Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE SOCIALE VERZORGING
Tijdens de veertigjarige regeering van Hare Majesteit de Koningin zijn in het bijzonder ten bate van den arbeidersstand belangrijke wetten tot stand gekomen.
Met deze wetten bedoelen wij voornamelijk die, betreffende de sociale verzorging der loonarbeiders bij ziekte, ongeval, invaliditeit en ouderdom.
In 1898 bestond op het terrein dier verzorging nog niets.
De loonarbeider, die door ziekte of ongeval niet tot arbeiden in staat was, dan wel op een leeftijd gekomen was, dat werken niet meer mogelijk bleek, kwam ten laste van de kerkelijke-of particuliere liefdadigheid en moest zich dan vaak met een karige handreiking tevreden stellen.
Het was Minister Talma, die met den nood en zorg der arbeiders begaan, zich tot taak stelde, de sociale verzorging ter hand te nemen en tot stand te brengen.
De Minister zag terecht in, dat er onderscheid moest worden gemaakt tusschen de arbeider, die zijn gansche leven arbeidt om het levensonderhoud voor zich en zijn gezin te verdienen en de arme en gebrekkige, die niet tot werken in staat is.
De verzorging van deze laatste behoorde niet tot het werk der Overheid, wel die van de eerste. De arme en gebrekkige was voor de kerkelijke-of particuliere liefdadigheid, de loonarbeider, die arbeidt, mocht aanspraak maken op sociale verzorging.
Dat de sociale verzorging thans tot zegen van den arbeider werkt — en aan welke verzorging ook door anderen vrijwillig kan worden deelgenomen, is algemeen bekend.
Toch zijn er nog groepen der bevolking, die van sociale verzorging niet willen weten en die niets liever zouden willen dan dat de geheele instelling met al haar vertakkingen zoo spoedig mogelijk verdween.
Deze tegenstanders van sociale verzorging, aanvaarden het verschil niet tusschen de werkende loonarbeider en de gebrekkige of lichamelijk ongeschikte man, die tot werken niet in staat is.
In hun oog zijn ze beiden gelijk — zij zijn armen, die door de kerkelijke-of particuliere liefdadigheid moeten worden geholpen. Echter verzuimen deze tegenstanders bij hun aandrang om de sociale verzorging op te heffen steeds om aan te geven op welke wijze bij het ongedaan maken der sociale verzorging in de behoeften der gezinnen, die dan zonder inkomsten zouden zijn, diende te worden voorzien en orn duidelijk te maken, dat de tientallen millioenen, die thans jaarlijks worden uitgekeerd bij het vervallen van de sociale verzorging ook werkelijk ter beschikking zouden zijn van de kerkelijke-en particuliere liefdadigheid.
Een ieder echter, die iets afweet, van wat bij de kerkelijke-en particuliere instellingen ten behoeve van de armen binnenkomt, weet, dat van deze wijze van armenzorg niets zou terecht komen.
Noch de kerkelijke-, noch de particuliere liefdadigheid zou in staat zijn de massa gezinnen, die sedert l898 nog belangrijk zijn vermeerderd, te helpen.
Hoe groot de beteekenis van de sociale verzorging voor de loontrekkenden is, daarvan gaf De Standaard onlangs nog de volgende sprekende cijfers :
Op 1 October j.l. bedroeg het aantal Invaliditeitsrenten 54.333, met een totaal aan uitkeeringen van ƒ 7.517.703.42.
Het aantal Ouderdomsrenten was 120.129 met een totaal aan uitkeeringen van ƒ 18.242.343.60.
Aan 37.442 toegekende weduwenrenten werd uitgekeerd ƒ 5.898.042.38 en aan 14.045 weezenrenten ƒ 1.906.873.96.
Daarnaast werd in 61.134 gevallen geneeskundige behandeling of verpleging toegestaan.
Wat betreft de Ziekteverzekering verdienen de volgende cijfers vermelding :
Het loon krachtens de wet verzekerd bedroeg 1080 millioen : 162 millioen bij de Raden van Arbeid en bij de Bedrijfsvereenigingen 91'8 millioen.
Het aantal ziektevermeldingen was bij de Raden van Arbeid 57.930 en bij de Bedrijfs-vereenigingen 376.152, ongeveer een verhouding van 1 tot 6. Van deze pl.m. 434.000 ziektevermeldingen werden er ruim 114.000 afgewezen, omdat niet voldaan was aan de voorschriften van de wet, zoodat ruim 320.000 ziektegevallen voor uitkeering in aanmerking kwamen.
