komen zal. 't Is het land, dat de Heere wijzen zal. De Heere houdt het vooralsnog voor hem verzorgen. Eerst wanneer hij er is, komt de Heere en zegt tot hem : Dit is het land! Daarom is Abrams weg er een van geloofsgehoorzaamheid. Er is in den weg der kinderen Gods steeds onzekerheid en zekerheid tegelijk. De onzekerheid, waarheen de weg des Heeren leiden zal en toch ook de zekerheid, dat er een land is, dat de Heere ijzen zal, een land, dat Hij voor Zijn volk bestemd heeft. Kanaan is het beeld an het oord der heerlijkheid, het beeld van den hemel. Gods kinderen gaan er een door de woestijn, door een weg vol diepten en moeiten. Ze weten er tevoren iets van. Doch welk eene vertroosting is het, wanneer in hun hart de stem spreekt: hij loopt, worstelt niet te vergeefs ! Achter dien woestijnweg is het Vaderland ze­ker ! Daarom ontvangen ze kracht om achter den Heere Jezus kruisdragend voort te gaan en te wandelen door geloof en niet door aanschouwen.
Want al gaat Abram een weg van niet weten, hij gaat toch met een schat van beloften en zegeningen. De Heere riep hem niet weg uit het zijne, en van de zijnen, om hem arm en hulpeloos te laten staan, doch beloofde hem tot een groot volk te maken, zijn naam groot te maken, en hem te zegenen en tot een zegen te stellen. Zoo oppervlakkig gezien, lijkt dat alles tegenover den eisch ontoereikend. Beloften zijn gemakkelijk, zeggen wij. Heel wat moeilijker is het, om werkelijkheden op te geven en met mogelijkheden op stap te gaan. Neen, de mensch zonder geloof, zonder prijsgeven van eigene begeerten, kan dat niet. Maar Abram was de vader der geloovigen. Daarom kon hij gaan en ging hij.
Indien we maar vast op den Heere vertrouwen ! Indien we maar oog voor den rijkdom van Gods beloften krijgen. Let er op, dat de Heere aan Abram voor de gehoorzaamheid aan een drievoudigen eisch ook eene drievoudige belofte medegeeft. Eigenlijk belooft de Heere hem ontzaglijk veel, veel meer dan hij ooit in eigen land en eigen maagschap en ouderlijk huis zou kunnen verkrijgen.
Stamvader te worden van een eigen volk, bezitter te worden van een eigen land, ja, de bron van zegen voor alle geslachten des aardrijks. Het geloof aan zulke beloften maakt rijk en sterk. Die toezeggingen zijn de fonteinen der verkwikkingen in dorre oorden, zijn sterren in donkere nachten, zijn wapenen tegen alle aanvechtingen van vleesch en satan. Geen kind des Heeren kan zijn weg reizen zonder Gods beloftenissèn, die in den Heere Jezus Christus ja en amen zijn. Daarom heeft de Heere Christus aan Zijne discipelen ook zoovele rijke beloften geschonken. Welk eene liefde en goedheid! Want Hij behoeft het niet te doen. Ook zonder dat zijn wij vérplicht den weg der gehoorzaamheid te bewandelen. Maar nu doet Hij het om onzer zwakheid wil. Opdat we niet zouden bezwijken en omkomen, maar voortgaan.
Abram heeft Gods beloften omhelsd. Meent niet, dat hij geen strijd gekend heeft. Denken we slechts aan dat lange wachten op den beloofden erfgenaam, aan het door God gevraagde offer van Izaak, aan den hongersnood in Kanaan, en zooveel meer. Maar het is alles tot zegen geworden. Aan het einde mocht hij zeggen: Heere, het is alles zoo wonderbaar goed voor mij geweest! Beter dan Ur, beter dan Haran is 't land, dat Gij mij gegeven hebt, is de stad, die Gij mij bereid hebt!
Abram heeft zegen gehad, heeft de vervulling gekend. Hij is de vader geworden van allen die in tabernakelen woonden en wonen, verwachtende de stad, die fundamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is. Hij is het voorbeeld van allen, die met den dichter belijden : Ik ben, o Heer! een vreemd'ling hier beneên! En eeuwen na hem kwam die goddelijke Pelgrim uit het hem eisch land, gezonden door een drievoudigen eisch om uit te gaan, aan het heilig recht Gods te voldoen en zondaren zalig te maken, doch ook met de drievoudige belofte van een Naam, die boven allen naam is, van een zalig volk en een eeuwig Koningschap. Hij is in gehoorzaamheid gegaan. „Zie, c Ik kom om Uwen wil te doen, o God!" Toen ging Hij den weg over de zondige aarde met een kroon van doornen en een kruis van smart. Maar alzoo leidde Hij vele kinderen tot de heerlijkheid. En die Hem volgden, heeft Hij meer gegeven, dan zij ooit in hun Ur zouden kunnen verkrijgen. Door paarlen poorten zijn ze gekomen in het Jeruzalem boven. En nog houdt de schare niet op. Geen klauw zal er achterblijven. Totdat allen zijn in het land, dat Hij ze wees, het eeuwig Vaderland.
Pelgrim, hoopt ge ook daar te komen ?
Huizen
G. Lans.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 september 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 september 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's