Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

ZEDELIJKE WAARDE

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

De sociale verzorging van den loonarbeider heeft naast een stoffelijken kant ook een zedelijke zijde.
Over de stoffelijke voordeden der verzorging schreven wij de vorige week ; thans moeten wij nog iets zeggen over de zedelijke waardij, die in de sociale verzorging schuilt.
Het is bekend, dat over den arbeider en zijne positie in het maatschappelijk leven in deze eeuw heel anders gedacht en geoordeeld wordt, dan honderd jaar geleden het geval was. In deze negentiende eeuw was de verhouding tusschen werkgever en werknemer zóó, dat, als de arbeider de hem opgedragen taak had verricht, de patroon — zeer groote uitzonderingen daargelaten — zijn volledige plicht had gedaan, zoo hij den werknemer het hem toekomende loon uitbetaalde.
Daarmede was de werkgever van den werknemer af.
Werkgever en werknemer stonden geheel los van elkander.
In de oogen van den fabrikant, die met een groot personeel werkte, was de loonarbeider in vele gevallen zelfs niet veel meer dan een verlengstuk der machine.
De patroon van de vorige eeuw had dus geen zorgen voor den werknemer bij ziekte, ongeval, invaliditeit en ouderdom.
Over deze dingen bekommerde hij zich niet. Was de arbeider, tengevolge van welke reden ook, niet in staat om te werken, dan ging hij zonder meer de straat op, zijne verzorging en die van zijn gezin aan de Diaconie of particuliere armenzorg overlatend.
Dat de Diaconie of ander lichaam van weldadigheid daardoor belast werd met de verzorging van personen, die bij deze instellingen niet thuis behoorden, werd door den werkgever niet ingezien.
Bij de toenmalige sociale verhoudingen bestond er ook geen andere weg, dan die, waarbij de niet meer valide arbeider een onderwerp werd van armenzorg.
De Standaard herinnerde nog onlangs aan het adres, dat onder het Ministerie Kuyper (1901—1905) over deze materie door verschillende Diaconieën tot de hooge Regeering werd gericht, luidende :
„Krachtens de beginselen, waaruit wij leven en arbeiden, zien de Diakenen als roeping zich aangewezen, namens den medelijdenden Hoogepriester Zijner gemeente barmhartigheid te verleenen aan dezulken, die door bijzondere oorzaken, waartegen door gewone regeling geen voorziening is te treffen, in ellende en nooddruft verkeeren, ten einde balsem te gieten in zoo menige wonde, waarmede zij, in onderscheiding van anderen, in den strijd des levens zijn geslagen, of ook aan hen, die mede door eigen schuld in nood, nochtans met de hand der liefde moeten worden opgeheven.
Zoo draagt de hulpe, door de Diaconie verleend, steeds een exceptioneel karakter. Zij treedt den ellendige tegen, waar zijn leven afbuigt in wegen van kommer, waarin oogenblikkelijke hulp wordt gevorderd, die van tevoren noch door hem, noch door anderen kan worden verzekerd.
Door de ongereedheid echter der huidige sociale verhoudingen, zien de Diaconieën, tot hare groote schade, zich afgevoerd in een practijk van armenzorg, die met deze hare roeping tot nood.voorziening in abnormale levensomstandigheden in strijd is".
Dit is juist !
De Diaconie of particuliere armenzorg behoort geen bemoeienis te hebben met den arbeider, die zijn arbeidskracht geeft in den dienst der gemeenschap. Deze lichamen zijn echter aangewezen om in den nood van hen voorziening te treffen, die niet tot werken in staat zijn : de ellendige en nooddruftige. Deze hebben zij handreiking te doen.
De arbeider integendeel ontvangt loon. En zal het goed zijn, dan moet de arbeider met zijn gezin van dit loon kunnen leven, niet alleen wanneer hij werkt, maar ook wanneer hij niet, of niet meer werken kan, dus wanneer hij ziek is, door een ongeval is getroffen, bij invaliditeit en ouderdom.
De loonarbeider staat niet op één lijn met den gebrekkigen, den ongelukkigen en den in kommer en armoede levenden mensch, over wien de armenzorg zich heeft te ontfermen.
De meest gezonde en meest juiste positie van de verzorging van den arbeider in geval van ziekte, ongeval, invaliditeit en ouderdom, zou nu verkregen zijn, wanneer de werkgevers en de werknemers in elk bedrijf destijds de handen in elkaar hadden geslagen om gezamenlijk een regeling te treffen, een regeling dus, uit het maatschappelijk leven zelf opgekomen.
Maar van zulk een ordening kon in het verleden geen sprake zijn. De maatschappelijke organen, die daarvoor noodig waren, ontbraken.
Toen moest de Overheid een algemeene regeling treffen. Zij deed dit in de sociale verzorging.
De sociale verzorging haalde den arbeider uit den greep van de armenzorg en bracht hem onder het arbeidscontract, dat een verplichting schept, die niet is uitgeput met het betalen van loon voor geleverden arbeid, maar veel verder strekt. Ook bij ziekte, ongeval, invaliditeit en ouderdom dient de arbeider geholpen te worden.
Zoo zit in de sociale verzorging, naast stoffelijke, ook groote zedelijke waarde.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 oktober 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 oktober 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's