Het aantal dagen, waarover uitkeering werd verleend, was als volgt :
Raden van Arbeid 955.273 of 21.13 per ziektegeval ; Bedrijfsvereenigingen 4.244.527 of 15.5'6 per ziektegeval.
Deze uitkeeringsgevallen vorderden een uitkeering van ƒ 2.063.274.91 door de Raden van Arbeid en ƒ 10.133.945.43 door de Bedrijfsvereenigingen.
Ten slotte nog de mededeeling, dat per ziektegeval werd uitgekeerd ƒ 44.93 door de Raden van Arbeid en ƒ 36.87 door de Bedrijfsvereenigingen.
Met betrekking tot de Ongevallenverzekering bepalen wij ons tot de mededeeling, dat gedurende 1936 het totaal der schadeloosstellingen krachtens verplichte verzekering ingevolge de Ongevallenwet 1921 bedroeg : ƒ 13.404.832.55 ; terwijl die krachtens de Land-en Tuinbouw-ongevallenwet 1922 bedroegen : ƒ 174.711.37.
Wij zijn het met De Standaard volkomen eens, dat de sociale verzorging onnoemelijk veel leed heeft verzacht.
De millioenen, die jaarlijks worden uitgekeerd, zijn voor de volkskracht van onberekenbare waardij.
Het is daarbij een groot voorrecht, dat het instituut van de sociale verzorging vasten wortel heeft geschoten.
Wij zouden haar niet gaarne willen missen.

DE RIJKSFINANCIËN
Evenals de Troonrede sombere klanken doet hooren ten aanzien van den economischen-, socialen-en internationalen toestand, zoo ook staat het met de millioenen-nota, die van de Rijksfinanciën een weinig opwekkend beeld geeft.
Eerst wordt in de nota uiteengezet de zorgwekkende toestand van 's lands geldmiddelen.
Dit blijkt voor het heden uit de omstandigheid, dat het tekort op de Rijksbegrooting voor het dienstjaar 1939 op ƒ 142.676.549 moest worden gesteld.
Worden echter een aantal heffingen, die respectievelijk met 1 Januari en met 1 Mei a.s. afloopen, weder verlengd, waarvoor wetsontwerpen bij de Staten-Generaal reeds zijn aanhangig gemaakt, dan krimpt het tekort in tot een bedrag van ƒ 25.611.540. Doch er moet ook nog gerekend worden op het tekort van het Werkloosheidssubsidiefonds, met de annuïteit der spoorwegpensioenfondsen en met de sluiting der gemeentefinanciën, welke objecten gezamenlijk een uitgave vorderen van ƒ 35.590.000 ; zoodat het geraamde totaal-tekort op de Rijksbegrooting voor het volgende dienstjaar de kapitale som bedraagt van ƒ 61.210.540.
Daarbij moet dan nog rekening worden gehouden, dat de stortingen in de sociale voorzieningsfondsen ook voor het dienstjaar 1939 worden nagelaten.
Het reëele tekort nu van ruim 61 millioen brengt in de millioenennota de Minister van Financiën, mede tengevolge van de groote tekorten op de diensten van vorige jaren, tot de verklaring, dat naar het oordeel van de Regeering het ten eenenmale onverantwoord is nog langer in afwachting van een economisch herstel toe te zien, dat de jaarlijksche uitgaven de jaarlijksche inkomsten overtreffen.
De Rijksbegrooting moet sluitend gemaakt. worden
En daarvoor zullen de uitgaven beperkt en de inkomsten verhoogd moeten worden.
Teneinde nu dit laatste doel te bereiken, zal een belastingverzwaring van ƒ 50 millioen noüdig zijn. Er zal n.l. komen een Nationale Inkomsten-en Winstbelasting, waarin alle natuurlijke personen en rechtspersonen zullen worden aangeslagen, naar een uniformtarief van 2 pet. van hun inkomen. De rechtspersonen zullen naast die 2 pet. nog 8 i)ct. van hun bedrijfswinst verschuldigd zijn.
Alles bij elkaar genomen, zal de nieuwe belasting een bedrag van ƒ 90 millioen moeten opbrengen. Dit bedrag van ƒ 90 millioen zal naar het voornemen der Regeering echter verminderd moeten worden met een bedrag van ƒ 40 millioen wegens de verzachtingen, die in de bestaande belastingen worden aangebracht. Tot deze verzachtingen behoort o.m. een soort kinderaftrek, welke toegepast wordt bij de accijnzen, de omzetbelasting en de crisisheffingen.
Uit al deze mededeelingen, die aan de millioenennota zijn ontleend, zal het duidelijk zijn, dat het beeld der Rijksfinanciën verre van rooskleurig is.
 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 september 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 september 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's