Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT DE HISTORIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE HISTORIE

ZWINGLI OVER DEN BIJBEL

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

In dit artikel geven wij enkele uitspraken van Zwingli over de Heilige Schrift, die ons tegelijk doen zien, hoe zijn overgang tot de Reformatie heeft plaats gehad.
I. Acht of negen jaar geleden kwam ik tot deze stellige overtuiging, dat er slechts één Middelaar is tusschen God en ons, te weten : Jezus Christus. Ik las destijds een schoon en treffend gedicht, geschreven in het Latijn en vervaardigd door den geleerden Erasmus uit Rotterdam ; in dit vers beklaagt Jezus Zich, dat men zich niet tot Hem alleen om hulp wendt, hoewel Hij toch de Bron is van alle goed, de eenige Redder, de Vertroosting, en de Schat der ziel. Ik dacht toen: welnu, wanneer dat zoo is, waarom zou ik dan steun zoeken bij eenig schepsel ? Ondanks de gedichten, die dezelfde Erasmus gewijd heeft aan de heilige Anna, den heiligen Michael en anderen, kon ik mij niet ontworstelen aan de gedachte, dat Jezus Christus de eenige Schat is voor onze arme ziel. Vanaf dat oogenblik onderzocht ik zorgvuldig de Heilige Schrift en de kerkvaders, teneinde daarin de leer van de bemiddeling der heiligen te vinden ; maar ik kon er aangaande dit onderwerp absoluut niets aantreffen. Derhave ben ik besloten, mijn leven te wijden aan onzen eenigen Zaligmaker, Jezus Christus.
II. Het is waar, dat ik in mijn jeugd, voor mijn leeftijd, veel kennis heb opgedaan. Maar toen ik, nu zeven of acht jaar geleden, begonnen ben, door te dringen in de Heilige Schrift, bezorgden de wijsbegeerte en de theologie, die toen gangbaar waren, mij steeds moeilijkheden. Ik heb mij echter laten leiden door het Woord van God, dat tot mij zeide : gij moet die wijsbegeerte en die theologie laten varen, en dat goddelijk Woord bij eigen licht leeren verstaan. Aan God heb ik toen gevraagd, of Hij mij verlichten wilde ; en de Heilige Schrift is mij, zonder vreemde hulp, veel toegankelijker geworden ; want vroeger was haar zin mij verborgen door commentaren en veelvuldige verklaringen.
III. Ziehier de overwegingen, die ik bij mij zelf gemaakt heb, voordat ik in het goede spoor kwam door de Heilige Schrift. Wij zien, dat de menschelijke natuur, gedurende heel haar aardsche bestaan, krachtens aanleg streeft naar het eeuwige leven, en dat dit streven door God, onzen Schepper, reeds bij onze geboorte in onze ziel is gelegd. De menschen kennen evenwel den weg, om het eeuwige leven te bereiken, niet. De verschillende oplossingen, die de wijsgeeren ons aan de hand doen, vermoeien ons. Bij de christenen heerscht nog meer verschil dan onder de heidenen. Sommigen houden zich aan de menschelijke traditie ; anderen steunen slechts o]) de genade en beloften Gods. Beide partijen geven zich geweldig veel moeite, de zielen te bereiken, die troost zoeken. Hoe zullen we hier een uitweg vinden ? Moeten we ons wenden tot menschen ? Zoo ja, tot welke dan ? Tot de geleerden der oude kerk of tot de doctoren uit onzen tijd ? Men zal toegeven, dat de mannen uit het apostolisch tijdvak de voorkeur verdienen. Maar, zal men zeggen, er is onder hen zooveel verschil van meening ; op wie zullen we vertrouwen ? Iedereen zal dus per slot van rekening tot de conclusie komen, dat het 't eenvoudigst is, om zich te houden aan de leering van Gods Heiligen Geest ; de wijsheid des menschen, hoe schitterend zij ook is, kan ons bedriegen ; de wijsheid Gods daarentegen is onfeilbaar. Dit geloof hebben we noodig. Overal, waar dit geloof wordt gemist, heerscht traagheid, afval en ondergang.
Te midden van mijn overwegingen heeft God mij gezegd : Dwaas mensch, waarom bedenkt ge niet, dat het Woord des Heeren blijft tot in eeuwigheid ? ; en waarom klemt ge u niet vast aan dit Woord der Waarheid ? ; de hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar mijn Woord zal niet voorbijgaan ! ; de dingen der menschen gaan voorbij, maar de dingen Gods blijven tot in eeuwigheid ; zij, die menschelijke bedenksels leeren, roepen Mij tevergeefs aan.
Laten wij niet denken, dat God Zich aan-])ast aan ónze meeningen, en goed en heilig vindt, wat ons als zoodanig voorkomt ; en laten wij evenmin nieenen, dat wij God niet met ons gansche hart behoeven te dienen, en er onze eigen opvattingen, die op zichzelf aan verandering onderhevig zijn, op na kunnen houden.
Ik stelde dus alles ter zijde, en ik besloot, alleen te steunen op het Woord des Heeren. En toen de arme stervelingen God vergaten, en hun eigen verzinsels voor goddelijk hielden ; toen ik verscheidene lieden zag, die het wilden doen voorkomen, alsof men aan hun voorschriften de voorkeur moest geven boven Gods wetten, zelfs wanneer deze voorschriften in strijd waren met Gods wil, — toen ben ik begonnen, om bij mijzelf te overwegen, of er niet een of ander middel gevonden kon worden om het menschelijke van het goddelijke te onderscheiden. Ik herinner mij deze passage uit een Psalm : In Uw licht zien wij het licht, o Heere ! Dit wil zeggen : in het licht van Hem, Die zegt : Ik ben het Licht, Dat verlicht een iegelijk mensch, komende in de wereld. Ook denk ik aan deze woorden : Hecht aan eiken geest geen geloof ; maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn.
Op zoek naar den toetssteen, om de Waarheid te onderkennen, heb .ik er slechts één gevonden, te weten : de Rots, Die geworden is een steen der ergernis voor de Farizeërs, die Gods wetten hebben afgeschaft, ten einde hun eigen menschelijke tradities op den voorgrond te stellen. Elke leer nader ik dus met dezen toetssteen. Wanneer een bepaalde leer den toets kan doorstaan, dan aanvaard ik haar ; kan zij dat niet, dan verwerp ik ze. Ten slotte heb ik een merkwaardig fijn oordeel verkregen ; want onmiddellijk onderken ik of een leerstelling met de Waarheid in overeenstemming, dan wel met haar in strijd is. Geen macht, geen bedreiging kan mij er toe brengen, om menschelijke voorschriften, hoe schitterend zij ook zijn mogen, op één lijn te stellen met die van God. Wanneer iemand mij zou willen dwingen, toch menschelijke voorschriften te volgen, dan zou ik hem met dit apostolisch woord antwoorden : Men moet Gode meer gehoorzamen dan de menschen !
IV. De tijd komt, dat de Heilige Schrift voor den christen meer waarde zal hebben, dan Hieronymus of eenig ander kerkvader,
D.

d. Zwart

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 oktober 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

UIT DE HISTORIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 oktober 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's